Article

Rechtbank van koophandel Kortrijk, 07/01/2008, R.D.C.-T.B.H., 2009/9, p. 914-916

Rechtbank van koophandel Kortrijk 7 januari 2008

HANDELSPRAKTIJKEN
Eerlijke gebruiken en oneerlijke handelspraktijken - Derdemedeplichtige contractbreuk - Vordering tot staking - Vereiste van schade die het contractuele veld overstijgt
Artikel 94/3 WHPC kan niet worden aangewend om de naleving van een contractuele bepaling af te dwingen. Een vordering tot staking steunend op een derdemedeplichtigheid aan contractbreuk vereist dat de schade die uit deze daad voortvloeit niet louter het gevolg is van het feit dat een contractuele verbintenis werd geschonden.
PRATIQUES DU COMMERCE
Usages honnêtes et pratiques commerciales déloyales - Tierce-complicité à la rupture du contrat - Action en cessation - Exigence d'un dommage qui excède le champ contractuel
L'article 94/3 LPCC ne peut pas être invoqué pour contraindre le respect d'une disposition contractuelle. Une action en cessation fondée sur une tierce-complicité à la rupture de contrat exige que le dommage qui résulte de cet acte ne soit pas simplement la conséquence du fait qu'une obligation contractuelle a été violée.

NV Total Belgium / G & V Servicestations, NV Immo VDK en CVBA Intercommunale Leiedal

Zet.: L. Billlet (rechter)
Pl.: Mrs. A. de Schoutheete, O. Vanden Berghe en K. Vanthuyne en H. De Ponthiere, D. Desmet, B. Tuerlinckx

(…)

De feiten en retroacten

Bij akte verleden voor dhr. Vanhaesebrouck, notaris te Aalbeke, kocht Total Belgium NV (hierna: Total) op 9 september 1983 van de Interkommunale Maatschappij voor ruimtelijke ordening, economische expansie en rekonversie van het gewest Kortrijk, genoemd Leiedal, een stuk grond gelegen in de LAR transportzone te Rekkem. In de verkoopakte werd gestipuleerd dat het stuk grond zou gebruikt worden voor het oprichten van een tankstation voor vrachtwagens.

Bij akte verleden voor dhr. Guillemyn, notaris te Lauwe, kocht Bandenbedrijf Vandekerckhove NV op 29 april 1985 eveneens een stuk grond gelegen in de LAR zone te Rekkem. Onder artikel 5 van de akte werd gestipuleerd dat de koper op het aangekocht stuk grond een bedrijf zou oprichten en in stand houden met als activiteit: bandencentrale. Elke wijziging en/of aanvulling aan deze activiteiten wordt afhankelijk gesteld van de voorafgaandelijke schriftelijke goedkeuring van de verkoper.

Bij akte verleden voor dhr. Van Daele, eerstaanwezend inspecteur, commissaris bij het aankoopcomité Kortrijk werd een overeenkomst tussen Bandenbedrijf Vandekerckhove NV en Intercommunale Leiedal CVBA (hierna: Leiedal) vastgelegd waarbij een deel van de voormelde aangekochte grond door het Bandenbedrijf word geruild met een ander aanpalend stuk grond.

Op 11 januari 2006 kwam een overeenkomst van recht van opstal tot stand tussen Bandenbedrijf Vandekerckhove NV en G & V Servicestations NV (hierna G & V) met betrekking tot een deel van de hiervoor beschreven (verkochte en) geruilde grond en dit voor een termijn van twintig jaar onder de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van alle bouw- en uitbatingsvergunningen.

Bij aangetekende brief van 3 juli 2006 dient Leiedal bezwaar in tegen de aanvraag van G & V tot het verkrijgen van een milieuvergunning.

