Article

Hof van Cassatie, 04/02/2010, R.D.C.-T.B.H., 2010/7, p. 642-646

Hof van Cassatie 4 februari 2010

INSOLVENTIE
Gerechtelijk akkoord - Homologatie van de definitieve opschorting - Schuldeiser die wenst op te komen tegen het gehomologeerde herstelplan - Mogelijkheid van derdenverzet beperkt tot uitzonderingen in artikel 1122 Ger.W.
Artikel 1122, 1ste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt dat ieder die niet behoorlijk is opgeroepen of niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussengekomen, derdenverzet kan doen tegen een, zij het voorlopige, beslissing die zijn rechten benadeelt en die gewezen is door een burgerlijk gerecht, of door een strafgerecht in zover dit over burgerlijke belangen uitspraak heeft gedaan. Artikel 1122, 2de lid, aanhef en sub  3°, bepaalt dat dit rechtsmiddel evenwel niet kan worden ingesteld door schuldeisers, behalve wanneer hun schuldenaar bedrog heeft gepleegd of wanneer zij zich kunnen beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten hun schuldvordering ligt.
Artikel 1122, 1ste lid en 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek is van toepassing op het vonnis van de rechtbank van koophandel dat de definitieve opschorting van betaling toekent.
Het recht om krachtens artikel 32 van de wet betreffende het gerechtelijk akkoord te stemmen over de definitieve opschorting van betaling, kan niet worden beschouwd als enig ander recht dat buiten de schuldvordering van de schuldeiser ligt, in de zin van artikel 1122, 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek.
Hieruit volgt dat een schuldeiser van een debiteur die een gerechtelijk akkoord heeft aangevraagd, niet kan opkomen bij wege van derdenverzet tegen een beslissing van een rechtbank van koophandel die een definitieve opschorting toekent, tenzij in de uitzonderingsgevallen bedoeld in artikel 1122, 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek.
INSOLVABILITE
Concordat judiciaire - Homologation du sursis définitif - Créancier qui souhaite s'opposer au plan de redressement homologué - Possibilité de tierce opposition limitée aux exceptions de l'article 1122 C.jud.
L'article 1122, 1er alinéa, du Code judiciaire, dispose que toute personne qui n'a point été dûment appelée ou n'est pas intervenue à la cause en la même qualité, peut former tierce opposition à la décision, même provisoire, qui préjudicie à ses droits et qui a été rendue par une juridiction civile, ou par une juridiction répressive en tant que celle-ci statue sur les intérêts civils. L'article 1122, 2ème alinéa, préambule et sub  3°, dispose que cette voie de recours n'est toutefois pas ouverte aux créanciers, sauf en cas de fraude de leur débiteur ou s'ils peuvent invoquer une hypothèque, un privilège ou tout autre droit distinct de leur droit de créance.
L'article 1122, 1er alinéa et 2ème alinéa, 3°, du Code judiciaire est d'application au jugement du tribunal de commerce qui accorde le sursis définitif de paiement.
Le droit prévu par l'article 32 de la loi sur le concordat judiciaire de voter sur le sursis définitif de paiement, ne peut pas être considéré comme un tout autre droit distinct du droit de créance du créancier, au sens de l'article 1122, 2ème alinéa, 3°, du Code judiciaire.
Il en résulte que le créancier d'un débiteur qui a demandé un concordat judiciaire ne peut s'opposer par tierce opposition à une décision d'un tribunal de commerce qui accorde le sursis définitif, sauf dans les cas d'exception visés à l'article 1122, 2ème alinéa, 3°, du Code judiciaire.

NV M-Tec / NV Telenet

Zet.: I. Verougstraete (voorzitter), R. Boes (afdelingsvoorzitter), A. Fettweis, A. Smetryns en G. Jocqué (raadsheren)
OM: G. Dubrulle (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. H. Geinger en J. Verbist
I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 9 oktober 2008 gewezen door het hof van beroep te Antwerpen.

Voorzitter Ivan Verougstraete heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.

II. Feiten en procedurevoorgaanden

Uit het bestreden arrest blijkt het volgende:

1. Op 17 februari 2006 vroeg de eiseres het gerechtelijk akkoord aan.

2. De rechtbank van koophandel te Mechelen stond de voorlopige opschorting toe bij vonnis van 27 februari 2006.

3. De verweerster deed aangifte van schuldvordering voor een bedrag van 1.114.957,16 EUR, die echter door de eiseres werd betwist.

