Article

Hof van Cassatie, 03/10/2008, R.D.C.-T.B.H., 2009/4, p. 399-402

Hof van Cassatie 3 oktober 2008

INTELLECTUELE RECHTEN
Intellectuele rechten - Auteursrecht en naburige rechten - Auteursrecht - Vordering tot staking - Bevoegdheid ten gronde - Omvang van de rechten
De stakingsrechter doet uitspraak ten gronde. Door, in geval van betwisting over de omvang van de auteursrechten naar aanleiding van het afsluiten van meerdere overeenkomsten, de vordering af te wijzen omdat een rechter ten gronde de auteursrechten van de partijen zal moeten uitklaren, schendt de stakingsrechter artikel 87 § 1 van de Auteurswet.
DROITS INTELLECTUELS
Droits intellectuels - Droits d'auteur et droits voisins - Droit d'auteur - Action en cessation - Compétence au fond - Étendue des droits
Le juge des cessations statue sur le fond. En rejetant l'action, dans les circonstances où l'étendue des droits d'auteur est contestée parce que plusieurs conventions ont été conclues, au motif qu'un juge du fond devra préciser les droits d'auteur dont disposent les parties, le juge des cessations viole l'article 87 § 1er de la loi relative au droit d'auteur et aux droits voisins.

Hot Town Music - Paradiso BVBA / Standaard Uitgeverij NV

Standaard Uitgeverij NV / Hot Town Music - Paradiso BVBA

Zet.: R. Boes (afdelingsvoorzitter, voorzitter), E. Waûters (afdelingsvoorzitter), E. Dirix, A. Fettweis en B. Deconinck (raadsheren)
O.M.: G. Dubrulle (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. J. Verbist en H. Geinger
I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 17 oktober 2006 gewezen door het hof van beroep te Brussel.

Afdelingsvoorzitter Ernest Waûters heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Guy Dubrulle heeft geconcludeerd.

II. Cassatiemiddel
A. Zaak C.07.0049.N

De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 149 van de Grondwet, 5 en 1138, 3° van het Gerechtelijk Wetboek;

- de artikelen 1 § 1, tweede lid en 87 § 1 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (de “Auteurswet”);

- het algemeen rechtsbeginsel inzake de autonomie der partijen bij het burgerlijk geding, ook beschikkingsbeginsel genaamd alsook het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk het de rechter toekomt om het recht toe te passen op de hem door partijen voorgelegde feiten en om ambtshalve de door partijen aangevoerde rechtsgronden aan te vullen of te verbeteren.

Aangevochten beslissingen

De appelrechters verklaren de vordering van de eiseres om de verweerster verbod te horen opleggen eender welk “Musti”-product of afgeleiden van “Musti”-producten op de markt te brengen en om verweerster te horen verplichten alle exemplaren van “Dag meneer de clown” terug te halen, alle materialen en originelen onmiddellijk aan de eiseres terug te bezorgen en onmiddellijk afstand te doen van de domeinnaam “Musti” ten voordele van de eiseres ongegrond op grond van de volgende motieven:

“12. (De eiseres) meent dat alle overeenkomsten op basis waarvan aan (de verweerster) ooit auteursrechten werden toegekend, beëindigd zijn of nietig zijn. Volgens haar kan (de verweerster) niet langer aanspraak maken op enig auteursrecht. Haar vordering strekt er derhalve toe om aan (de verweerster) een algeheel verbod op te leggen nog enig (afgeleid) Musti-product op de markt te brengen.

13. Van haar kant stelt (de verweerster) dat zij op basis van de verlengde raamovereenkomst en de overeenkomsten die zij met wijlen de heer R.G. heeft afgesloten in de periode van 1992 tot 1998, het exclusieve recht heeft om de reeks Musti (onder meer de lees-, oefen- en speelboekjes en multimediaproducten) voort te zetten, deze producten te reproduceren en te commercialiseren.

Haar vordering beoogt deze exclusieve rechten te doen vaststellen en (de eiseres) te verbieden nieuw gecreëerde Musti-boekjes op de markt te brengen.

14. (De eiseres) claimt de auteursrechten op grond van de overeenkomst tot overdracht van alle Musti-rechten die zij op 31 december 2003 met de erfgenamen heeft ondertekend.

