Article

Hof van beroep Brussel, 05/05/2009, R.D.C.-T.B.H., 2010/4, p. 364-366

Hof van beroep Brussel 5 mei 2009

VENNOOTSCHAPPEN
Coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid - Wijziging in het vennotenbestand - Toetreding en uittreding van vennoten - Aandelenregister - Bewijsmiddel - Geen substantiële formaliteit
Het aandelenregister van een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid dient als een niet-exclusief bewijsmiddel te worden beschouwd van de toetreding en uittreding van vennoten. De vermeldingen in het register verschaffen aan de vennoten en aan de vennootschap enkel een bijkomend bewijsmiddel naast de andere gemeenrechtelijke bewijsmiddelen.
SOCIETES
Société coopérative à responsabilité limitée - Changement dans la composition de la société - Admission et démission d'associés - Registre des parts - Moyen de preuve - Pas une formalité substantielle
Le registre des parts d'une société coopérative à responsabilité limitée doit être considéré comme un moyen de preuve non-exclusif de l'admission et de la démission d'associés. Les mentions du registre donnent aux associés et à la société un mode de preuve supplémentaire, outre les autres moyens de preuve de droit commun.

NV Traficon / CVBA ERTICO

Zet.: C. Van Santvliet, E. Herregodts (raadsheren) en Ph. De Clippel (plv. raadsheer)
Pl.: Mrs. J. Hardeman en E. Vandekerckhove loco R. Hardy

Het hoger beroep is gericht tegen een vonnis dat op 4 december 2006 werd uitgesproken door de rechtbank van koophandel te Brussel.

Er werd geen akte van betekening voorgelegd.

Het verzoekschrift tot hoger beroep werd tijdig en formeel regelmatig neergelegd op de griffie van het hof op 22 januari 2007.

De advocaten van partijen werden gehoord op de openbare terechtzitting van 31 maart 2009.

I. Voorwerp van het hoger beroep

1. Appellante ondertekende op 27 augustus 2002 de documenten om als vennoot toe te treden tot geïntimeerde. Zij tekende in op het kapitaal van geïntimeerde voor een bedrag van 620 EUR. Daarenboven betaalde zij een intredegeld van 10.000 EUR en een jaarlijkse bijdrage van 30.000 EUR voor het kalenderjaar 2003.

2. Op 4 november 2003 ontving appellante een brief van geïntimeerde met als bijlage een factuur van 36.300 EUR. Deze factuur had betrekking op de jaarlijkse bijdrage voor het kalenderjaar 2004, namelijk 30.000 EUR, vermeerderd met de BTW.

Deze factuur werd bij brief van 24 november 2003 door appellante teruggestuurd aan geïntimeerde. In deze brief deelde appellante mee dat zij in 2004 niet langer lid wenste te zijn van geïntimeerde, omdat het lidmaatschap haar niet de verwachte toegevoegde waarde had gebracht. Zij vroeg aan geïntimeerde om haar de kapitaalinbreng van 620 EUR terug te storten.

Hierop meldde geïntimeerde dat overeenkomstig artikel 10 van haar statuten een vennoot enkel kan uittreden in de eerste zes maanden van het boekjaar. De uittreding van appellante als vennoot zou dan ook pas uitwerking hebben vanaf 1 januari 2005 zodat de jaarlijkse bijdrage voor 2004 nog verschuldigd bleef. De factuur werd terug naar appellante gestuurd.

Appellante betwistte dit standpunt.

3. Geïntimeerde ging over tot dagvaarding van appellante op 17 november 2004. Zij vorderde appellante te horen veroordelen tot de betaling van een bedrag van 30.000 EUR, te vermeerderen met de verwijlinteresten aan 9,5% vanaf 4 december 2003, en van een bedrag van 1.500 EUR ten titel van billijke schadevergoeding op basis van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002.

Appellante stelde een tegenvordering in strekkende tot terugbetaling van haar kapitaalinbreng van 620 EUR. Daarnaast stelde zij ook een tegenvordering in wegens niet ontvangen kortingen als lid van geïntimeerde voor een bedrag van 2.324,84 EUR, eventueel te vermeerderen met 750 EUR.

4. In het beroepen vonnis wordt de hoofdvordering gegrond verklaard. De tegenvordering wordt gegrond verklaard wat de terugbetaling van de kapitaalinbreng betreft. Tevens wordt de gerechtelijke compensatie toegestaan.

5. Appellante tekent hoger beroep aan tegen dit vonnis. Zij vraagt het vonnis te vernietigen in zoverre het de hoofdvordering van geïntimeerde gegrond heeft verklaard, en in ondergeschikte orde, haar tegenvordering wegens niet ontvangen kortingen ongegrond heeft verklaard.

