Hof van Cassatie 19 juni 2009
VERZEKERINGEN
Verzekering motorrijtuigen - BA-motorrijtuigenverzekering - Regresvordering - Verhaal van de verzekeraar - Niet voldoen aan wet en reglementen inzake rijbewijs - Artikel 25, 3°, b) modelovereenkomst - Artikel 11 wet landverzekeringsovereenkomst - Geen vereiste van oorzakelijk verband
De verzekeraar die in de polis een beding als bedoeld in artikel 25, 3°, b) van de modelovereenkomst voor de verplichte BA-verzekering inzake motorvoertuigen opneemt, beschikt op contractuele grondslag over een recht van verhaal wanneer de voorwaarden hiertoe vervuld zijn, zonder dat vereist is dat er een oorzakelijk verband wordt aangetoond tussen het ongeval en het verzuim om te voldoen aan de Belgische wet en reglementen om een motorrijtuig te besturen.
Hieraan wordt geen afbreuk gedaan door artikel 11 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst, daar het verhaal van bedoeld artikel 25, 3°, b) niet steunt op een door de verzekeringsovereenkomst opgelegde verplichting maar op de miskenning van een wettelijke verplichting.
|
ASSURANCES
Assurance véhicules à moteur - Assurance RC véhicules automoteurs - Action récursoire - Recours de l'assureur - Non-respect de la loi et des règlements en matière de permis de conduire - Article 25, 3°, b) contrat-type - Article 11 loi contrat d'assurance terrestre - Pas de lien causal requis
L'assureur qui reprend dans la police une clause telle que visée à l'article 25, 3°, b) du contrat-type d'assurance obligatoire RC en matière de véhicules automoteurs dispose sur base contractuelle d'un droit de recours lorsque les conditions y afférentes sont remplies, sans qu'il soit requis de prouver l'existence d'un lien de causalité entre l'accident et le défaut de satisfaire aux conditions prescrites par la loi et les règlements belges pour pouvoir conduire un véhicule.
Il n'y est pas dérogé par l'article 11 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre, dès lors que le recours de l'article 25, 3°, b) du contrat-type n'est pas fondé sur une obligation imposée par le contrat d'assurance mais sur la violation d'une obligation légale.
|
O.W.R. / AXA Belgium NV
Zet.: Gh. Londers (voorzitter), E. Dirix (verslaggever), E. Stassijns, B. Deconinck en G. Jocqué (raadsheren) |
O.M.: A. Van Ingelgem (advocaat-generaal) |
Pl.: Mr. W. van Eeckhoutte |
(…)
II. | Cassatiemiddelen |
De eiser voert in zijn verzoekschrift twee middelen aan.
Eerste middel |
Geschonden wettelijke bepalingen |
- artikel 19, in de versie van toepassing vóór de wijziging ervan bij een wet van 8 juni 2007 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;
- artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen;
- de artikelen 1, inzonderheid 1ste lid, 3, 1°, 24 en 25, inzonderheid 3°, b) van de als bijlage bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen gevoegde modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en de artikelen 1 en 2, van dat koninklijk besluit;
- de artikelen 2 § 1, 3, 11, 88 en, voor zoveel als nodig, artikel 77 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst.
Aangevochten beslissingen |
In de bestreden beslissing verklaart de rechtbank van eerste aanleg het hoger beroep van de verweerster en haar oorspronkelijke vordering tegen de eiser gesteund op een verhaalsrecht toelaatbaar en in bepaalde mate gegrond. De rechtbank van eerste aanleg veroordeelt de eiser tot betaling aan de verweerster van een provisie van 3.677,90 EUR en een provisie van 16.807,18 EUR, beide bedragen te vermeerderen met de interest. De rechtbank beslist dat, na te hebben vastgesteld dat de eiser op het ogenblik van de feiten Nigeriaanse rijbewijzen bezat en te hebben geoordeeld dat daarmee geen rekening kan worden gehouden, op grond van alle motieven waarop de beslissing steunt, die hier beschouwd worden integraal te zijn hernomen, en onder meer op de volgende overwegingen:
“e. Er is geen oorzakelijk verband vereist tussen het sturen zonder rijbewijs en de aanrijding.