4. Bij vonnis van 5 juli 2006 van de rechtbank van koophandel te Mechelen werd de schuldvordering van de verweerster toegelaten voor een provisioneel bedrag van 614.863 EUR.

5. De eiseres legde op 12 september 2006 een herstel- en betalingsplan neer, waarbij aan de verweerster een bedrag van 0 EUR werd toegekend.

6. Bij vonnis van 25 september 2006 kende de rechtbank van koophandel te Mechelen de definitieve opschorting toe, waartegen de verweerster derdenverzet aantekende.

7. Bij vonnis van 11 juni 2007 verklaarde de rechtbank van koophandel te Mechelen het derdenverzet ontvankelijk maar ongegrond.

8. Op hoger beroep van de verweerster verklaart het hof van beroep bij het bestreden arrest het derdenverzet gegrond en beslist dat de definitieve opschorting niet wordt toegestaan.

III. Cassatiemiddelen

De eiseres voert in haar verzoekschrift twee middelen aan.

Eerste middel
Geschonden wetsbepalingen

- de artikelen 21 en 1122, 1ste en 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek;

- artikel 3 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord.

Aangevochten beslissing

Bij het bestreden arrest van 9 oktober 2008 verklaart het hof van beroep te Antwerpen het hoger beroep van verweerster gegrond en het incidenteel beroep van de eiseres ongegrond, wijzigt het bestreden vonnis, verklaart het derdenverzet van de NV Telenet tegen het vonnis van 25 september 2006, waarbij aan de eiseres de definitieve opschorting werd toegekend, gegrond, wijzigt het vonnis van 25 september 2006 van de rechtbank van koophandel te Mechelen, zegt rechtens dat aan eiseres de definitieve opschorting niet wordt toegestaan en verklaart haar verzoek tot heropening der debatten ongegrond.

Deze beslissing is onder meer gestoeld op volgende gronden:

“4. Artikel 1122, 2de lid, 3°, Gerechtelijk Wetboek is te dezen niet toepasselijk. Het toestaan van de definitieve opschorting en de gevolgen die daaraan door de wet gehecht worden tasten immers op rechtstreekse wijze de verhouding zelf aan tussen de schuldenaar en de schuldeiser. De eigen rechten van Telenet als schuldeiser maken het voorwerp uit van de aangevochten beslissing.

5. Het derdenverzet is terecht ontvankelijk verklaard zodat het incidenteel beroep ongegrond is.”

Grieven

Naar luid van artikel 3, 2de lid, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord kunnen, onverminderd de toepassing van de faillissementswet tegen de beslissingen van de rechtbank rechtsmiddelen worden aangewend volgens de in het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen.

Deze rechtsmiddelen zijn deze bedoeld bij artikel 21 van het Gerechtelijk Wetboek.

Volgens artikel 1122, 1ste lid, van het Gerechtelijk Wetboek kan ieder die niet behoorlijk is opgeroepen of niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussengekomen, derdenverzet doen tegen een, zij het voorlopige, beslissing die zijn rechten benadeelt en die gewezen is door een burgerlijk gerecht, of door een strafgerecht in zover dit over burgerlijke belangen uitspraak doet.

Blijkens artikel 1122, 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek kan dit rechtsmiddel evenwel niet worden ingesteld door de schuldeisers, behalve wanneer hun schuldenaar bedrog heeft gepleegd of wanneer zij zich kunnen beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten hun schuldvordering ligt.

Deze bepaling vindt haar verantwoording in de idee dat de schuldeisers de fluctuaties van het vermogen van hun schuldenaar moeten ondergaan.

De enkele omstandigheid dat de geviseerde beslissing de verhouding zelf tussen schuldenaar en de schuldeiser zou aantasten doordat de schuldeiser een deel van zijn schuldvordering niet meer zal kunnen of mogen verhalen op het vermogen van de schuldenaar, zulks ingevolge de goedkeuring door de rechtbank van een herstel- of betalingsplan, sluit de toepassing van deze bepaling niet uit.

Te dezen blijkt uit de door het hof van beroep gedane vaststellingen niet dat verweerster zich beriep op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten zijn schuldvordering lag.

Besluit

Waar het hof van beroep oordeelt dat artikel 1122, 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek te dezen niet van toepassing was, daar waar blijkens artikel 3 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord tegen de beslissingen van de rechtbank de rechtsmiddelen volgens de in het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen kunnen worden aangewend en daar waar het derdenverzet van een schuldeiser tegen een beslissing waarbij de schuldenaar partij was blijkens artikel 1122, 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek slechts toegelaten is wanneer hij zich kan beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten de schuldvordering ligt, verantwoordt het zijn beslissing dat deze bepaling te dezen niet toepasselijk was niet naar recht (schending van art. 3 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, de art. 21 en 1122, 1ste en 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek).