Aan de andere kant staat het vast dat (de verweerster) in de periode na de dood van de heer R.G. nieuwe Musti-verhalen heeft geschreven en geïllustreerd. Vertrekkende van de Musti-figuren die door wijlen de heer R.G. werden gecreëerd, werden deze nieuwe verhalen geschreven door mevrouw R.F. en in beeld gebracht door de heer J.B. Ook werden er een aantal nieuwe figuren geïntroduceerd, met name Kaatje, Achim en de grootouders van Musti. Zowel mevrouw R.F. als de heer J.B. hebben hun auteursrechten overgedragen aan (de verweerster).

Anders dan (de eiseres) voorhoudt, zijn deze nieuwe verhalen de uitdrukking van een intellectuele inspanning en dragen zij het stempel van de persoonlijkheid van de schrijver en de illustrator. Ook al werd in de overeenkomst van 8 december 1998 bepaald dat deze nieuwe verhalen de aard en de geest van de Musti-reeks moesten respecteren, toch gaat het om nieuwe verhalen die werden bedacht en geschreven door mevrouw R.F. en vervolgens op een welbepaalde persoonlijke wijze in beeld werden gebracht door de heer J.B. In de mate dat er ook nieuwe figuren werden ingebracht in de verhaallijnen en in de illustraties, is er zeker voldaan aan de vereiste van originaliteit.

Hieruit moet worden afgeleid dat er in ieder geval sprake is van een zekere coëxistentie van rechten van (de verweerster), enerzijds, en van (de eiseres), anderzijds.

Beide partijen maken het immers aannemelijk dat zij rechten kunnen doen gelden die op een of andere wijze verband houden met het Musti-figuurtje.

Deze vaststelling is reeds op zich voldoende om (de eiseres) af te wijzen van haar vordering. Het opleggen van een algemeen verbod aan (de verweerster) om nog (al dan niet afgeleide) Musti-producten op de markt te brengen is immers niet bestaanbaar met de weerhouden coëxistentie van rechten. Dit geldt ongeacht de precieze omvang van elkeen zijn rechten.

Evenmin kan worden tegemoet gekomen aan de tegenvordering van (de verweerster). Binnen het bestek van een stakingsprocedure kan niet voor recht worden vastgesteld dat zij over exclusieve rechten beschikt. Dergelijke vaststelling zou overigens ook strijden met bovengenoemde coëxistentie.

De voorliggende feiten nopen tot het aanvaarden van een coëxistentie van rechten zodat beide stakingsvorderingen die uitgaan van exclusieve rechten moeten worden afgewezen.

Wat de omvang van ieders auteursrechten precies is, dient dan in voorkomend geval te worden uitgeklaard in een bodemprocedure.” (bestreden arrest, blz. 10-13).

Grieven
Eerste onderdeel

De eiseres vorderde dat aan de verweerster verbod zou worden opgelegd eender welk “Musti”-product of afgeleiden van “Musti”-producten op de markt te brengen en om de verweerster te horen verplichten alle exemplaren van “Dag meneer de clown” terug te halen, alle materialen en originelen onmiddellijk aan de eiseres terug te bezorgen en onmiddellijk afstand te doen van de domeinnaam “Musti” ten voordele van de eiseres.

De appelrechters onderzoeken de aanspraken van de eiseres en de verweerster op het Musti-oeuvre en stellen vast dat de verweerster bepaalde auteursrechten kan doen gelden op de nieuwe “Musti”-verhalen. Op basis hiervan besluiten de appelrechters dat er sprake zou zijn van een zekere coëxis­tentie van rechten van de verweerster, enerzijds, en van de eiseres, anderzijds. Volgens de appelrechters maken beide partijen het immers aannemelijk dat zij rechten kunnen doen gelden die op een of andere wijze verband houden met het Musti-figuurtje. Op basis van deze enkele vaststelling wijzen de appelrechters de vordering van de eiseres integraal af, zonder verder te onderzoeken of de vordering van de eiseres eventueel gedeeltelijk kon worden toegewezen. De appelrechters weigeren overigens uitdrukkelijk de omvang van de auteursrechten van elk van de partijen nader te onderzoeken, stellende dat dit zou dienen te worden uitgeklaard in een bodemprocedure.

Overeenkomstig artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek bestaat er rechtsweigering “wanneer de rechter weigert recht te spreken onder enig voorwendsel, zelfs van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wet”.

Artikel 1138, 3° van het Gerechtelijk Wetboek sluit hierbij aan en bepaalt dat er een voorziening in cassatie wegens overtreding van de wet openstaat tegen de beslissing in laatste aanleg “indien er werd nagelaten uitspraak te doen over één van de punten van de vordering”.

