Hof van beroep Antwerpen 10 februari 2010
MISDRIJVEN TEGEN DE OPENBARE TROUW
Valsheid in geschriften - Witwasreglementering - Fiscale fraude - 'Kasgeldfraude'
|
OM / V.L.J. e.a.
Zaak: rolnr. 759 P 2009 |
In een vorig nummer (TBH 2010, nr. 5, p. 443) werd reeds een arrest van de 9de kamer van hof van beroep te Antwerpen d.d. 10 februari 2010 besproken, dat betrekking had op een zgn. kasgeldvennootschap. Het hof sprak hierin de verkopers van een kasgeldvennootschap en hun adviseurs vrij, omdat het openbaar ministerie er niet geslaagd was aan te tonen dat zij wisten dat de kopers van de vennootschap daarmee fiscale fraude zouden plegen. Vreemd genoeg werd diezelfde dag door dezelfde kamer van het hof, weliswaar zetelend in een gedeeltelijk andere samenstelling, een ander arrest geveld waarin de strafrechtelijke aansprakelijkheid van een verkoper van een kasgeldvennootschap, wel werd aangenomen.
In dit tweede arrest lijkt het hof evenwel eveneens toepassing te maken van de principes uiteengezet in het eerste arrest. Volgens het hof moet vaststaan dat de verkoper van een kasgeldvennootschap 'wist' dat hij strafbaar handelde als dader of deelnemer, opdat hij strafrechtelijk aansprakelijk zou zijn. Het hof was in het tweede arrest inderdaad van oordeel dat aan deze kennisvereiste in hoofde van verkoper was voldaan. Niettegenstaande de aanwezigheid van kennis een feitelijke appreciatie inhoudt, kunnen hierbij toch enkele kanttekeningen worden gemaakt. De beklaagde in de tweede zaak was een schrijnwerker die zijn beroepsactiviteit wenste stop te zetten en daarbij de consignes van zijn raadgevers opvolgde. In de eerste zaak waren sommige van de beklaagden accountant en belastingconsulent. Toch oordeelde het hof dat het in de eerste zaak niet was aangetoond dat de accountants en belastingconsulenten wisten dat fiscale fraude zou worden gepleegd, daar waar de schrijnwerker in de tweede zaak “op geen enkele wijze de indruk kon hebben dat de overnemers schikkingen troffen opdat ooit aan de fiscale verplichtingen van de vennootschap zou worden voldaan” en dat hij 'wist' dat aan de verplichtingen ten overstaan van de fiscus niet zou worden voldaan. Op welke elementen het hof besloot tot deze kennis in hoofde van de verkoper, blijkt echter niet uit het arrest, dat overigens op dat punt maar karig is gemotiveerd. Ook dit staat in schril contrast met de uitspraak besproken in TBH, 2010, nr. 5, het vorige nummer, waarin de vrijspraak van de beklaagden paginalang werd gemotiveerd. Men zou nochtans het tegenovergestelde hebben kunnen verwachten.