Hof van beroep Gent 20 maart 2008
VERZEKERINGEN
Landverzekering - Verzekeringsovereenkomst in het algemeen - Verjaring - Rechtsvordering verzekerde tegen verzekeraar - Aanvang van de verjaringstermijn - Vrijwillige vergoeding van de benadeelde
De verjaringstermijn van artikel 34 § 1, derde lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst van de regresvordering van de verzekerde tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar begint te lopen zodra de benadeelde van de verzekerde vergoeding vordert van de door hem geleden schade. Waar de verzekerde tot vrijwillige vergoeding van de benadeelden is overgegaan, houdt dit in dat hij door deze benadeelden in vergoeding werd aangesproken en de verjaringstermijn van de regresvordering begint te lopen vanaf de vraag tot vergoeding.
VERZEKERINGEN
Landverzekering - Aansprakelijkheidsverzekering - Rechtstreekse vordering - Eenheid van opzet - Aanvang verjaringstermijn
Nu de feiten waarvoor de gesubrogeerde verzekeraar vergoeding vordert werden gepleegd in de periode mei-2 juni 1996 moet, rekening houdend met de eenheid van opzet tussen de feiten, de rechtstreekse vordering van de benadeelde tegen de verzekeraar ten laatste op 2 juni 2001 ingesteld worden.
VERZEKERINGEN
Medeverzekering - Taak van de eerste verzekeraar - Rechtstreekse vordering - Stuiting van de verjaring
Noch op grond van artikel 28 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst, noch op grond van de polisvoorwaarden had de eerste verzekeraar enig mandaat om als gesubrogeerde in de rechten van de benadeelde een vordering in te stellen tegen de aansprakelijke dader en zijn verzekeraar tot terugvordering van de uitgaven die zijn medeverzekeraars hadden gedaan. Bijgevolg heeft de stuiting van de rechtstreekse vordering die deze gesubrogeerde-eerste verzekeraar in eigen naam heeft ingesteld, geen stuitende werking ten aanzien van de rechtstreekse vordering van zijn medeverzekeraars tegen de aansprakelijke dader.
VERBINTENIS UIT ONRECHTMATIGE DAAD
Geesteszieken - Aansprakelijkheid op grond van artikel 1386bis B.W. - Geen schuldbekwaamheid - Landverzekering - Aansprakelijkheidsverzekering - Geen zware fout of opzet in de zin van artikel 8 wet landverzekeringsovereenkomst - Integrale vergoeding van de schade
Wanneer de verzekerde geen fout heeft begaan in de zin van artikel 1382 B.W. bij afwezigheid van schuldbekwaamheid, heeft hij evenmin een grove fout begaan, noch de schade opzettelijk veroorzaakt in de zin van artikel 8 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst. Waar de aansprakelijkheid op grond van artikel 1386bis B.W. verzekerd is, dient de schade integraal vergoed te worden door de verzekerde en kan hem geen gemak van betaling toegestaan worden.
|
ASSURANCES
Assurance terrestre - Contrat d'assurance en général - Prescription - Action judiciaire de l'assuré contre l'assureur - Début du délai de prescription - Indemnisation volontaire de la personne lésée
Le délai de prescription, visé à l'article 34 § 1, alinéa 3 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre, de l'action récursoire de l'assuré contre l'assureur R.C. commence à courir dès que la personne lésée réclame à l'assuré l'indemnisation du dommage subi. Le fait que l'assuré ait procédé volontairement à l'indemnisation, signifie qu'il a fait l'objet d'une demande en indemnisation et le délai de prescription de l'action récursoire commence à courir à partir de la demande d'indemnisation.
ASSURANCES
Assurance terrestre - Assurance R.C. - Action directe - Unité d'intention - Début du délai de prescription
Vu que les faits pour lesquels l'assureur subrogé réclame l'indemnisation ont été commis au cours de la période de mai-2 juin 1996 et tenant compte de l'unité d'intention entre les faits, l'action directe de la personne lésée contre l'assureur doit être intentée au plus tard le 2 juin 2001.