Het komt bovendien aan de rechter toe, met naleving van het beschikkingsbeginsel, het recht op de feiten toe te passen. Het beschikkingsbeginsel mag evenwel niet dusdanig worden uitgelegd dat het de taak van de rechter zou beperken tot het beoordelen van de zaak op basis van de door partijen aangevoerde rechtsgronden.

Door, na te hebben vastgesteld dat de vordering van de eiseres niet integraal kan worden toegewezen, niet te onderzoeken of de vordering van de eiseres eventueel gedeeltelijk zou kunnen worden toegewezen, vervullen de appelrechters de op hen rustende taak om recht te spreken en het recht op de feiten toe te passen niet naar behoren. Zodoende schenden de appelrechters de artikelen 5 en 1138, 3° van het Gerechtelijk Wetboek en het algemeen rechtsbeginsel genaamd beschikkingsbeginsel alsook het algemeen rechtsbeginsel overeenkomstig hetwelk het de rechter toekomt om het recht toe te passen op de hem door partijen voorgelegde feiten en om ambtshalve de door partijen aangevoerde rechtsgronden aan te vullen of te verbeteren.

Daarenboven schenden de appelrechters artikel 87 § 1 van de Auteurswet door te weigeren de omvang van de auteursrechten van elk van de partijen nader te onderzoeken, om reden dat dit zou dienen te worden uitgeklaard in een bodemprocedure, daar waar de stakingsprocedure voorzien in artikel 87 § 1 van de Auteurswet zelf reeds een procedure ten gronde uitmaakt.

(…)

Grieven
Eerste onderdeel

De rechter is gehouden de hem door de wet opgedragen taak tot het beslechten van juridische geschillen die op regelmatige wijze bij hem zijn aanhangig gemaakt, die behoren tot zijn rechtsmacht en waarvoor hij bevoegd is, na te komen. Dit vindt onder meer bevestiging in artikel 144 van de gecoördineerde Grondwet, luidens hetwelk geschillen over burgerlijke rechten bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechtbanken behoren, in artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek, volgens hetwelk er rechtsweigering bestaat wanneer de rechter weigert recht te spreken onder enig voorwendsel, zelfs van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wet, in artikel 258 van het Strafwetboek, dat de rechtsweigering strafbaar stelt, en in artikel 1138, enig lid, 3° van het Gerechtelijk Wetboek, dat de voorziening in cassatie openstelt indien de rechter nalaat uitspraak te doen over een punt van de vordering.

De rechter moet hierbij de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten onderzoeken, en, mag ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij enkel steunt op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp noch de oorzaak van de vordering wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van de partijen eerbiedigt.

Luidens artikel 1 § 1, eerste en tweede lid van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, heeft alleen de auteur van een werk van letterkunde of kunst het recht om het op welke wijze of in welke vorm ook te reproduceren of te laten reproduceren, en omvat dit recht onder meer het exclusieve recht om toestemming te geven tot het bewerken of het vertalen van het werk.

De eiseres beriep er zich op titularis te zijn, ingevolge overeenkomsten met de oorspronkelijke auteur van de Musti-verhaaltjes en later met zijn erfopvolgers, van het auteursrecht inzake Musti-producten.

Artikel 87 § 1 van de Auteurswet maakt het mogelijk inbreuken op het auteursrecht of op een naburig recht te laten vaststellen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, die de staking ervan kan bevelen. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.

Eén en ander vindt bevestiging in artikel 587, eerste lid, 7° en tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek.

De procedure zoals in kort geding onderscheidt zich van de zuivere kortgedingprocedure, bedoeld in artikel 1039 van het Gerechtelijk Wetboek, doordat er over de grond van de zaak wordt geoordeeld.

De stakingsvordering, voorzien in artikel 87 § 1 van de Auteurswet, strekt er inderdaad toe de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheid te verlenen om, zelfs buiten de gevallen van hoogdringendheid, bij vaststelling van een inbreuk op het auteursrecht of een naburig recht, de staking ervan te bevelen, wat veronderstelt dat de voorzitter over de grond van de zaak mag en moet oordelen.

Eiseres' vordering strekte er onder meer toe (zie synthesebesluiten in hoger beroep, p. 44):

Vast te stellen dat Hot Town Music, (de verweerster), een inbreuk op de auteursrechten van Standaard Uitgeverij gepleegd heeft door (de) Zuid-Nederlandse Uitgeverij toe te laten twee Musti-boekjes op de markt te brengen.