Zij breidt ook haar eis betreffende de terugbetaling van haar kapitaalinbreng uit, in die zin dat zij thans moratoire interesten vordert op het bedrag van 620 EUR vanaf 1 januari 2004.

6. Appellante besluit tot de ongegrondheid van het hoger beroep. Wat de uitbreiding van de vordering tot het bekomen van interesten betreft, stelt geïntimeerde dat deze niet reeds verschuldigd kunnen zijn vanaf 1 januari 2004 omdat appellante toen nog vennoot was.

II. Beoordeling

7. Zich steunend op artikel 367 W.Venn. en artikel 10 van de statuten, voert geïntimeerde aan dat een vennoot enkel kan uittreden uit de CVBA in de eerste zes maanden van het boekjaar. Aangezien appellante bij brief van 24 november 2003 haar wil tot uittreding heeft meegedeeld, kan deze uittreding volgens geïntimeerde pas uitwerking hebben vanaf 1 januari 2005. De jaarlijkse bijdrage voor het jaar 2004 blijft derhalve dan ook verschuldigd. In het beroepen vonnis wordt deze redenering bijgetreden.

8. Appellante voert aan dat zij tegenover geïntimeerde nooit op regelmatige wijze vennoot is geworden zodat deze ook niet kan stellen dat appellantes ontslag niet op het juiste tijdstip in 2003 werd gegeven.

De toetreding en de uittreding van appellante als vennoot werden beide ingeschreven in het aandelenregister op 31 oktober 2005. Naar luid van artikel 368 W.Venn. gelden de toetreding en de uittreding van een vennoot eerst vanaf de datum van inschrijving in het aandelenregister.

Aangezien appellante op 31 oktober 2005 geen vennoot meer was van geïntimeerde blijkt volgens appellante uit het aandelenregister dat zij nooit op een aan geïntimeerde tegenstelbare wijze vennoot is geworden.

9. Deze redenering kan niet worden bijgetreden. Het aandelenregister van een CVBA dient als een niet-exclusief bewijsmiddel te worden beschouwd. De vermeldingen in het register verschaffen aan de vennoten en aan de vennootschap enkel een bijkomend bewijsmiddel naast de andere gemeenrechtelijke bewijsmiddelen (K. Geens en H. Laga, “Overzicht van rechtspraak. Vennootschappen (1986-1991)”, TPR 1993, p. 1156, nr. 272; B. Van Bruystegem, “Bepalingen van coöperatieve vennootschappen - W.Venn. art. 368” in Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer).

In voorliggend geval staat het onomstotelijk vast dat appellante vennoot was van geïntimeerde en dit vanaf september 2002. Dit blijkt onder meer uit de ondertekening van het toetredingsformulier door appellante, de storting van de kapitaalinbreng, de betaling van het intredegeld, de betaling van de jaarlijkse bijdrage voor 2003 en de vermelding van appellante als lid in diverse documenten van geïntimeerde, zoals haar jaarverslagen en bijlagen bij haar jaarrekeningen. Geïntimeerde heeft ook nooit het lidmaatschap van geïntimeerde ontkend, zodat er geen sprake kan zijn van een probleem van 'tegenstelbaarheid' van appellantes toetreding aan geïntimeerde. Evenmin is de niet-aflevering van een aandeelhouderscertificaat een grond om het lidmaatschap van appellante als niet bewezen te beschouwen.

De inschrijving in het aandelenregister maakt derhalve geen substantiële formaliteit uit die voorgeschreven is op straffe van nietigheid en die de openbare orde zou raken. Het argument van appellante dat de vordering van geïntimeerde zou moeten worden afgewezen op basis van het algemeen rechtsbeginsel 'Fraus omnia corrumpit' is dan ook niet ter zake dienend.

10. Terecht heeft de eerste rechter beslist dat een vennoot in een CVBA slechts kan uittreden tijdens de eerste zes maanden van het boekjaar (art. 367 W.Venn. en hernomen door art. 10 van de statuten van geïntimeerde). Aangezien appellante haar wil om uit te treden heeft meegedeeld in november 2003, heeft haar uittreding als vennoot van geïntimeerde pas uitwerking vanaf 1 januari 2005. Tijdens het boekjaar 2004 was appellante bijgevolg nog vennoot van de CVBA. Zij diende tijdens dat boekjaar nog alle verplichtingen als vennoot na te komen. Een van deze verplichtingen is de betaling van de jaarlijkse bijdrage (art. 8.2. van de statuten). Appellante argumenteert tevergeefs dat zij enerzijds nog wel vennoot was in 2004 en op dat moment nog geen terugbetaling van haar kapitaal kon vragen omwille van de regel van artikel 367 W.Venn. en artikel 10 van de statuten, maar dat zij anderzijds geen bijdrage in de werkingskosten meer hoefde te betalen voor 2004. Haar rechten en verplichtingen zijn immers onlosmakelijk verbonden aan haar statuut van vennoot, waaraan pas een einde kwam door uittreding vanaf 1 januari 2005.