ASSURANCES
Coassurance - Mission du premier assureur - Action directe - Interruption de la prescription
Ni sur base de l'article 28 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre, ni sur base des conditions de la police, le premier assureur n'avait un quelconque mandat pour intenter une action en tant que subrogé dans les droits de la personne lésée contre l'auteur responsable et son assureur en recouvrement des dépenses exposées par ses coassureurs. Par conséquent, l'interruption de l'action directe que ce subrogé-premier assureur a intentée en son nom propre, n'a pas d'effet interruptif vis-à-vis de l'action directe de ses coassureurs contre l'auteur responsable.
ENGAGEMENT PROVENANT D'UN ACTE ILLÉGITIME
Maladies mentales - Responsabilité sur base de l'article 1386bis C. civ. - Absence de la capacité civile requise - Assurance terrestre - Assurance R.C. - Pas de faute lourde ou de dol au sens de l'article 8 de la loi du contrat d'assurance terrestre - Indemnisation intégrale du dommage
Si l'assuré n'a pas commis de faute au sens de l'article 1382 C. civ. en l'absence de la capacité civile requise, il n'a pas non plus commis de faute lourde, ni causé le dommage intentionnellement au sens de l'article 8 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre. Lorsque la responsabilité sur base de l'article 1386bis C. civ. est assurée, le dommage doit être intégralement indemnisé par l'assuré et on ne peut pas lui accorder de facilités de paiement.
|
Generali Belgium / F.V., ING Insurance NV, Aachener und Münchener Versicherung Aktiengesellschaft en AXA Belgium NV
ING Insurance NV, Aachener und Münchener Versicherung Aktiengesellschaft en AXA Belgium NV / F.V.
Zet.: D. Floren (voorzitter), G. Jocqué en B. Wylleman (raadsheren) |
Pl.: Mrs. Ch. Deleu en E. Van Camp, A. Diercxsens |
(…)
2. F.V. vorderde voor de eerste rechter de veroordeling van de NV Generali Belgium “tot tussenkomst in burgerrechtelijke aansprakelijkheid en tot terugbetaling van de bedragen die verzoeker reeds betaalde, geraamd op 3.500 EUR provisioneel”. F.V. verwees hierbij naar de vijf brandstichtingen die hij in de periode mei-juni 1996 had gepleegd en waarvoor de schadelijders vergoeding vroegen.
De NV ING Insurance, Aktiengesellschaft Aachener und Münchener Versicherung en NV AXA Belgium vorderden voor de eerste rechter de veroordeling van F.V. en de NV Generali Belgium tot terugbetaling van de vergoedingen die zij als brandverzekeraars van de mede-eigenaars van het gebouw Van Der Sweepstraat 3-5 te Antwerpen uitbetaalden naar aanleiding van de brand van 1 mei 1996, veroorzaakt door F.V.
De vordering in vrijwaring die F.V. thans voor het hof heeft gesteld lastens de NV Generali Belgium bij besluiten neergelegd op 15 juli 2005, is geen nieuwe vordering maar een uitbreiding van zijn oorspronkelijke vordering in terugbetaling van de uitgaven van de voormelde verzekeraars. De vrijwaringsvordering is eveneens gesteund op de door hem gepleegde brandstichtingen. In het tussenarrest van 12 januari 2006 werd aangaande deze vordering enkel gesteld dat ze nieuw was zonder uit te sluiten dat deze ook kon beschouwd worden als een uitbreiding van de oorspronkelijke vordering.
De vordering in vrijwaring van F.V. is dan ook ontvankelijk.
3. De NV ING Insurance, Aktiengesellschaft Aachener und Münchener Versicherung en NV AXA Belgium bevestigen bij besluiten neergelegd op 2 januari 2007 dat hun hoger beroep enkel gericht is tegen F.V. en niet tegen de NV Generali Belgium.
