Correctionele rechtbank Brussel 8 december 2009
VONNIS KB-LUX
BEWIJS (STRAFRECHT)
Bewijsmiddelen - Onrechtmatig verkregen bewijs - Wering - Recht op een eerlijk proces - Rechten van verdediging - Ontvankelijkheid strafvordering
|
OM / D.W. e.a.
Op 8 december 2009 heeft de correctionele rechtbank haar langverwachte uitspraak geveld in de zgn. 'KB-Lux-zaak'. Dertien beklaagden stonden terecht voor diverse feiten van fiscale fraude en valsheid in geschriften. De verdediging stelde reeds sedert vele jaren dat het strafonderzoek op ongeldige wijze zou zijn opgestart, en werd daarin thans gevolgd door de rechtbank.
Op bijzonder confronterende en haast ontluisterende wijze heeft de rechtbank een aantal onregelmatigheden blootgelegd aangaande de wijze waarop het strafonderzoek werd opgestart. De discussie betrof meer bepaalde de vraag op welke wijze de onderzoekers in het bezit waren gekomen van 2.995 documenten met daarop de namen van Belgische rekeninghouders bij KB-Lux. Daar waar de officiële versie stelde dat deze documenten werden in beslag genomen in het kader van een onderzoek wegens feiten van afpersing die gepleegd zouden zijn met deze documenten, hield de verdediging voor dat de onderzoekers reeds lang voor het opstarten van dit onderzoek via een informant kennis (en zelfs een kopie) hadden van deze stukken. De wijze waarop eerst de informant en vervolgens de politie de stukken had verkregen, berustte telkens op een misdrijf. Volgens de verdediging werd het onderzoek naar de afpersing door de informant slechts in scène gezet om te kunnen doen geloven dat de documenten in het kader van dat onderzoek rechtsgeldig waren in beslag genomen. De toenmalige (strikte) rechtspraak aanvaardde immers nog niet dat stukken die bij een werkgever werden ontvreemd met het oog op aangifte ervan bij de overheid, als rechtmatig verkregen bewijs konden worden gebruikt. De rechtbank oordeelde dat het in 1995 opgestarte (afpersings)onderzoek in werkelijkheid geenszins ertoe gericht was feiten van afpersing te onderzoeken, maar enkel tot doel had de reeds in het bezit van de politie zijnde documenten op beweerdelijk geldige wijze in een strafdossier te doen toekomen. Bovendien stelde de rechtbank vast dat van tal van contacten en omstandigheden voorafgaand aan en ter gelegenheid van de inbeslagneming geen melding gemaakt was in een proces-verbaal. Het in scène zetten van een inbeslagneming werd door de rechtbank, samen met een twintigtal andere vaststellingen aangaande de wijze waarop het onderzoek in het beginstadium was gevoerd, als bijzonder deloyaal beoordeeld, zodat zij de bewijsgaring onregelmatig verklaarde. De houding van de politie, het Openbaar Ministerie en de onderzoeksrechter werd door de rechtbank bovendien als strijdig met de rechten van verdediging en als partijdig beschouwd. De in beslag genomen bewijzen werden, in toepassing van de intussen bekende 'Antigoon-rechtspraak', uit het strafdossier geweerd vermits ze onbetrouwbaar zouden zijn. Vermits volgens de rechtbank van een eerlijk proces geen sprake meer kon zijn, werd de strafvordering in haar geheel onontvankelijk verklaard.
De agent die was overgegaan tot de zgn. inbeslagname werd intussen in het kader van een 'onderzoek naar het onderzoek' in verdenking gesteld wegens valsheid in geschriften.