Hof van beroep Antwerpen 15 februari 2010
VERVOER
Wegvervoer - Internationaal vervoer - CMR-Verdrag - Verklaring van recht - Ontoelaatbaar
|
Zaak: nr. AR 2009/AR/895 |
Het transport van een lading sigaretten van Frankrijk naar België werd door de afzender opgedragen aan Transalu, die het zelf in onderaanneming doorgaf aan De Rijke. Tijdens een overnachting op de parking van een tankstation werd een deel van de lading gestolen.
De effectieve vervoerder, De Rijke, stelde daarop een vordering in voor de Antwerpse rechtbank tot het bekomen van een verklaring van recht dat hij niet aansprakelijk was voor het verlies, of hoogstens aansprakelijk ten belope van de CMR-limieten. Deze vordering werd door de eerste rechter ongegrond verklaard.
In beroep oordeelde het hof dat artikel 18 Ger.W. weliswaar de mogelijkheid biedt om een verklaring van recht te vragen, doch dat dit enkel kan om de schending van een ernstig bedreigd recht te voorkomen. Deze voorwaarde is een toelaatbaarheidsvereiste voor de vordering. Het hof stelt vast dat De Rijke nergens aangeeft welk recht ernstig bedreigd zou zijn geweest, en dat zij op het ogenblik van de dagvaarding zelf nog niet aangesproken was. Zelfs indien De Rijke wel reeds was aangesproken, zou er nog geen sprake zijn van een ernstig bedreigd recht: zij heeft noch een recht om niet gedagvaard te worden, noch een recht om geen aantasting van haar patrimonium te ondergaan ten gevolge van een eventuele toekomstige veroordeling. Bovendien kan er sowieso geen sprake zijn voor voorkoming van de schending van een recht, nu er zich reeds daadwerkelijk een schadegeval heeft voorgedaan waaruit de schadelijders aanspraken kunnen afleiden (zie over de verklaring van recht procedure in CMR zaken, F. Stevens, “Vorderingsrecht onder C.M.R.”, TVR 2008, 81-85).