Article

De Vlaamse Conferentie van de Balie te Antwerpen (ed.), Kort Geding, Larcier, 2009, 317 p., 85 EUR, R.D.C.-T.B.H., 2010/1, p. 88-89

De Vlaamse Conferentie van de Balie te Antwerpen (ed.), Kort Geding, Larcier, 2009, 317 p., 85 EUR


Dit boek bundelt de referaten van het programma van de Permanente Vorming 2008-2009 die door de Vlaamse Conferentie van de Balie te Antwerpen werd georganiseerd en die het kort geding als centraal thema had.

Na een algemene inleiding over de gemeenrechtelijke kortgedingprocedure (W. Weckhuysen), wordt het kort geding besproken in het kader van het handelsrecht (A. Tallon), het personen- en familierecht (F. Swennen - T. Toremans), het bouwrecht (M. Schoups), het vennootschapsrecht (H. Braeckmans), de intellectuele rechten (H. Vanhees) en het administratief recht (S. Verbist - S. Betz).

Wanneer men het heeft over het kort geding, is enige precisering op zijn plaats. Immers, men kan denken aan de artikelen 584 en 1039 Ger.W. en dus de bevoegdheid van de voorzitters om bij voorraad uitspraak te doen in de zaken die spoedeisend worden bevonden, en dan staan de begrippen urgentie, uitspraak bij voorraad en afwezigheid van gewijsde voor wat de grond van het geschil betreft voorop. Men kan echter ook denken aan het kort geding als een bijzondere rechtspleging, waarbij de voorzitters volgens de procedureregels van het kort geding uitspraak doen. Dan gaat het niet alleen om de uitspraak bij voorraad, maar ook om procedures zoals in kort geding, ingevoerd in materies waarbij de wetgever een snellere afhandeling van welbepaalde vorderingen heeft beoogd dan het geval zou zijn zo zij voor de normaal bevoegde rechters in staat zouden worden gesteld.

Beide benaderingen komen in het boek aan bod en, al naar gelang de behandelde rechtstak, ligt de klemtoon meer (of uitsluitend) op de ene of op de andere.

De uiteenzetting van W. Weckhuysen gaat over het gemeenrechtelijk kort geding, zoals bedoeld in artikel 584 Ger.W. Dit is ook het gezichtsveld van M. Schoups die een overzicht biedt van de vorderingen die naar aanleiding van bouwbetwistingen kunnen worden voorgelegd aan de in kort geding zetelende voorzitter. Het deskundigenonderzoek komt aan bod, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het verloop ervan, evenals bewarende maatregelen die kunnen worden gevraagd. Ook op de vraag in welke mate de kortgedingrechter kan tussenkomen in geschillen betreffende bouwvergunningen, evenals op de bevoegdheid om voorlopige maatregelen met betrekking tot aan arbitrage onderworpen geschillen te bevelen, wordt ingegaan.

In zijn bijdrage over het kort geding in vennootschapszaken laat ook H. Braeckmans de procedures zoals in kort geding - en in het bijzonder dan de geschillenregeling (uitsluiting en uittreding) - bewust onbesproken. Vertrekkend vanuit de bevoegdheid van de verschillende organen van de vennootschap, gaat de auteur na op welke wijze en in welke mate de in kort geding zetelende voorzitter kan tussenkomen in het vennootschapsleven. Aandacht wordt besteed aan de verschillende figuren waarop beroep wordt gedaan: de voorlopig bewindvoerder, het gerechtelijk sekwester, de expert-bewaarnemer en de lasthebber ad hoc. Daarnaast komt het deskundigenonderzoek aan bod, waarbij extra aandacht wordt besteed aan het in artikel 168 W.Venn. bedoelde deskundigenonderzoek.

In hun bijdrage over het administratief kort geding komen ook S. Verbist en S. Betz terug op de bevoegdheden van de burgerlijke rechter en de Raad van State om in dringende zaken tussen te komen in betwistingen betreffende administratieve rechtshandelingen. De hoofdmoot van hun uiteenzetting betreft echter het administratieve kort geding voor de Raad van State. Zowel de gewone schorsing als de schorsing bij uiterst dringende noodzaak worden uiteengezet. Telkens worden zowel de vormvereisten als de materiële voorwaarden besproken en aan de hand van voorbeelden wordt aangeduid op welke wijze de Raad van State deze voorwaarden invult.

De tekst van A. Tallon betreffende het kort geding in handelszaken is toegespitst op de in artikel 95 WHPC omschreven stakingsvordering, die een procedure zoals in kort geding is. De bijdrage omvat zowel de materieelrechtelijke aspecten (welke daden kunnen worden aangevochten, wie is vorderingsgerechtigd, tegen wie dient de vordering gesteld) als de procesrechtelijke aspecten (territoriaal en materieel bevoegde rechter, de rechtspleging).