Bij aangetekende brief van 29 september 2006 deelt de bestendige deputatie van de provincie West-Vlaanderen aan G & V mee dat de aanvraag tot het verkrijgen van een milieuvergunning wordt toegekend voor een termijn van twintig jaar. Op 7 november 2006 tekent Leiedal beroep aan tegen deze beslissing. Bij ministerieel besluit genomen door de Vlaamse Regering op 6 april 2007 werd het beroep tegen deze beslissing door Total en Leiedal ongegrond verklaard.

Bij aangetekende brief van 11 december 2006 deelt de raadsman van Total aan G & V en Bandenbedrijf Vandekerckhove mee dat zij heeft vernomen dat G & V de uitbating overweegt van een tankstation op de LAR te Menen. Hij stelt dat Bandenbedrijf Vandekerckhove op die wijze manifest zou tekortkomen aan de verbintenis die zij op zich heeft genomen in de voormelde aankoopakte waarbij zij uitsluitend de grond zou aanwenden voor de activiteit van een bandencentrale. Hij stelt G & V in gebreke om af te zien van de geplande exploitatie en dit te willen bevestigen.

Bij aangetekende brief van 29 maart 2007 stelt de raadsman van Leiedal, Bandenbedrijf Vandekerckhove en G & V in gebreke om op te houden respectievelijk met het overtreden van de verbintenis om uitsluitend een activiteit van bandencentrale op het perceel uit te oefenen en de derdemedeplichtigheid aan voormelde contractbreuk. Er wordt meegedeeld dat Leiedal de toestemming om af te wijken van deze verplichtingen nimmer zal geven.

Op 7 april 2007 heeft Leiedal een verzoekschrift opgesteld tot schorsing en nietigverklaring van voormeld ministerieel besluit van 6 april 2007 en heeft zij dit verzoekschrift neergelegd ter griffie van de Raad van State. Op 27 juni 2007 is G & V in deze procedure tussengekomen.

Bij aangetekende brief van 25 september 2007 laat de bestendige deputatie van de provincie West-Vlaanderen aan G & V weten dat haar beroep tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Menen, ontvankelijk en gegrond werd verklaard en dat een bouwvergunning wordt verleend volgens het ingediende plan.

Bij exploot betekend op 11 juni 2007 heeft Total, Immo VDK, G & V en Leiedal gedagvaard voor deze zetel.

De vordering

Total vordert:

- dat er voor recht zou gezegd worden dat G & V zich schuldig maakt aan een inbreuk op de Wet op de Handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument door de geplande uitbating van een brandstofverkooppunt gelegen te Rekkem, in de industriezone LAR;

- om G & V te horen verbieden op het desbetreffende perceel een brandstofverkooppunt te bouwen of uit te baten en dit vanaf 24 uur na de betekening van het tussen te komen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van 50.000 EUR per kalenderdag waarin het verbod, zelf tijdelijk, wordt overtreden.

(…)

Standpunt van partijen - Beoordeling
1. De weerhouden inbreuk

Total steunt zich op de schending van de bestemmingsbeperking als bandencentrale zoals die werd opgenomen in de authentieke verkoopakte die werd verleden tussen Leiedal en Bandencentrale Vandekerckhove. Zij stelt expliciet dat zij zich derhalve steunt op een contractuele inbreuk en niet op een inbreuk tegen de stedenbouwkundige bepalingen (of enige andere administratieve bepaling).

Zij stelt dat G & V zich medeplichtig maakt aan een contractbreuk door Bandencentrale Vandekerckhove vermits zij het uitbaten van een pompstation plant op het perceel grond waarop zij een recht van opstal heeft verkregen, daar waar enkel een bandencentrale op dit perceel mag worden uitgebaat.

Deze medeplichtigheid maakt een fout uit in de zin van artikel 1382 BW en vermits deze fout door een verkoper tevens schade veroorzaakt aan een andere verkoper is deze onrechtmatige daad tevens een inbreuk op artikel 93 WHPC (thans art. 94/3) op grond waarvan zij de staking kan vorderen.

