Rechtbank van koophandel Tongeren 18 december 2007
BEVOEGDHEID
Materiële bevoegdheid - Rechtbank van koophandel - Ratione summae: gedinginleidende akte bepalend - Materiële bevoegdheid: subjectieve daden van koophandel
Om de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel tegenover de bevoegdheid van de vrederechter qua bedrag af te bakenen is het bedrag van de vordering in de gedinginleidende akte bepalend. Aangezien vaststaat dat verweerder handelaar is, moet aangenomen worden dat al zijn daden een handelsrechtelijk karakter hebben tenzij het tegenbewijs geleverd wordt (quod non in casu).
BURGERLIJK RECHT - ALGEMENE BEGINSELEN
Rechtsmisbruik - Stilzitten schuldeiser - Sanctie
Wanneer het uitblijven van een gerechtelijke beslissing te wijten is aan nalatigheid van de schuldeiser, kan deze schuldeiser, omwille van de schadebeperkingsplicht, niet de conventionele verwijlinteresten aanrekenen op een strafbeding, maar heeft hij slechts recht op interest aan de wettelijke interestvoet.
|
COMPÉTENCE
Compétence matérielle - Tribunal de commerce - Compétence générale - Ratione summae: acte introductif déterminant - Compétence matérielle: actes subjectifs de commerce
Pour délimiter la compétence du tribunal de commerce par rapport à la compétence du juge de paix ratione summae (la compétence en raison de l'évaluation du litige), c'est le montant de la créance tel que repris dans l'acte introductif d'instance qui est déterminant. Vu qu'il apparaît que la partie défenderesse est un commerçant, on doit admettre que tous ses actes ont un caractère commercial à moins que la preuve contraire ne soit fournie (quod non in casu).
DROIT CIVIL - GÉNÉRALITÉS
Abus de droit - Inertie du créancier - Sanction
Lorsque l'absence d'une décision judiciaire est due à la négligence du créancier, ce créancier, vu son devoir de limiter le dommage, ne peut réclamer les intérêts de retard conventionnels prévus par une clause pénale, mais il n'a droit qu'à des intérêts au taux d'intérêt légal.
|
E. Vanhees dakwerken / H.A. Luites
Zet.: G. Hermans (rechter), D. Geurts en L. Agten (rechters in handelszaken) |
Pl.: Mrs. N. Lafosse loco G. Salaets en G. Niesten |
(…)
1. | Voorgaanden |
(a) Dhr. Vanhees houdt voor dat hij een plat dak met EPDM leverde en plaatste op de caravan van dhr. Luites, hetgeen hij factureerde op 17 juni 2002 voor een bedrag van 1.602,25 EUR.
Dhr. Luites houdt voor dat de werken niet deugdelijk werden uitgevoerd en op 5 juli 2002 werden geprotesteerd.
Daarna zou dhr. Luites beweerdelijk gedurende drie jaar niets meer gehoord hebben.
De raadsman van dhr. Vanhees betwistte nochtans op 7 augustus 2002 het schrijven d.d. 5 juli 2002.
(b) Bij inleidende dagvaarding d.d. 28 augustus 2005 vorderde dhr. Vanhees betaling van de som van 2.293,91 EUR, bedrag te vermeerderen met de gerechtelijke interesten en de kosten.
Het gevorderde bedrag was samengesteld als volgt:
- hoofdsom factuur 000211 van 17 juni 2002 | 1.602,25 EUR |
- verwijlinteresten aan 10% | 531,41 EUR |
- schadevergoeding | 160,25 EUR |
2.293,91 EUR |
2. | Bevoegdheid |
* Dhr. Luites betwist de territoriale en materiële bevoegdheid, alsook de bevoegdheid ratione summae van deze rechtbank en vordert de verzending naar het vredegerecht te Maasmechelen, op motivering dat:
- de werken werden besteld als privépersoon;
- enkel de hoofdsom (mogelijkerwijze, voor zover de vordering gegrond zou worden bevonden) verschuldigd kan zijn maar niet de interesten, noch het schadebeding.
Dhr. Vanhees betwist zulks en verwijst naar het feit dat dhr. Luites een ondernemingsnummer heeft, zodat hij handelaar is, terwijl voor wat de bevoegdheid ratione summae betreft dient gewezen op het feit dat naast de hoofdsom ook de interesten en het schadebeding worden gevorderd. In ondergeschikte orde wordt de verzending naar de rechtbank van eerste aanleg gevorderd.