In het tussenarrest van 12 januari 2006 werd er op gewezen dat deze verzekeraars ook betaling van de interesten vorderden ten overstaan van de NV Generali Belgium daar waar dit onderdeel van de vordering door de eerste rechter terug verwezen werd naar de bijzondere rol. Door hun vordering tot toekenning van de interesten te hernemen, streven zij een hervorming van het bestreden vonnis na. Dit kan beschouwd worden als een incidenteel beroep in de zaak 2004/AR/1746 waarin de verzekeraars op het hoofdberoep van de NV Generali Belgium wel de hoedanigheid van geïntimeerden hebben.
4.1. De vordering van F.V. lastens de NV Generali Belgium in terugbetaling van de door hem gedane betalingen aan de diverse slachtoffers betreft een regresvordering van de verzekerde tegen de verzekeraar zoals bedoeld in artikel 34 § 1, lid 3 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst. Overeenkomstig deze bepaling begint de verjaring van deze regresvordering te lopen vanaf het instellen van de rechtsvordering door de benadeelde.
F.V. werd op 27 oktober 1998 gedagvaard door CV P&V Verzekeringen en K.D. in vergoeding van de door hen bij de brand van 1 mei 1996 geleden schade. De verjaring van zijn regresvordering tegen de NV Generali Belgium begon aldus overeenkomstig artikel 34 § 1, lid 3 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst te lopen vanaf deze datum.
De aangifte van het schadegeval bij de NV Generali Belgium gebeurde op 22 februari 2000 door de makelaar van F.V. De NV Generali Belgium liet op 17 oktober 2000 aan de raadsman van F.V. weten dat zij geen tussenkomst verleende.
Door de aangifte van 22 februari 2000, hetzij binnen de termijn van drie jaar na 27 oktober 1998, was de verjaring tijdig gestuit op grond van artikel 35 § 3 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst. Waar de NV Generali Belgium op 17 oktober 2000 schriftelijk kennis gaf van haar beslissing en bijgevolg pas vanaf dan een nieuwe termijn van drie jaar begon te lopen, is de regresvordering ingesteld bij de dagvaarding van 4 april 2003 niet verjaard wat betreft de vergoedingen toekomende aan de CV P&V Verzekeringen en K.D.
4.2. Voor de overige betalingen werden door de schadelijders geen rechtsvorderingen ingesteld. F.V. ging blijkbaar vrijwillig over tot betaling van afkortingen.
Het instellen van de rechtsvordering zoals bedoeld in artikel 34 § 1, lid 3 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst is niet aan vormvereisten verbonden. Aldus kan worden aangenomen dat de verjaringstermijn van de regresvordering begint te lopen van zodra de benadeelde van de aansprakelijke verzekerde vergoeding vordert van de door hem geleden schade. Waar F.V. tot vrijwillige vergoeding van de benadeelden is overgegaan, houdt dit in dat hij door deze benadeelden in vergoeding werd aangesproken en begon de verjaring van de regresvordering te lopen vanaf de daaraan voorafgaande vraag tot vergoeding.
Uit het overzicht van de door F.V. gedane betalingen blijkt dat deze zich situeren in de periode van 29 juli 1996 tot en met 25 juli 2001.
Ook al dient rekening gehouden te worden met de stuiting door de aangifte van 22 februari 2000, is de regresvordering met betrekking tot de betalingen gedaan in 1996 verjaard. Deze betalingen dateren van meer dan drie jaar voor 22 februari 2000 zodat vaststaat dat de aanspraken van de schadelijders ten overstaan van F.V. eveneens dateren van meer dan drie jaar voor deze datum.
Wat betreft de overige betalingen kan aangenomen worden dat de aanspraken dateren van minder dan drie jaar voor 22 februari 2000. Deze betalingen situeren zich immers in de periode van 8 november 1999 tot en met 25 juli 2001. Bezwaarlijk kan worden aangenomen dat de schadelijders betaling zouden gevraagd hebben voor 22 februari 1997 en F.V. pas tot een eerste betaling zou overgegaan zijn op 8 november 1999.
De dagvaarding uitgaande van P&V Verzekeringen en K.D. kan geen stuitende werking hebben ten aanzien van de vorderingen van andere benadeelden, ook al komen zij uit hetzelfde schadegeval voort. Artikel 34 § 1, lid 3 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst betreft enkel de verjaring van de regresvordering met betrekking tot de vergoedingen die door een benadeelde wordt gevorderd, in casu CV P&V Verzekeringen en K.D.