Het recht van verhaal wordt immers door de verzekeringsovereenkomst bepaald (...) en voormeld artikel 25, 3°, b) (van de verzekeringsovereenkomst, zoals overgenomen uit de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen) voorziet die voorwaarde niet.
f. Artikel 11 van de wet landverzekeringsovereenkomst is ook niet van toepassing. Deze bepaling heeft namelijk betrekking op het verval van recht, niet op het recht van verhaal. Dit laatste wordt integendeel geregeld door artikel 88 van de wet.”
Grieven |
1.1. De wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, hieronder afgekort als wet landverzekeringsovereenkomst, is luidens haar artikel 2 § 1, van toepassing op alle landverzekeringen voor zover er niet wordt van afgeweken door bijzondere wetten.
Luidens haar artikel 3 zijn de bepalingen van de wet landverzekeringsovereenkomst van dwingend recht, tenzij uit de bewoordingen zelf blijkt dat de mogelijkheid wordt gelaten ervan af te wijken door bijzondere regelingen.
Krachtens artikel 11 van de wet landverzekeringsovereenkomst mag in de verzekeringsovereenkomst geen geheel of gedeeltelijk verval van recht op verzekeringsprestaties worden bedongen dan wegens niet-nakoming van een bepaalde, in de overeenkomst opgelegde verplichting, en mits een oorzakelijk verband bestaat tussen de tekortkoming en het schadegeval.
Artikel 77 van de wet landverzekeringsovereenkomst verklaart hoofdstuk III van titel II, zijnde de artikelen 77 tot 89, van die wet van toepassing op de verzekeringsovereenkomsten die ertoe strekken de verzekerde dekking te geven tegen alle vorderingen tot vergoeding wegens het voorvallen van de schade die in de overeenkomst is beschreven en zijn vermogen binnen de grenzen van de dekking te vrijwaren tegen alle schulden uit een vaststaande aansprakelijkheid.
Met toepassing van artikel 88, 1ste lid van de wet landverzekeringsovereenkomst, kan de verzekeraar zich, voor zover hij volgens de wet op de verzekeringsovereenkomst de prestaties had kunnen weigeren of verminderen, een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, tegen de verzekerde die niet de verzekeringnemer is.
Het gebeurlijke recht van verhaal van de verzekeraar op de verzekeringnemer of de verzekerde is te beschouwen als een vorm van verval van recht op verzekeringsprestaties. Het verhaalsrecht kan immers maar bestaan in de mate dat de verzekeraar volgens de wet landverzekeringsovereenkomst de prestaties had kunnen weigeren of verminderen.
Uit de voornoemde bepalingen volgt derhalve dat het verhaalsrecht van de verzekeraar maar rechtsgeldig kan worden bedongen wegens de niet-nakoming van een bepaalde, in de overeenkomst opgelegde verplichting en mits een oorzakelijk verband bestaat tussen de tekortkoming en het schadegeval.
1.2. Luidens artikel 19, in de versie die in deze zaak van toepassing is van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen zijn de verzekeringsondernemingen voor het vaststellen en toepassen van hun tarieven en voorwaarden alsook van alle documenten die betrekking hebben op het sluiten en het uitvoeren van de verzekeringscontracten, gehouden zich te gedragen naar de regels die krachtens deze wet door de Koning worden vastgesteld.
Betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen heeft de Koning bij koninklijk besluit van 14 december 1992 een modelovereenkomst opgesteld. Luidens artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen moeten de overeenkomsten betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen beantwoorden aan bepalingen van de bij het besluit gevoegde modelovereenkomst en kan daarvan worden afgeweken ten gunste van de verzekeringnemer, van de verzekerde of van elke derde die bij de uitvoering van de overeenkomst betrokken is, zonder evenwel afbreuk te doen aan de dwingende bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. Krachtens artikel 2 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 zijn de verzekeringsondernemingen ertoe gehouden de bepalingen van dat besluit toe te passen op de onderschreven overeenkomsten.
Met de als bijlage bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 gevoegde modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, hieronder afgekort als modelovereenkomst, dekt de verzekeringsonderneming overeenkomstig de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en onder de in de modelovereenkomst bepaalde voorwaarden, de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerden als gevolg van een door het omschreven rijtuig in België veroorzaakt ongeval, aldus artikel 1, 1ste lid van de modelovereenkomst.
