Article

Rechtbank van koophandel Hasselt, 22/10/2008, R.D.C.-T.B.H., 2009/10, p. 1062-1063

Rechtbank van koophandel Hasselt 22 oktober 2008

BIJZONDERE OVEREENKOMSTEN
Koop-verkoop - Internationale koop - Vaste inrichting - Interestvoet - Wet bestrijding betalingsachterstand
Artikel 10 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat indien een partij meer dan één vestiging heeft, die welke het nauwst betrokken is bij de overeenkomst en de uitvoering ervan, dé vestiging is. Dit bepaalt of de koop een grensoverschrijdend karakter heeft en desgevallend het Weens Koopverdrag van toepassing is, met alle gevolgen van dien voor de interestberekening.
CONTRATS SPECIAUX
Vente - Vente internationale - Etablissement - Taux d'intérêt - Loi contre la lutte de retard de paiement
L'article 10 de la Convention de Vienne prévoit que si une partie a plus d'un établissement, l'établissement à prendre en considération est celui qui a la relation la plus étroite avec le contrat et son exécution. Cela permet de déterminer le caractère transgressoire de la vente, et par conséquent l'application de la CVIM, avec, entre autres, toutes les conséquences relatives au calcul du taux d'intérêt.

Elha Cosmetics BV / Direct NV

Zet.: P. Vanhelmont (rechter), R. Nulens en M. Willemyns (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. N. Boiy loco H.-J. Meeldijk

Bij inleidend exploot van het ambt van gerechtsdeurwaarder J. De Sy te Beringen van 6 oktober 2008 liet eisende partij dagvaarding uitreiken aan verwerende partij teneinde deze te horen veroordelen tot betaling van 11.208,97 EUR in hoofdsom, meer de forfaitaire vergoeding van 15% op de hoofdsom zijnde 1.681,35 EUR, de conventionele moratoire en gerechtelijke interesten 11,5% per jaar vanaf de vervaldag van de facturen tot de dag van volledige betaling en de kosten.

Ter zitting van 15 oktober 2008 is Mr. N. Boiy verschenen voor eisende partij loco H.-J. Meeldijk; verweerster is niet verschenen noch iemand voor haar; Mr. N. Boiy heeft een vonnis bij verstek gevorderd; de rechtbank heeft verstek verleend.

In feite

De eis heeft betrekking op facturen (de oudste van 13 september 2007; de jongste van 31 december 2007) voor de levering van goederen voor een hoofdsom van 11.208,97 EUR door een Nederlandse verkoper met een vaste vestiging in België aan een Belgische koper. De facturen gaan uit van de Belgische vestiging.

Eiseres brengt verwijlinteresten in rekening op grond van artikel 5 van de Belgische wet betalingsachterstand van 2 augustus 2002.

Beoordeling

De eerste vraag is of de verkopen een grensoverschrijdend karakter hebben en of de Belgische interne koopwetten van toepassing zijn en de interesten van de Belgische wet tot bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties dan wel de interesten van artikel 78 van het Weens Koopverdrag, die niet noodzakelijk hetzelfde zijn als de interesten van de wet betalingsachterstand.

Artikel 10 van het Weens Koopverdrag voorziet dat, indien een partij meer dan één vestiging heeft, die welke het nauwst betrokken is bij de overeenkomst en de uitvoering ervan, dé vestiging is.

Een vaste inrichting kan beschouwd worden als een vestigingsplaats in de zin van het Weens Koopverdrag (zie J. Erauw, “Wanneer is het Weens Koopverdrag van toepassing” in H. Van Houtte, J. Erauw en P. Wautelet (eds.), Het Weens Koopverdrag, Antwerpen, Intersentia, 1997, p. 30, randnr. 1.21) zodat koper en verkoper niet in verschillende staten gevestigd zijn.

Nu er gehandeld werd met de vaste vestiging in België is de Belgische wet dus van toepassing en kan eiseres zich beroepen op de Belgische wet van 2 augustus 2002 tot bestrijding van de betalingsachterstand inzake handelstransacties, nu er blijkbaar geen algemene voorwaarden zijn omtrent het aankleven van de factuur.

De eis is gegrond bij gebrek aan verweer behoudens voor wat betreft het gevorderde schadeloosstelling. De rechtbank kent in gevolge artikel 6 van de wet betalingsachterstand een vergoeding toe van 625 EUR. In geval van toepassing van artikel 6 wet betalingsachterstand heeft de eisende partij wel geen recht op een rechtsplegingsvergoeding.

De voorschriften van de artikelen 2 en 30 tot 37 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken werden nageleefd.

Om deze redenen,

beslist de rechtbank, na beraadslaging, bij verstek:

verklaart de hoofdeis toelaatbaar en grotendeels gegrond,

veroordeelt verweerster tot betaling aan eiseres van 11.208,97 EUR, meer de nalatigheidsinteresten à 11,5%:

op 1.879,89 EUR van 14 oktober 2007 tot 9 december 2007,

op 7.469,36 EUR van 9 december 2007 tot 12 december 2007,

op 5.759,99 EUR van 12 december 2007 tot 20 december 2007.

op 8.207,82 EUR van 20 december 2007 tot 28 december 2007,

op 9.753,67 EUR van 28 december 2007 tot 31 december 2007,

op 9.858,25 EUR van 31 december 2007 tot 8 januari 2008,

op 11.208,79 EUR van 8 januari 2008 tot de datum van dagvaarding,

meer de gerechtelijke interesten aan de interestvoet van artikel 5 wet betalingsachterstand op 11.208,79 EUR,

veroordeelt verweerster tot betaling van een redelijke schadeloosstelling voor alle relevante invorderingskosten ingevolge artikel 6 van de wet betalingsachterstand van 625 EUR meer de gerechtelijke interesten aan de gewone wettelijke interestvoet en de gerechtskosten vastgesteld op 247,32 EUR,

staat de voorlopige tenuitvoerlegging van het vonnis toe ook al wordt er verzet of beroep aangetekend.

(…)