2. Standpunt van G & V en VDK

G & V is van oordeel dat uit de contractuele bepaling niet blijkt dat er uitsluitend een bandencentrale op de door Bandencentrale Vandekerckhove aangekochte grond mocht worden uitgebaat. Zij is van oordeel dat de activiteit uitsluitend dient te kaderen in het geheel van de activiteiten van het LAR transportcentrum, wat het geval zou zijn. Zij wijst erop dat zij voldoet aan alle administratieve bepalingen en voor deze activiteit de nodige vergunningen heeft verkregen.

Verder is zij van oordeel dat Leiedal geen enkel redelijk argument naar voor brengt waarom zij zich verzet tegen de geplande activiteit en leidt hieruit af dat er geen enkel rechtmatig belang van Leiedal is geschonden zodat er van een contractbreuk geen sprake kan zijn.

Tot slot houdt zij voor dat de contractuele clausule betwist wordt en het de stakingsrechter niet toekomt zich te mengen in deze aangelegenheid en dat een tekortkoming tegen een contractuele bepaling door de stakingsrechter slechts kan gesanctioneerd worden indien die tekortkoming tezelfdertijd en los van het contract schendingen oplevert van het verbod een met de eerlijke handelspraktijken strijdige daad te stellen. Zij stelt dat dergelijke schending niet voorhanden is.

VDK wijst erop dat het perceel dat zij in opstal heeft gegeven, verkregen is door ruiling en dat in deze ruilakte geen bestemmingsbeperkende maatregelen werden opgelegd.

Leiedal stelt dat voor het geruilde perceel dezelfde modaliteiten golden als voor het aangekochte perceel. Zij wijst naar de bepaling in de brief van 20 mei 1999 die door Bandenbedrijf Vandekerckhove voor akkoord werd ondertekend dat “de verwervingsvoorwaarden grosso modo dezelfde zullen zijn als deze vermeld in de akte van 29 april 1985 (aankoop­akte van uw huidige eigendom)”.

Zij houdt voor dat G & V op de hoogte was van deze bestemmingsbeperking zodat haar derdemedeplichtigheid aan contractbreuk vaststaat.

3. Beoordeling

Total is van oordeel dat G & V een inbreuk maakt op artikel 94/3 WHPC door zich schuldig te maken aan derdemedeplichtigheid aan contractbreuk door VDK ten aanzien van Leiedal.

In eerst instantie dient opgemerkt te worden dat artikel 94/3 WHPC zijn oorsprong vindt in het artikel 54 van de vorige wet van 14 juli 1971 op de handelspraktijken. In het kader van de voorbereidende werken van deze wet werd in de memorie van toelichting bij voormeld artikel gesteld dat er “... dient opgemerkt dat daden, die op zichzelf niet indruisen tegen de eerlijke gebruiken inzake handel en slechts ingevolge een contract verboden zijn niet door artikel 54 bedoeld zijn, dit in overeenstemming met de huidige rechtspraak” (Parl.St. Senaat 1963-64, nr. 268, p. 60; zie ook in het verslag van de commissie, Parl.St. Senaat 1970-71, nr. 13, p. 60). Hiermee werd onder meer de beslissing van het Hof van Cassatie (Cass. 25 november 1943, Pas. 1943, I, p. 70) bedoeld. Deze draagwijdte van artikel 57 werd bevestigd naar aanleiding van de parlementaire voorbereiding van de wet van 14 juli 1991. Zo werd in de memorie van toelichting gesteld dat “op dezelfde wijze ontsnappen de schending van de contractuele verbintenissen en de daden van namaking, aan dit verbod (van art. 93)” (Parl.St. Senaat 1984-85, 947/1, p. 46).

Dit houdt derhalve in dat tegen degene die een contractuele fout begaat een vordering tot staking op grond van artikel 54 van de wet van 14 juli 1971 en artikel 94/3 van de wet van 14 juli 1991 door een medecontractant slechts kan worden ingesteld indien die tekortkoming tezelfdertijd en los van het contract een schending oplevert van het verbod een met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad te stellen.