H. Vanhees bespreekt de regeling betreffende de handhaving van intellectuele rechten, zoals die er sinds de wetten van mei 2007 uitziet. Ingegaan wordt op, enerzijds, de vordering tot staking op het gebied van auteursrechten en naburige rechten, computerprogramma's en databanken en, anderzijds, de in artikel 96 WHPC opgenomen stakingsvordering betreffende de overige intellectuele eigendomsrechten. Ook hier gaat het telkens om vorderingen zoals in kort geding, waarbij die bijzonderheid geldt dat enkel de voorzitters van de rechtbanken die gevestigd zijn in de zetel van een hof van beroep bevoegd zijn (behoudens Gemeenschapsmerken en Gemeenschapsmodellen, waarvoor enkel de voorzitter van de rechtbank van koophandel te Brussel bevoegd is). Naast een analyse van de materiële en procesrechtelijke aspecten van iedere vordering wordt ook ingegaan op de problematiek van de gemengde vorderingen, nl. wanneer een vordering steunt op meerdere rechten waarvan de handhaving door verschillende wetten wordt geregeld of wanneer zowel op een intellectueel eigendomsrecht als op een met de eerlijke handelspraktijken strijdige daad wordt gesteund. Ten slotte gaat de auteur na welke plaats het klassieke kort geding nog inneemt.

Een bijzondere aanpak is deze van F. Swennen en T. Toremans. In hun uiteenzetting over het kort geding en het personen- en familierecht hebben zij ervoor geopteerd een overzicht te maken van bijzondere procedures in het personen- en familierecht die tot doel hebben een al dan niet voorlopige oplossing te bieden in dringende zaken. Aan bod komen onder meer problemen in verband met minderjarigen en beschermde meerderjarigen (dwangopneming, dringende maatregelen in verband met voogdij), dringende voorlopige maatregelen tussen echtgenoten en wettelijke samenwoners, de voorlopige maatregelen hangende de echtscheidingsprocedure en tussen (ex-) feitelijke samenwoners, de gerechtelijke vereffening-verdeling, vorderingen met betrekking tot de bewijslevering van de afstamming en vorderingen met betrekking tot het ouderlijk gezag. Telkens worden de bestaande procedures beschreven en daarnaast wordt aangegeven welke plaats er eventueel nog rest voor de gemeenrechtelijke procedure in kort geding.

De meeste auteurs gaan in hun uiteenzetting ook in op de algemene vereisten en eigenheden van het gemeenrechtelijk kort geding. Dit brengt mee dat, behoudens het referaat van W. Weckhuysen, hierover aan de lezer meerdere teksten worden aangeboden. Vooral de uiteenzettingen van F. Swennen en H. Braeckmans geven de essentiële kenmerken van het gemeenrechtelijk kort geding treffend weer. W. Weckhuysen vangt haar uiteenzetting aan met de ook in andere teksten behandelde vereiste van urgentie, maar bespreekt daarna de ganse rechtspleging: rechtsingang, verloop van de procedure, gezag van gewijsde, rechtsmiddelen, tenuitvoerlegging. De auteur heeft in haar overzicht zoveel mogelijk rechtspraak verwerkt. Dit op zich beschouwd goed initiatief blijkt niet zonder gevaar omdat de aangehaalde rechtspraak soms achterhaald is, zonder dat dit wordt vermeld. Zo moet bijvoorbeeld worden opgemerkt dat de verplichting, het hoger beroep bij gerechtsdeurwaardersexploot in te stellen indien de bestreden beschikking bij verstek werd gewezen (nr. 103), bij wet van 22 maart 1999 werd afgeschaft en dat het repliekrecht op het advies van het Openbaar Ministerie sinds 14 november 2000 in de artikelen 766-767 Ger.W. is vastgelegd (nr. 34). Ook is de stelling, dat de onjuiste vermelding van woon- of verblijfplaats tot ambtshalve nietigverklaring van de dagvaarding leidt (nr. 24), niet in overeenstemming met de in de artikelen 860-867 Ger.W. neergelegde nietigheidsleer. De lectuur van deze uiteenzetting vergt dus enige voorzichtigheid.

Het boek is geen handboek over het kort geding, zoals bijvoorbeeld Les Référés van P. Marchal. De verdienste ervan ligt eerder in het feit dat vanuit diverse rechtstakken wordt nagegaan bij welke betwistingen, hetzij via een gemeenrechtelijk kort geding, hetzij via een procedure zoals in kort geding, een snelle oplossing kan worden bereikt, tot welke rechter men zich dient te wenden en waarop moet worden gelet. In die zin is het opzet, te voorzien in een boek dat praktijkgericht en multidisciplinair van aanpak is, geslaagd.