11. Verder betoogt appellante dat de vordering van geïntimeerde ongegrond is omdat zij niet de beslissing van de raad van toezicht houdende de vaststelling van de jaarlijkse bijdrage kan voorleggen. Geïntimeerde zou geen titel hebben om de jaarlijkse bijdrage te vorderen.

Deze grief is niet terecht.

Geïntimeerde heeft de jaarlijkse bijdrage gefactureerd met factuur nr. 2003/249 d.d. 4 november 2003. In de begeleidende brief bij deze factuur van de CEO van geïntimeerde wordt duidelijk verwezen naar de beslissing van de raad van toezicht en naar de beslissing om de bijdrage voor 2004 niet te verhogen ten opzichte van die van 2003. In haar protestbrieven heeft appellante nooit de rechtmatigheid van de beslissing zelf in vraag gesteld. Zij heeft zich steeds beperkt tot het principiële standpunt dat zij de bijdrage niet meer verschuldigd is omdat zij geen vennoot meer is. Het is pas tijdens de gerechtelijke procedure dat zij de beslissing zelf in vraag begon te stellen.

Evenzeer ten onrechte houdt appellante voor dat de bijdrage in strijd met de statuten zou zijn vastgesteld omdat geïntimeerde gedurende de periode van 2001 tot 2004 jaarlijks winst heeft gemaakt en de bijdrage van de vennoten enkel maar kan dienen om de uitgaven te dekken. Geïntimeerde zou zich verrijken ten nadele van haar vennoten.

Artikel 8.3. van de statuten bepaalt dat de raad van toezicht elk jaar bij de goedkeuring van het budget de bijdrage vaststelt en nadien de mogelijkheid heeft om de bijdragen aan te passen in functie van de effectieve uitgaven. Het is niet omdat geïntimeerde een winst heeft gerealiseerd dat de raad van toezicht deze statutaire bevoegdheid foutief zou hebben uitgeoefend. Hiervan brengt appellante geen bewijzen bij.

12. Het hof besluit dan ook dat in het beroepen vonnis de vordering van geïntimeerde terecht gegrond werd verklaard. Het hoger beroep van appellante is op dit punt ongegrond.

13. Appellante acht zich ook gegriefd door het beroepen vonnis in zoverre het haar vordering die zij in ondergeschikte orde had ingesteld, heeft afgewezen.

Appellante stelt dat haar ten onrechte geen korting van 10% werd toegekend voor haar deelname aan een congres in Lyon in 2002 en in Madrid in 2003.

14. Met reden voert geïntimeerde aan dat deze congressen door de Nederlandse onderneming Mobility Events & Services werden georganiseerd, dat appellante ten aanzien van deze organisator nooit een korting heeft geclaimd en appellante bovendien niet aantoont op basis van welke grondslag zij dergelijke korting zou kunnen vorderen van geïntimeerde.

Deze vordering van appellante is bijgevolg ongegrond.

15. Ten slotte breidt appellante haar vordering inzake de terugbetaling van het kapitaal in graad van hoger beroep uit, door interesten te vorderen op het terug te betalen bedrag van 620 EUR. Zij vordert interesten vanaf 1 januari 2004 aangezien de terugbetaling van het kapitaal gevraagd werd bij brief van 24 november 2003.

16. Aangezien de uittreding van appellante als vennoot pas uitwerking heeft gekregen vanaf 1 januari 2005 en het scheidingsaandeel statutair beperkt wordt tot het bedrag van de kapitaalinbreng zodat de goedkeuring van de jaarrekening tot vaststelling van het scheidingsaandeel niet diende te worden afgewacht (art. 374 W.Venn.), dienen er interesten te worden toegekend vanaf 1 januari 2005.

Om deze redenen:

Het hof, rechtdoende na tegenspraak,

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;

Ontvangt het hoger beroep doch verklaart het ongegrond,

Bevestigt het bestreden vonnis,

Ontvangt de uitbreiding van de vordering van appellante en verklaart deze in de volgende mate gegrond,

Veroordeelt geïntimeerde tot de betaling aan appellante van moratoire interesten aan de wettelijke rentevoet op een bedrag van 620 EUR vanaf 1 januari 2005 tot de dag van volledige betaling,

Veroordeelt appellante in 9/10 en geïntimeerde in 1/10 van de kosten van het hoger beroep, vastgesteld in hoofde van appellante op 186 EUR en 2.000 EUR rechtsplegingsvergoeding en in hoofde van geïntimeerde op 2.000 EUR rechtsplegingsvergoeding.

(…)