Hetzelfde geldt voor de vordering die wordt ingesteld door een niet-medecontractant (Cass. 4 juni 1993, RW 1993-94, 302, noot, TBH 1994, 608, vernietigt het door Total geciteerde arrest van Antwerpen 22 september 1992).

De vraag stelt zich in welke mate Total haar vordering tot staking kan richten tot de eventueel derdemedeplichtige aan de contractbreuk, zijnde in dit geval G & V.

Hiertoe is in eerste instantie vereist dat Total aantoont dat de voorwaarden voor de derdemedeplichtigheid vervuld zijn, m.n. het bestaan van een geldige verbintenis in hoofde van VDK, een inbreuk hierop, de deelname of medewerking aan deze wanprestatie door G & V en het feit dat zij dit wist of behoorde te weten. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, staat het vast dat G & V een daad heeft gesteld die valt onder het toepassingsgebied van artikel 1382 BW.

Deze vaststelling op zich is echter niet afdoend om te concluderen dat er eveneens een handeling is gesteld die strijdig is met de eerlijke handelsgebruiken die de beroepsbelangen van Total heeft geschaad, hetgeen een noodzakelijke voorwaarde is voor de toepassing van artikel 94/3 WHPC.

Rekening houdend met het feit dat artikel 94/3 WHPC niet kan aangewend worden om de naleving van een contractuele bepaling af te dwingen, zal dit slechts het geval zijn indien de schade die uit deze daad voortvloeit niet louter het gevolg is van het feit dat een contractuele verbintenis werd geschonden.

Het hoort Total toe aan te tonen dat de schade die zij lijdt door deze medeplichtigheid aan contractbreuk een schade veroorzaakt die het contractuele veld overstijgt, hetgeen in casu niet het geval is (Voorz. Kh. Gent 27 september 2004, RABG 2005, afl. 10, 940; Voorz. Kh. Hasselt 22 november 2002, Limb.Rechtsl. 2003, afl. 4, 282, noot E. Monard; Voorz. Kh. Kortrijk 1 oktober 2001, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 2001, 696).

In dit geval steunt Total haar vordering uitdrukkelijk op de schending van een conventionele verbintenis en toont zij niet aan dat de inbreuken die zij G & V ten laste legt, los van de contractuele bepalingen, strijdig zouden zijn met de algemene zorgvuldigheidsnorm en dat zij aanleiding kunnen geven tot een andere schade dan deze voortvloeiend uit de niet-naleving door VDK van haar verbintenis uit de overeenkomst.

Nu uit geen enkel element blijkt dat de eventuele medeplichtigheid van G & V aan een wanprestatie van VDK een schade veroorzaakt die anders is dan diegene die ontstaat in het contractuele veld, kan de vordering van Total er niet toe leiden dat via een stakingsvordering de uitvoering wordt gevorderd van een verbintenis uit een overeenkomst. Daarvoor kan de schuldeiser bij de gewone rechter terecht, desnoods in kort geding (J. Stuyck, a.w., TBH 1995, p. 323).

De vordering valt dan ook niet onder het toepassingsgebied van artikel 94/3 WHPC en is op grond van die overweging alleen al dan ook ongegrond.

(…)

Op deze gronden,

Wij, Luc Billiet, rechter in de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied Kortrijk, aangewezen om de voorzitter te vervangen bij beschikking van 29 augustus 2005, bijgestaan door de griffier Nathalie Bostoen;

Wijzende op tegenspraak;

Alle andere middelen afwijzend als ongegrond of niet ter zake dienend;

Verklaren de vordering wat het voorbehoud betreft, niet ontvankelijk;

Verklaren de vordering voor het overige ontvankelijk, doch wijzen ze af als ongegrond;

(…)

Note / Noot

Zie noot Jules Stuyck in dit nummer, p. 932.

Note / Noot

Voyez note Jules Stuyck p. 932.