Article

Rechtbank van koophandel Antwerpen, 28/04/2009, R.D.C.-T.B.H., 2009/7, p. 673-674

Rechtbank van koophandel Antwerpen 28 april 2009

INSOLVENTIE - CONTINUÏTEIT VAN DE ONDERNEMINGEN
Gerechtelijke reorganisatie - Algemeen - Toelaatbaarheid - Vordering tot aanstelling voorlopige bestuurder - Kennelijke en grove tekortkoming - Begrip
De vordering strekkend tot het bekomen van een gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord is toelaatbaar wanneer de beslissing tot aanvraag van de gerechtelijke reorganisatie bekrachtigd werd door de daartoe bevoegde organen van de vennootschap en alle stukken, zoals voorzien in artikel 17 § 2 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen bij het dossier werden gevoegd.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot aanstelling van een voorlopige bestuurder is gegrond wanneer (a) de bestuurders van de vennootschap de mogelijkheden van de onderneming zó zwaar hebben overschat dat dit alleen al een zware fout uitmaakt die strafrechtelijk gekwalificeerd zou kunnen worden, (b) uit alle gegevens blijkt dat de vennootschap in feite in staat van faillissement is en dit overigens al vanaf het ogenblik dat de bestuurders er zich van bewust waren dat zij de investeringen niet konden terugbetalen, wat meebrengt dat hun verantwoordelijkheid niet los kan worden gezien van de artikelen 489 et seq. van het Strafwetboek, wat andermaal de kennelijk grove fout en kwade trouw uitmaakt zoals voorzien in artikel 28 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen.
INSOLVABILITE - CONTINUITE DES ENTREPRISES
Réorganisation judiciaire - Généralités - Recevabilité - Désignation d'un administrateur provisoire - Faute grave et caractérisée - Notion
La demande tendant à l'obtention d'une réorganisation judiciaire par accord collectif est recevable lorsque la décision de demander la réorganisation judiciaire a été ratifiée par les organes de la société compétents à cet effet et que toutes les pièces visées par l'article 17 § 2 de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises ont été jointes au dossier.
La demande du Ministère public tendant à la désignation d'un administrateur provisoire est fondée lorsque (a) les administrateurs de la société ont à ce point surestimé les possibilités de l'entreprise que ceci constitue déjà en soit une faute grave qui pourrait être qualifiée de pénale, (b) il ressort de toutes les données que la société se trouve en fait en état de faillite et ceci d'ailleurs déjà depuis l'instant où les administrateurs se sont rendus compte de ce qu'ils ne pouvaient pas rembourser les investissements, ce qui implique que leur responsabilité ne peut être détachée des articles 489 et seq. du Code pénal, ce qui une fois encore constitue la faute grave et caractérisée telle que prévue à l'article 28 de la loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises.

NV Kobelco Holding

Zet.: A. Buysse (kamervoorzitter), T. Maes en A. Van Gelder (rechters in handelszaken)
O.M.: T. Cole (substituut-procureur des Konings)
Pl.: Mr. S. Bertouille

Gezien het verzoekschrift met bijlagen d.d. 6 april 2009. strekkend tot het bekomen van een gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord;

Gezien de beschikking van 7 april 2009, waardoor de heer Luc Sterkens werd aangesteld als gedelegeerd rechter;

Gezien de toelichting door verzoekster op de zittingen van 14 en 21 april 2009 verstrekt en de dan ook door de gedelegeerd rechter uitgebrachte verslagen;

Gehoord het Openbaar Ministerie in zijn vordering tot aanstelling van een voorlopige bestuurder op de zitting van 21 april 2009, reeds verwoord door verzoekschrift, neergelegd ter griffie op 20 april 2009;

De vordering is toelaatbaar nu blijkt dat de beslissing tot aanvraag van de gerechtelijke reorganisatie bekrachtigd werd door de daartoe bevoegde organen van de vennootschap en alle stukken, zoals voorzien in artikel 17 § 2 van de wet van 31 januari 2009 bij het dossier werden gevoegd.

Men kan moeilijk betwisten dat de vennootschap zich in feite in staat van faillissement bevindt. Zij heeft aanzienlijke bedragen opgehaald voor investeringen op zeer korte termijn met - uiteraard - gigantische opbrengstvooruitzichten en is niet bij machte die geïnvesteerde bedragen terug te betalen. De enige reden dat de vordering wordt toegestaan bestaat erin na te gaan of er voor de investeerders nog kansen bestaan ook maar iets te recupereren. De staat van faillissement sluit immers de procedure van gerechtelijke reorganisatie niet uit (art. 23, 5de lid).