Tweede middel
Geschonden wetsbepalingen

- de artikelen 25, 26, 27, 29 en 35 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord (WGA).

Aangevochten beslissing

Bij het bestreden arrest van 9 oktober 2008 verklaart het hof van beroep te Antwerpen het hoger beroep van verweerster gegrond en het incidenteel beroep van de eiseres ongegrond, wijzigt het bestreden vonnis, verklaart het derdenverzet van de NV Telenet tegen het vonnis van 25 september 2006, waarbij aan de eiseres de definitieve opschorting werd toegekend, gegrond, wijzigt het vonnis van 25 september 2006 van de rechtbank van koophandel te Mechelen, zegt rechtens dat aan de eiseres de definitieve opschorting niet wordt toegestaan en verklaart het verzoek tot heropening der debatten ongegrond. Deze beslissing is onder meer gestoeld op volgende overwegingen:

“8. Volgens Telenet kan geen definitieve opschorting worden toegekend omdat haar belangen miskend werden.

Zij verwijst daarvoor naar het feit dat als betaling van haar in het betalingsplan 0 EUR is voorzien.

9. Het staat vast dat tussen Telenet en M-Tec procedures aanhangig waren waarin betalingen gevorderd werden.

De schuldvordering van Telenet werd aldus reeds betwist nog voor de aanvraag tot gerechtelijk akkoord en de aangifte van schuldvordering door Telenet.

10. Toepassing is gemaakt van artikel 27, § 3, WGA en de schuldvordering van Telenet werd opgenomen voor een provisioneel bedrag van 614.863,00 EUR.

11. Artikel 27, § 3, WGA vereist dat bij het opstellen van het plan met deze voorlopige toelating als schuldvordering rekening wordt gehouden.

Hoewel de wet niet bepaalt op welke wijze de schuldenaar rekening moet houden met deze voorlopige opname volgt uit artikel 29, § 3, WGA dat het betalingsplan in een zelfde betalingswijze moet voorzien van de slechts provisioneel toegelaten schuldvorderingen als de categorie van schulden waartoe ze behoren overeenkomstig de voorlopige opname, inzonderheid volgens hun aard of omvang.

12. Daaruit volgt dat het betalingsplan niet mocht bepalen dat Telenet 0 EUR zou ontvangen nu volgens het plan voor de overeenstemmende categorie van schulden wel deels betaling werd voorzien.

De schuldvordering van Telenet moest worden opgenomen in het plan volgens de provisionele toelating ervan en betaling moest worden voorzien op dezelfde wijze als schulden van dezelfde categorie.

13. Het betalingsplan schendt daardoor artikel 29 WGA en de rechtbank mocht het plan niet goedkeuren. Mitsdien mocht de definitieve opschorting niet worden toegestaan.

14. De periode van voorlopige opschorting is reeds geruime tijd verlopen zodat de vordering tot herroeping van de voorlopige opschorting zonder voorwerp is.”

Grieven

Naar luid van artikel 25, 1ste lid, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord doen de schuldeisers aangifte van hun schuldvordering en dienen de titel ervan in op de griffie van de rechtbank van koophandel, uiterlijk op de dag bepaald bij het vonnis waarbij de voorlopige opschorting wordt verleend.

Die aangifte strekt ertoe aan de schuldeiser het recht te verlenen deel te nemen aan de stemming over het herstel- of betalingsplan en volledige klaarheid te scheppen aangaande het passief en belast actief van de schuldenaar.

Blijkens artikel 26 van diezelfde wet onderzoekt de commissaris inzake opschorting de aangegeven schuldvorderingen en de ingediende titels, hierin bijgestaan door de schuldenaar. Die schuldvorderingen worden vergeleken met de boeken en bescheiden van de schuldenaar.

Naar luid van artikel 27, § 1, van de wet van 17 juli 1997 verwijst de commissaris inzake opschorting, wanneer de schuldenaar en/of de commissaris inzake opschorting bezwaar heeft tegen de toelating van een schuldvordering, de betwisting betreffende de niet-toegelaten schuldvordering naar de rechtbank.