Hot Town Music, (de verweerster), te verbieden om nieuw gecreëerde Musti-boekjes op de markt te brengen onder verbeurte van een dwangsom van 1.000 EUR per exemplaar dat na de betekening van het vonnis wordt aangetroffen.

Het behoorde derhalve aan de stakingsrechter, rechtsprekend zoals in kort geding, na te gaan op welke auteursrechten of naburige rechten de eiseres zich met betrekking tot het Musti-figuurtje kon beroepen, te onderzoeken of de verweerster inbreuk had gepleegd op deze vastgestelde auteursrechten of naburige rechten, en in voorkomend geval de staking van deze inbreuk te bevelen.

Volgens het hof van beroep is er sprake van “een zekere coëxistentie van rechten van (de eiseres) enerzijds en van (de verweerster) anderzijds” (arrest p. 12, tweede al.) en maakten beide partijen het aannemelijk dat zij rechten kunnen doen gelden die op één of andere wijze verband houden met het Musti-figuurtje (ibid.).

De omstandigheid dat de eiseres beweerde exclusieve rechten te kunnen doen gelden op de Musti-producten en aan de rechter vroeg dit vast te stellen, en dat deze exclusieve rechten volgens het hof van beroep niet voorhanden waren, neemt niet weg dat het aan de rechter behoorde, gelet op de strekking van het genoemde artikel 87 § 1 van de Auteurswet, na te gaan welke rechten de eiseres uit het auteursrecht en de naburige rechten kon putten in verband met het Musti-figuurtje, teneinde uitspraak te kunnen doen over haar vordering die er ook toe strekte de vaststelling te bekomen dat de verweerster een inbreuk op eiseres' auteursrechten had gepleegd door het laten uitbrengen van twee Musti-verhaaltjes en de staking ervan te horen opleggen, met aansluitend het opleggen van het verbod nog nieuwe titels uit te brengen.

Door na te laten dit te doen en met betrekking tot de omvang van eiseres' auteursrechten (en die van de verweerster) te verwijzen naar een eventuele “bodemprocedure”, schendt het hof van beroep alle in de aanhef van het middel aangehaalde bepalingen en algemeen rechtsbeginsel, artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet uitgezonderd.

(…)

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Voeging

(…)

Eerste onderdeel

2. Krachtens artikel 87 § 1, eerste lid van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten, stelt de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg het bestaan vast van een inbreuk op het auteursrecht en beveelt hij dat daaraan een einde wordt gemaakt.

Krachtens het tweede lid van voormelde bepaling wordt de vordering ingesteld en behandeld zoals in kort geding.

Zoals verduidelijkt in de parlementaire voorbereiding doet de stakingsrechter uitspraak ten gronde.

Aldus vermag de stakingsrechter de stakingsvordering niet af te wijzen omdat een rechter ten gronde zal dienen uitspraak te doen over de vraag welke partij over auteursrecht beschikt.

3. De appelrechters stellen vast dat tussen de eiseres en de verweerster een betwisting bestaat over de omvang van hun auteursrechten naar aanleiding van het afsluiten van meerdere overeenkomsten met betrekking tot de auteursrechten aangaande “Musti”-producten en afgeleiden van “Musti”-producten.

4. De appelrechters oordelen dat:

- de beide partijen aannemelijk maken dat zij auteursrechten kunnen laten gelden aangaande “Musti”-producten en/of afgeleiden van “Musti”-producten;

- er in elk geval sprake is van “een zekere coëxistentie van rechten” aan de zijde van de beide partijen;

- het wederzijds gevorderde verbod om nog “Musti”-producten op de markt te brengen niet verenigbaar is met deze coëxistentie van rechten en bijgevolg niet kan worden toegestaan;

- de omvang van ieders auteursrechten moet worden uitgeklaard in een procedure ten gronde.

5. Door aldus te oordelen en de respectieve vorderingen van de partijen af te wijzen omdat een rechter ten gronde de auteursrechten van de partijen zal moeten uitklaren, schenden de appelrechters artikel 87 § 1 van de Auteurswet.

Het onderdeel is in zoverre gegrond.

Overige grieven

(…)

Het Hof,

Voegt de zaken C.07.0049.N en C.07.0286.N.

Vernietigt het bestreden arrest, behalve in zoverre dit het hoger beroep ontvankelijk verklaart.

Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest.

Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.

Verwijst de aldus beperkte zaak naar het hof van beroep te Antwerpen.

(…)