Aanleggende partij kon, in reactie op de opgeworpen exceptie van territoriale onbevoegdheid de verwijzing vorderen naar de arrondissementsrechtbank (art. 639, eerste lid Ger.W.), maar zij deed zulks niet, zodat de rechtbank zelf haar bevoegdheid dient te onderzoeken. Een verwijzing van de zaak naar de arrondissementsrechtbank is ontoelaatbaar, wanneer de eiser hieromtrent niet uitdrukkelijk heeft verzocht (J. Laenens, K. Broeckx en D. Scheers, Handboek gerechtelijk recht, Intersentia, 2004, p. 291, nr. 594).
Ofwel verklaart de geadieerde rechter zich bevoegd, waarna hij zich toespitst op de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de vordering, ofwel verklaart hij zich onbevoegd en verzendt hij de zaak naar de bevoegde rechter (art. 660 Ger.W.).
* Bevoegdheid ratione summae |
De vrederechter neemt kennis van alle eisen waarvan het bedrag de 1.860 EUR niet te boven gaat (art. 590 Ger.W.).
Volgens artikel 9 Ger.W. is de “volstrekte bevoegdheid... de rechtsmacht bepaald naar het onderwerp, de waarde en in voorkomend geval het spoedeisend karakter van de vordering of de hoedanigheid van de partijen”.
De in artikel 9 Ger.W. bedoelde “waarde” van de vordering is “de som die in de inleidende akte wordt geëist, met uitsluiting van de gerechtelijke interest en van alle gerechtskosten, alsook van de dwangsommen” (art. 557 Ger.W.). De bevoegdheid van de rechter moet beoordeeld worden op het ogenblik waarop hij wordt aangesproken, dus op het ogenblik waarop het geding wordt ingeleid.
In voorliggend geval werd gedagvaard voor een bedrag van 2.293,91 EUR, bedrag te vermeerderen met de gerechtelijke interesten en de kosten, zodat een bedrag wordt gevorderd dat de bevoegdheid van de vrederechter overschrijdt.
Dhr. Luites betwist een aantal posten en stelt dat zulks impliceert dat nog slechts een bedrag in discussie is dat lager ligt dan 1.860 EUR, zodat de vrederechter bevoegd is.
Het referentiepunt is de gedinginleidende akte, zodat met de argumentatie van dhr. Luites geen rekening kan gehouden worden.
Deze rechtbank is derhalve ratione summae bevoegd.
* Materiële bevoegdheid |
Dhr. Luites betwist verder dat hij als handelaar kan worden aanzien en argumenteert in dat verband dat zijn BTW-nummer niet voorkomt op de factuur zodat het werken in de privésfeer zou betreffen.
Het staat vast dat dhr. Luites ingeschreven is in de KBO en een ondernemingsnummer heeft.
De rechtbank van koophandel is, overeenkomstig artikel 573 Ger.W., bevoegd (algemene bevoegdheid) om kennis te nemen van geschillen die tegelijk aan drie voorwaarden moeten voldoen:
- ten minste de verweerder moet handelaar zijn (sedert de wet van 24 juni 1970) op het ogenblik van de litigieuze handeling (J. Laenens, “Overzicht van rechtspraak. Bevoegdheid (1993-2000)”, T.P.R. 2002, 1554; Cass. 18 mei 1984, Arr. Cass. 1983-84, 1213 en R.W. 1984-85, 1444, noot J. Laenens; Kh. Hasselt 26 april 2005, R.W. 2006-07, 153);
- het geschil moet betrekking hebben op een daad van koophandel;
- het geschil mag niet behoren tot de algemene bevoegdheid van de vrederechter of de politierechtbank (art. 573, eerste lid in fine Ger.W.).
Zoals onder de zogenaamde handelsregisterwet (K.B. 20 juli 1964) vormt de inschrijving het bewijs van handelaarschap, behoudens tegenbewijs (art. 33 § 2 KBO - wet van 16 januari 2003). Een tegenbewijs wordt in voorliggend geval niet geleverd. Dhr. Luites dient dan ook als handelaar te worden aanzien.