Op de terechtzitting vastgesteld voor de behandeling van de betwistingen beslist de rechtbank, na de commissaris inzake opschorting te hebben gehoord, overeenkomstig de artikelen 734 tot 1024 van het Gerechtelijk Wetboek. Behoort het geschil omtrent de betwiste vordering niet tot haar bevoegdheid, dan verwijst de rechtbank de partijen naar de bevoegde rechtbank (art. 27, § 2, WGA).

Artikel 27, § 3, van voornoemde wet stelt voorts dat zolang geen uitspraak is gedaan over een betwiste schuldvordering deze, op verzoek van de commissaris inzake opschorting, voor het bedrag bepaald door de rechtbank, provisioneel wordt toegelaten in de verrichtingen van de akkoordprocedure en er rekening mee wordt gehouden bij het opstellen van het plan. Tegen de beschikking waarbij het toegelaten bedrag provisioneel wordt bepaald, staan geen rechtsmiddelen open.

Deze laatste bepaling heeft in hoofdzaak tot doel de schuldeiser wiens schuldvordering wordt betwist toe te laten deel te nemen aan de stemming over het door de schuldenaar ingediende herstel- of betalingsplan. Zij heeft tevens tot voorwerp zich een idee te vormen van de werkelijke omvang van het passief van de schuldenaar.

Voornoemde bepaling impliceert evenwel geenszins dat die schuldvordering tot beloop van het toegelaten bedrag ook zou moeten worden opgenomen in het plan, met dien verstande dat aan de betrokken schuldeiser, zoals aan de schuldeisers, wiens schuldvordering niet betwist is, in het plan de (daadwerkelijke) betaling van een zelfde bedrag zou moeten worden voorzien.

Dergelijke verplichting blijkt evenmin uit artikel 29 van de wet van 17 juli 1997, dat in paragraaf 1 stelt dat gedurende de periode waarin de voorlopige opschorting van toepassing is de schuldenaar een herstel- of betalingsplan opstelt, bestaande uit een beschrijvend gedeelte en een bepalend gedeelte en dat in paragraaf 3 preciseert dat het bepalend gedeelte van het herstel- of betalingsplan de maatregelen bevat die moeten worden genomen om de schuldeisers te voldoen, waarbij het plan de voorgestelde betalingstermijnen en schuldverminderingen vermeldt.

Uit deze bepaling volgt niet dat de schuldeiser, wiens schuldvordering wordt betwist en die door de rechtbank slechts provisioneel voor een bepaald bedrag werd toegelaten, recht heeft op betaling van dat provisioneel toegelaten bedrag nog vooraleer zijn schuldvordering tot beloop van dat bedrag definitief is komen vast te staan.

De beslissing waarbij het bedrag voorlopig wordt toegelaten doet immers geen afbreuk aan de bevoegdheid van de rechter ten gronde uitspraak te doen over het bestaan en de omvang van de betwiste schuldvorderingen en kan de rechter die van de betwisting ten gronde kennis neemt, niet beletten om desnoods de schuldvordering af te wijzen dan wel het te weerhouden bedrag te herleiden tot een bedrag dat onder het provisioneel toegelaten bedrag ligt.

Een andere stelling weerhouden, zoals het hof van beroep doet, zou impliceren dat aan een schuldeiser een betaling wordt toegezegd zonder dat vaststaat dat hij daadwerkelijk recht heeft op dat bedrag.

Artikel 35, 1ste lid, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord bepaalt trouwens uitdrukkelijk dat de goedkeuring van de rechtbank het plan bindend maakt voor alle betrokken schuldeisers, behoudens aanpassingen die zullen worden gedaan met inachtneming van de in verband met de betwiste schuldvorderingen genomen beslissingen.

Deze bepaling laat m.a.w. de mogelijkheid open om, na tussenkomst van een beslissing, waarbij de betwiste schuldvordering definitief werd vastgesteld, het plan in functie van het daadwerkelijk verschuldigde bedrag aan te passen en vooralsnog in een betaling van de schuldvordering te voorzien.