Het blijkt verder niet dat F.V. zich in een toestand van overmacht bevond zoals bedoeld in artikel 35 § 2 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst. Zijn geestestoestand op het ogenblik van de feiten bewijst op zich niet dat hij zich nadien in de onmogelijkheid bevond tijdig een regresvordering tegen zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in te stellen. Op het ogenblik van de beschikking van 13 november 1997 van de correctionele raadkamer te Antwerpen bevond hij zich trouwens niet meer in een staat van ernstige geestesstoornis.
Hierbij dient nog opgemerkt te worden dat F.V. ten onrechte verwijst naar artikel 35 § 3bis van de wet op de landverzekeringsovereenkomst, nu deze bepaling pas werd ingevoerd door artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002, datum waarop de verjaring reeds een feit was.
4.3. Uit het voorgaande blijkt dat de regresvordering van F.V. niet verjaard is behalve wat betreft de betalingen van 29 juli 1996 en 8 november 1996, hetzij 485,18 EUR (19.572 BEF), 45,31 EUR (1.828 BEF), 123,95 EUR (5.000 BEF), 138,08 EUR (5.570 BEF), 167,08 EUR (6.740 BEF) en 1.070,73 EUR (43.193 BEF), hetzij 2.030,33 EUR. F.V. kan bijgevolg de terugbetaling van een bedrag van 3.773,26 EUR - 2.030,33 EUR = 1.742,93 EUR vorderen lastens de NV Generali Belgium voor zover deze verzekeraar dekking dient te verlenen.
4.4. Bij besluiten neergelegd op 15 juli 2005 vordert F.V. eveneens nog vrijwaring voor alle bedragen waartoe hij mocht veroordeeld worden ten overstaan van NV ING Insurance, de Aachener und Münchener Versicherung en de NV AXA Belgium. De vordering van deze verzekeraars werd ingesteld bij besluiten neergelegd op 11 juli 2003. De vrijwaringsvordering is bijgevolg niet verjaard.
5.1. De NV Generali Belgium roept eveneens de verjaring in van de rechtstreekse vordering van de NV ING Insurance, Aktiengesellschaft Aachener und Münchener Versicherung.
De voormelde verzekeraars hebben hun vordering lastens de NV Generali Belgium ingesteld met hun besluiten neergelegd op 11 juli 2003. Deze vordering betreft een rechtstreekse vordering in de zin van artikel 86 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst.
Op de rechtstreekse vordering is de verjaring voorzien in artikel 34 § 2 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst van toepassing, met name vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkende feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd. Indien de benadeelde bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, begint de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij verstrijkt in elk geval na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkend feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.
De feiten waarvoor de verzekeraars vergoeding vorderen werden gepleegd in de periode mei-juni 1996. Het laatste feit dateert van 21 juni 1996. Rekening houdend met de eenheid van opzet tussen de feiten, dienden de verzekeraars hun vordering ten laatste op 21 juni 2001 in te stellen voor zover er geen grond van stuiting of schorsing voor handen is.
De verjaring van de rechtstreekse vordering wordt op grond van artikel 35 § 4 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst gestuit zodra de verzekeraar kennis krijgt van de wil van de benadeelde om een vergoeding te bekomen voor de door hem geleden schade. De stuiting eindigt op het ogenblik dat de verzekeraar aan de benadeelde schriftelijk kennis geeft van zijn beslissing om te vergoeden of van zijn weigering.
De verzekeraars verwijzen naar een brief van 20 maart 2000 van de NV Generali Belgium gericht aan NV De Vaderlandsche, thans NV ING Insurance, waarbij zij laat weten de zaak nog grondig te moeten onderzoeken. De NV Generali Belgium gaf kennis van haar weigering om dekking te verlenen met de brief van 17 oktober 2000.