Daden van koophandel worden omschreven in artikel 2 W. Kh. en door het Hof van Cassatie samengevat als “alle verbintenissen van kooplieden betreffende zowel roerende als onroerende goederen, tenzij bewezen is dat ze een oorzaak hebben die vreemd is aan de koophandel” (Cass. 7 september 2000, Arr. Cass. 2000, 1324 en J.L.M.B. 2002, 488, noot S. Uhlig).
De rechtbank van koophandel te Hasselt stelde in dit verband: “Nu verweerster een handelsvennootschap is... worden al haar daden geacht daden van koophandel te zijn.” (Kh. Hasselt 8 mei 1996, A.J.T. 1996-97, 305, noot S. Snaet; J. Laenens, K. Broeckx en D. Scheers, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2004, p. 265, nr. 510; A. Fettweis, Bevoegdheid, Standaard, 1971, p. 165, nr. 299 die het principe algemeen stelt voor elke koopman, en ongeacht of de verbintenis ontstaat uit een contract, een quasi-contract, een delict of een quasi-delict; Arrondrb. Oudenaarde 31 maart 1976, B.R.H. 1976, 433 en R.W. 1975-76, 2375; Kh. Gent 17 april 2001, T.G.R. 2001, 291; Brussel 13 maart 2000, DAOR 2000, afl. 55, 282).
Wanneer een handelaar het tegenbewijs niet levert dat de door hem aangegane verbintenissen geen handelsrechtelijk karakter hebben (art. 2 in fine W. Kh.) dan dient aangenomen dat ze wel een handelsrechtelijk karakter hebben en is de rechtbank van koophandel bevoegd (Antwerpen (7debis kamer) 11 juni 2007, inzake 2005/AR/2959, onuitg.).
In voorliggend geval wordt een dergelijk tegenbewijs niet geleverd, zodat dient aangenomen dat het een daad van koophandel betreft in hoofde van dhr. Luites.
* Territoriale bevoegdheid |
Gezien, zoals gebleken is, de rechtbank van koophandel bevoegd is, is deze rechtbank ook territoriaal bevoegd gezien dhr. Luites binnen het gerechtelijk arrondissement Tongeren gevestigd is.
* Besluit voor wat de bevoegdheid betreft |
In deze omstandigheden dient besloten dat deze rechtbank bevoegd is.
Ten gronde |
(…)
(b) De algemene voorwaarden van dhr. Vanhees staan reeds op de offerte, terwijl op de voorzijde van de factuur naar de algemene voorwaarden op de keerzijde wordt verwezen.
Het is in dit kader trouwens opvallend dat dhr. Luites enkel een kopie van (de voorzijde van) de factuur neerlegt en in zijn schrijven d.d. 5 juli 2002 niet stelde dat de factuur deze voorwaarden niet bevatte.
Er bestaat anderzijds in principe geen aanleiding om de concrete toepassing van de verwijlinteresten (vrijwillig herleid naar 10%) en het schadebeding te matigen.
Gelet echter op het feit dat dhr. Vanhees geruime tijd wachtte met zijn vordering kunnen enkel interesten worden toegekend aan het conventioneel tarief vanaf de gemiddelde datum van 1 januari 2004.
Het recht op verwijlinteresten heeft als keerzijde dat de schuldeiser ertoe gehouden is redelijke maatregelen te nemen om de schade te beperken voor zover dit strookt met de houding van een redelijk en voorzichtig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden.
Indien de rechter vaststelt dat het uitblijven van een gerechtelijke beslissing te wijten is aan de eigen nalatigheid van de schuldeiser, dan kan de rechter daarmee rekening houden bij het toekennen van de interesten (Rb. Gent 12 maart 1999, A.J.T. 2000-01, 166; Arbh. Gent (afd. Brugge) 8 februari 2000, J.T.T. 2000, verkort, 399, noot; Kh. Tongeren 3 februari 2004, inzake A.R. A/02/00402, onuitg., bevestigd door Antwerpen (2de kamer) 13 april 2005, inzake A.R. 2004/AR/741, onuitg.; Arbh. Antwerpen 10 februari 2006, onuitg., besproken in De Juristenkrant, nr. 128, 26 april 2006, p. 1).
Op het schadebeding kunnen enkel interesten aan de wettelijke rentevoet worden toegekend.
(…)