Besluit

Waar het hof van beroep bij het bestreden arrest oordeelt dat uit artikel 29, § 3, WGA volgt dat het betalingsplan in eenzelfde betalingswijze moet voorzien van de slechts provisioneel toegelaten schuldvorderingen als de categorie van schulden waartoe ze behoren overeenkomstig de voorlopige opname, inzonderheid volgens hun aard of hun omvang, miskent het hof van beroep de draagwijdte van de toelating van de betwiste schuldvordering tot beloop van het door rechtbank provisioneel bepaalde bedrag die hoofdzakelijk tot voorwerp heeft de betrokken schuldeiser toe te laten deel te nemen aan de verrichtingen bij de akkoordprocedure, inzonderheid aan de stemming van het herstel- of betalingsplan, en geen afbreuk doet aan de bevoegdheid van de rechter ten gronde om zich uit te spreken over het bestaan en de precieze hoegrootheid van de betwiste schuldvordering (schending van art. 25, 26 en 27 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord), voegt het een voorwaarde toe aan artikel 29, § 3, van de wet van 17 juli 1997, dat geenszins bepaalt dat het betalingsplan moet voorzien in een zelfde betalingswijze van de slechts provisioneel toegelaten schuldvorderingen als de categorie van schulden waartoe ze behoren overeenkomstig de voorlopige opname (schending van art. 29, § 1 en § 3, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord), negeert het de mogelijkheid, uitdrukkelijk voorzien bij artikel 35 van de wet van 17 juli 1997, om naderhand het goedgekeurde plan aan te passen in functie van beslissingen die werden genomen met betrekking tot de betwiste schuldvorderingen (schending van art. 35, 1ste lid, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord) en verantwoordt het derhalve zijn beslissing dat het betalingsplan niet mocht bepalen dat Telenet 0 EUR zou ontvangen, nu volgens het plan voor de overeenstemmende categorie van schulden wel deels betaling werd voorzien, en dat betaling moest worden voorzien op dezelfde wijze als schulden van dezelfde categorie, niet naar recht (schending van art. 25, 26, 27, 29, § 1 en § 3 en 35, 1ste lid, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord).

IV. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste middel

1. Krachtens artikel 3, 2de lid, 1ste zin, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, kunnen, onverminderd de toepassing van de faillissementswet, tegen de beslissingen van de rechtbank rechtsmiddelen worden aangewend volgens de in het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven regels en termijnen.

2. Artikel 1122, 1ste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, bepaalt dat ieder die niet behoorlijk is opgeroepen of niet in dezelfde hoedanigheid in de zaak is tussengekomen, derdenverzet kan doen tegen een, zij het voorlopige, beslissing die zijn rechten benadeelt en die gewezen is door een burgerlijk gerecht, of door een strafgerecht in zover dit over burgerlijke belangen uitspraak heeft gedaan. Artikel 1122, 2de lid, aanhef en sub  3°, bepaalt dat dit rechtsmiddel evenwel niet kan worden ingesteld door schuldeisers, behalve wanneer hun schuldenaar bedrog heeft gepleegd of wanneer zij zich kunnen beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten hun schuldvordering ligt.

3. De wet betreffende het gerechtelijk akkoord sluit de toepassing niet uit van de gemeenrechtelijke regeling van artikel 1122, 1ste lid en 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek, in het kader van de definitieve opschorting van betaling.

Artikel 1122, 1ste lid en 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek is aldus van toepassing op het vonnis van de rechtbank van koophandel dat de definitieve opschorting van betaling toekent.

Het recht om krachtens artikel 32 van de wet betreffende het gerechtelijk akkoord te stemmen over de definitieve opschorting van betaling, kan niet worden beschouwd als enig ander recht dat buiten de schuldvordering van de schuldeiser ligt, in de zin van artikel 1122, 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek.

4. Hieruit volgt dat een schuldeiser van een debiteur die een gerechtelijk akkoord heeft aangevraagd, niet kan opkomen bij wege van derdenverzet tegen een beslissing van een rechtbank van koophandel die een definitieve opschorting toekent, tenzij in de uitzonderingsgevallen bedoeld in artikel 1122, 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek.

5. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat de eiseres bedrog heeft gepleegd, noch dat de verweerster zich te dezen heeft beroepen op een hypotheek, een voorrecht of enig ander recht dat buiten haar schuldvordering ligt.

6. Het bestreden arrest oordeelt dat artikel 1122, 2de lid, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek te dezen niet toepasselijk is aangezien het toestaan van de definitieve opschorting en de gevolgen die daaraan door de wet gehecht worden, op rechtstreekse wijze de verhouding zelf tussen de schuldenaar en schuldeiser aantasten.

7. Door op die grond het derdenverzet ontvankelijk te verklaren, schendt het arrest de in het middel aangevoerde wetsbepalingen.

Het middel is gegrond.

Overige grieven

8. De overige grieven kunnen niet tot een ruimere cassatie leiden.

Dictum

Het Hof,

Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zoverre dit het hoger beroep ontvankelijk verklaart.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Gent.

(…)