De vordering van het Openbaar Ministerie tot aanstelling van een voorlopige bestuurder is gegrond. Inderdaad kan men niet om het basisgegeven heen dat de onderneming van 84 verschillende natuurlijke en rechtspersonen een totaal bedrag van 7.419.410,22 EUR heeft opgehaald om te beleggen op een korte termijn onder de belofte van een groot rendement. Afgezien of de vennootschap administratief en reglementair wel over de nodige vergunningen en toelatingen beschikte om dergelijke operaties uit te voeren, komt men nu tot de onthutsende vaststelling dat de onderneming niet bij machte is om ook maar iets terug te betalen, hoewel de meeste “beleggingen” intussen al opeisbaar geworden zijn. In pleidooien werd immers ondubbelzinnig aangegeven dat, indien een voorgenomen - en eerder mistige - samenwerking met een onderneming van de Catalyst Investment Group niet zou doorgaan, de 84 investeerders alsdan geen eurocent van hun geïnvesteerd geld zouden terug zien. Dit getuigt van een grenzeloos cynisme. Uit de laatste drie jaarrekeningen blijkt dat de kapitaalstructuur van de vennootschap dermate zwak is (2007: bedrijfsresultaat - 3.824 EUR, resultaat boekjaar - 180.404 EUR, nettobedrijfskapitaal - 2.979.847 EUR, eigen vermogen + 2.227.068 EUR en cashflow - 180.404 EUR) dat zij in een onmogelijke verhouding staat tegenover de zwaarte van de ondernomen transactie. De bestuurders hebben dus de mogelijkheden van de onderneming zó zwaar overschat dat dit alleen al een zware fout uitmaakt die strafrechtelijk zou kunnen gekwalificeerd worden. Bovendien blijkt uit alle gegevens dat de vennootschap in feite in staat van faillissement is en dit overigens al vanaf het ogenblik dat de bestuurders zich bewust waren dat zij de investeringen niet konden terug betalen. Hun verantwoordelijkheid kan dan ook niet los gezien worden van de artikelen 489 et seq. van het Strafwetboek wat andermaal de kennelijk grove fout en kwade trouw uitmaakt zoals voorzien in artikel 28 van de wet van 31 januari 2009.

Om deze redenen:

De rechtbank,

Gelet op de toepassing van de artikelen 2, 34, 36, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek:

Verklaart het verzoek ontvankelijk en gegrond in volgende mate:

Kent aan NV Kobelco Holding, met zetel te 2000-Antwerpen, Stadswaag 5-8, ondernemingsnummer 0470.085.853 de in artikel 16 van de wet van 31 januari 2009 voorziene opschorting toe voor een periode eindigend op 2 juni 2009;

Bevestigt voor zover nodig de aanstelling als gedelegeerd rechter van de heer Luc Sterkens...;

Verklaart de vordering van het Openbaar Ministerie toelaatbaar en gegrond en stelt in toepassing van artikel 28 van de wet van 31 januari 2009 voor de duur van de opschorting aan tot voorlopige bestuurder de heer…;

Zegt dat het reorganisatieplan dient neergelegd te worden ter griffie uiterlijk op 14 mei 2009;

Zegt tevens voor recht dat uitspraak zal worden gedaan over de toekenning van een definitieve opschorting op 2 juni 2009 te 12.00 door de 22ste kamer van de rechtbank van koophandel te Antwerpen. zetelend in het gerechtsgebouw, Bolivarplaats 20, 3de verdieping - zaal A1;

Beveelt de publicatie van dit vonnis binnen de 5 dagen in het Belgisch Staatsblad uitgegeven te Brussel.

Note / Noot

Op de dag van het geannoteerde vonnis, 28 april 2009, heeft de rechtbank van koophandel te Antwerpen een bijna identiek vonnis uitgesproken inzake NV Kobelco Group. Wel dient te worden opgemerkt dat hoewel het om twee verbonden vennootschappen ging, de voorzitter van de rechtbank, met beschikkingen van 7 april 2009, twee verschillende gedelegeerde rechters had aangesteld.

Over deze vonnissen, zie hierboven de bijdrage van prof. M. Grégoire, “La réorganisation judiciaire aux mains des juges: premières récoltes”, meer bepaald nrs. 6, 9, 13 en 19.