De NV Generali Belgium houdt voor dat zij de brief van 20 maart 2000 spontaan heeft geschreven als gevolg aan de aangifte van 22 februari 2000 van F.V. De NV ING Insurance legt geen brief voor waarop het schrijven van 20 maart 2000 een antwoord zou vormen. De inhoud van de brief van 20 maart 2000 verwijst evenmin naar een voorafgaande vraag tot vergoeding.
Evenwel vroeg de NV De Vaderlandsche wel op 5 mei 2000 naar de regelingsinzichten van de NV Generali Belgium. Het summiere computerbericht gericht aan de NV Generali Belgium vermeldt: “intenties meedelen”, hetgeen enkel kan begrepen worden als een vraag naar vergoeding. Vanaf 5 mei 2000, hetzij binnen de termijn van vijf jaar vanaf 21 juni 1996, liep bijgevolg een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar zodat de vordering van de NV De Vaderlandsche, thans NV ING Insurance, tijdig werd ingesteld.
5.2. Wat betreft de Aktiengesellschaft Aachener und Münchener Versicherung en de NV AXA Belgium ligt geen enkele brief voor waaruit blijkt dat zij voor het verstrijken van de verjaringstermijn aan de NV Generali Belgium hun wil tot vergoeding hebben kenbaar gemaakt.
Deze verzekeraars kunnen niet gevolgd worden waar zij voorhouden dat de stuiting van de verjaring van de vordering van de NV ING Insurance ook de stuiting van hun vordering tot gevolg heeft.
De NV ING Insurance, de Aachener und Münchener Versicherung en de NV AXA Belgium waren medeverzekeraars zoals blijkt uit de voorliggende bijzondere polisvoorwaarden. De NV De Vaderlandsche, thans NV ING Insurance, fungeerde als leidende verzekeraar. De bevoegdheden van de leidende verzekeraar zijn evenwel beperkt tot hetgeen in artikel 28 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst en in de verzekeringsovereenkomst is bepaald.
Overeenkomstig artikel 28 Wet Landverzekeringsovereenkomst wordt de eerste verzekeraar enkel geacht de lasthebber van de overige verzekeraars te zijn “voor het ontvangen van de kennisgevingen bepaald in de overeenkomst en om het nodige te doen om de schadegevallen te regelen, met inbegrip van de vaststelling van het bedrag van de schadevergoeding”. De bijzondere polisvoorwaarden geven verder aan de leidende verzekeraar ook nog mandaat met betrekking tot de inning van de premies. Noch op grond van artikel 28 Wet Landverzekeringsovereenkomst, noch op grond van de polis had de NV ING Insurance als leidende verzekeraar enig mandaat om de uitgaven van de andere verzekeraars op te vorderen lastens de aansprakelijke en zijn verzekeraar.
De Aachener und Münchener Versicherung en de NV AXA Belgium kunnen zich niet beroepen op enige bekrachtiging die zij naderhand zouden gedaan hebben. De NV ING Insurance heeft geen handelingen gesteld buiten het mandaat. Zij heeft enkel terugbetaling gevraagd van haar eigen uitgaven en is bijgevolg enkel in eigen naam en voor eigen rekening opgetreden.
De stuiting van de vordering van de NV De Vaderlandsche, thans NV ING Insurance, heeft dan ook geen stuitende werking ten aanzien van de vordering van de Aktiengesellschaft Aachener und Münchener Versicherung en de NV AXA Belgium. De rechtstreekse vordering van deze verzekeraars is dan ook verjaard.
6.1. De NV Generali betwist dat zij tot dekking van de schade gehouden is ingevolge een grove fout en/of opzet in hoofde van F.V.
Vooraleer een eventuele grove fout of opzet in hoofde van F.V. kan beoordeeld worden, dient nagegaan te worden of hij op grond van een fout in de zin van de artikelen 1382 en 1383 B.W. aansprakelijk is voor de veroorzaakte schade. Dergelijke fout houdt in dat F.V. op het ogenblik van de feiten schuldbekwaam was.