Luidens artikel 3, 1° van de modelovereenkomst wordt ook de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van iedere bestuurder van het omschreven rijtuig gedekt.
Op grond van artikel 24 van de modelovereenkomst heeft de verzekeringsmaatschappij, wanneer zij gehouden is ten aanzien van de benadeelden, behoudens iedere andere mogelijke vordering waarover zij beschikt, een recht van verhaal in de gevallen en op de personen bepaald in artikel 25.
Zo heeft de verzekeringsmaatschappij krachtens artikel 25, 3°, b) van de modelovereenkomst een recht van verhaal op de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, op de verzekerde die niet de verzekeringnemer is, wanneer, op het ogenblik van het schadegeval, het rijtuig wordt bestuurd door een persoon die niet voldoet aan de voorwaarden die de Belgische wet en reglementen voorschrijven om dat rijtuig te besturen, bijvoorbeeld door een persoon die geen rijbewijs heeft.
1.3. De bepalingen van de wet landverzekeringsovereenkomst en van de modelovereenkomst moeten samen worden gelezen en toegepast.
Daaruit volgt dat de verzekeraar die met toepassing van artikel 25, 3°, b) van de modelovereenkomst een recht van verhaal wenst uit te oefenen op de verzekerde omdat de laatstgenoemde op het ogenblik van het schadegeval het rijtuig bestuurde zonder te voldoen aan de voorwaarden die de Belgische wet en reglementen voorschrijven om dat rijtuig te besturen, moet aantonen dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de tekortkoming en het schadegeval, zoals bepaald in artikel 11 van de wet landverzekeringsovereenkomst.
2. Uit de vaststellingen van het vonnis van de politierechtbank te Antwerpen van 3 februari 2006 blijkt dat de eiser op 23 juli 1996 als bestuurder van een motorvoertuig, waarvan de verweerster de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeraar was, onopzettelijke slagen en verwondingen toebracht aan P.V.
In het tussenvonnis van 24 oktober 2007 stelt de rechtbank van eerste aanleg vast dat het geschil tussen de partijen de terugvordering betreft door de verweerster van de uitgaven die zij heeft gedaan naar aanleiding van een aanrijding waarvoor de eiser aansprakelijk werd gesteld, dit is de aanrijding op 23 juli 1996.
Uit dat tussenvonnis blijkt voorts dat de verweerster zich voor haar verhaalsrecht steunt op de artikelen 24 en 25, 3°, b) van de verzekeringsovereenkomst, bepalingen die zijn overgenomen uit de modelovereenkomst.
Na in het bestreden eindvonnis te hebben vastgesteld dat geen rekening kan worden gehouden met de Nigeriaanse rijbewijzen van de eiser, overweegt de rechtbank van eerste aanleg dat:
- geen oorzakelijk verband vereist is tussen het sturen zonder rijbewijs en de aanrijding;
- het recht van verhaal immers wordt bepaald door de verzekeringsovereenkomst en artikel 25, 3°, b) van de verzekeringsovereenkomst, zoals overgenomen uit de modelovereenkomst, niet in die voorwaarde voorziet;
- artikel 11 van de wet landverzekeringsovereenkomst ook niet van toepassing is aangezien die bepaling betrekking heeft op het verval van recht en niet op het recht van verhaal dat wordt geregeld door artikel 88 van die wet (blad 3, punt f.).
Aangezien uit de hierboven onder 1.1. en 1.2. vermelde wettelijke bepalingen volgt dat de verzekeraar die een verhaalsrecht uitoefent met toepassing van artikel 25, 3°, b) van de modelovereenkomst overeenkomstig artikel 11 van de wet landverzekeringsovereenkomst, het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de tekortkoming en het schadegeval moet bewijzen, beslist de rechtbank niet wettig dat geen oorzakelijk verband vereist is tussen het sturen zonder rijbewijs en de aanrijding (schending van alle in de aanhef van het middel opgesomde wettelijke bepalingen).
Evenmin beslist de rechtbank wettig dat artikel 11 van de wet landverzekeringsovereenkomst, bepaling die van dwingend recht is, niet van toepassing is op het verhaalsrecht van de verzekeringsmaatschappij: de uitoefening van een verhaalsrecht leidt immers tot een verval van recht (schending van de art. 2 § 1, 3, 11 en 88 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten). Ook wanneer het Hof van oordeel zou zijn dat de rechtbank van eerste aanleg zich enkel steunt op de verzekeringsovereenkomst die de partijen bindt (en niet op de bepalingen van de modelovereenkomst), is de beslissing dus niet naar recht verantwoord. Artikel 11 van de wet landverzekeringsovereenkomst is immers van dwingend recht en uit geen enkele vaststelling of overweging van de rechtbank van eerste aanleg blijkt of volgt dat de eiser daarvan afstand heeft gedaan.
Conclusie
De rechtbank van eerste aanleg beslist niet wettig dat voor het verhaalsrecht van de verweerster geen oorzakelijk verband vereist is tussen het sturen zonder rijbewijs en de aanrijding (schending van de art. 19, in de versie zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij een wet van 8 juni 2007 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, art. 1 van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, de art. 1, 3,1°, 24 en 25, inzonderheid 3°, b) van de als bijlage bij het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen gevoegde modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen alsook de art. 1 en 2 van dat koninklijk besluit en de art. 2 § 1, 3, 11, 88 en 77 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst). Ook beslist de rechtbank niet wettig dat artikel 11 van de wet landverzekeringsovereenkomst niet van toepassing is (schending van de art. 2 § 1, 3, 11 en 88 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomsten). De rechtbank van eerste aanleg verklaart de vordering van de verweerster gesteund op een verhaalsrecht dan ook niet wettig gegrond.
(…)
III. | Beslissing van het Hof |
Beoordeling |
Eerste middel |
1. Artikel 88, 1ste lid van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, bepaalt dat de verzekeraar, voor zover hij volgens de wet of de verzekeringsovereenkomst de prestaties had kunnen weigeren of verminderen, zich een recht van verhaal kan voorbehouden tegen de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, tegen de verzekerde die niet de verzekeringnemer is.
2. Luidens artikel 25, 3°, b) van de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen, zoals vastgesteld bij koninklijk besluit van 14 december 1992, heeft de verzekeraar een recht van verhaal op de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, op de verzekerde die niet de verzekeringnemer is, wanneer, op het ogenblik van het schadegeval, het rijtuig wordt bestuurd door een persoon die niet voldoet aan de voorwaarden die de Belgische wet en reglementen voorschrijven om dat voertuig te besturen.
3. Wanneer de verzekeraar in de polis een dergelijk beding opneemt, beschikt hij op contractuele grondslag over een recht van verhaal wanneer de voorwaarden hiertoe vervuld zijn, zonder dat vereist is dat er een oorzakelijk verband wordt aangetoond tussen het ongeval en het verzuim om te voldoen aan de Belgische wet en reglementen om een motorrijtuig te besturen.
Hieraan wordt geen afbreuk gedaan door artikel 11 van de voormelde wet van 25 juni 1992 krachtens hetwelk in de verzekeringsovereenkomst geen geheel of gedeeltelijk verval van het recht op de verzekeringstussenkomst mag bedongen worden wegens niet-nakoming van een bepaalde in de overeenkomst opgelegde verplichting, nu het verhaal van artikel 25, 3°, b) van de modelovereenkomst niet steunt op een door de verzekeringsovereenkomst opgelegde verplichting, maar op de miskenning van een wettelijke verplichting. 4. De appelrechters stellen vast dat:
- in de verzekeringsovereenkomst tussen de partijen, een beding als bedoeld in artikel 25, 3°, b) van de modelovereenkomst werd opgenomen;
- de aanrijding waarbij de eiser betrokken was, in België plaatsvond;
- de eiser niet beantwoordde aan de Belgische wet en reglementen om een voertuig te besturen.
5. Door te oordelen dat de verweerster haar regresrecht kan uitoefenen zonder dat er een “oorzakelijk verband vereist (is) tussen het sturen zonder rijbewijs en de aanrijding”, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht.
Het middel kan niet worden aangenomen.
(…)