Er bestaat geen betwisting dat F.V. de diverse brandstichtingen heeft gepleegd. Neuropsychiater C. Troch, aangesteld door de onderzoeksrechter, kwam evenwel tot het besluit dat F.V. zich in een ernstige staat van geestesstoornis die hem ongeschikt maakte tot het controleren van zijn daden bevond op het ogenblik van de feiten. Bij beschikking van 13 november 1997 van de raadkamer werd hij op grond van artikel 71 Sw. buiten vervolging gesteld.
Ook al heeft de beschikking van 13 november 1997 geen gezag van gewijsde ten aanzien van de NV Generali Belgium en kan zij de staat van niet-toerekeningsvatbaarheid van F.V. op het ogenblik van de feiten nog betwisten, dan staat het op grond van de voorliggende stukken toch op afdoende wijze vast dat F.V. bij het plegen van de brandstichtingen geen controle had over zijn daden. Het verslag van dr. Troch kwam weliswaar niet tegensprekelijk tot stand doch de inhoud ervan geldt als inlichting en kan als bewijs van de geestestoestand van F.V. in die zin mede in aanmerking genomen worden.
Uit het strafdossier blijkt dat F.V. ten overstaan van de verbalisanten een verwarde indruk gaf. F.V. gaf aan de verbalisanten als reden van zijn aanwezigheid in de kelder in het appartementsgebouw dat er aldaar de laatste tijd “eigenaardige dingen” zouden gebeuren. Wanneer de verbalisanten vroegen waarom hij de feiten had gepleegd, dan kon hij daaromtrent geen zinnige uitleg geven. Hij voegde er aan toe: “Wanneer u me de vraag stelt wat mijn bedoeling hedennacht was in de kelder dan kan ik ook daar niet op antwoorden. Ik was zeker niet de kelder ingegaan met de bedoeling brand te stichten. Dat was de vorige keren tevens niet het geval, doch de drang om het wel te doen blijkt dan plots op te komen.” F.V. verklaarde eveneens nog: “De feiten zijn gebeurd nadat ik gedronken had en dat ik nog wat in het gebouw rondliep. Ik hou niet speciaal van vlammen. Eigenlijk kan ik er geen rationele uitleg aan geven... Ik zit eigenlijk met een alcoholprobleem. De laatste drie maanden voel ik mij depressief. Vorig jaar rond deze tijd werd ik ook depressief. Ik ben toen in behandeling geweest.”
Neuropsychiater Troch stelde vast: “Betichte was depressief van aard, met vorig jaar, en nu, een meer uitgesproken depressietoestand en wat gepaard ging met toenemend alcoholgebruik. De feiten, die hij in dronken toestand gepleegd heeft, kunnen beschouwd worden als een ontlading van niet meer te dragen innerlijke spanningen en als verkapte zelfmoordpogingen en met eveneens de uiting van opgekropte agressiviteit. Wij staan hier dan ook, naar onze mening, voor een ziekelijke toestand die moet behandeld worden. Betichte hoort best thuis in een psychiatrisch ziekenhuis waar ernstig werk kan gemaakt worden van zijn complexe problematiek.” En verder: “Vorig jaar heeft betichte een onmiskenbare en ernstige depressietoestand doorgemaakt, die met Prozac werd behandeld en waarna hij, zoals klassiek het geval kan zijn, een hypomane toestand heeft vertoond. De laatste weken was hij opnieuw, en in toenemende mate, in een depressietoestand verzeild geraakt... De feiten beantwoorden, naar onze mening, aan een depressietoestand met vanzelfsprekend de ontremmende werking van alcohol.”
Uit de gegevens van het strafdossier en de inlichtingen verschaft door neuropsychiater Troch blijkt dat F.V. op het ogenblik van de brandstichtingen niet wetens en willens heeft gehandeld en hij geen controle had over zijn daden waardoor hij schuldonbekwaam is. F.V. kan bijgevolg niet aansprakelijk gesteld worden voor de door hem veroorzaakte schade op grond van de artikelen 1382 en 1383 B.W.
De afwezigheid van schuldbekwaamheid belet evenwel niet dat hij door de schadelijders kan worden aangesproken op grond van artikel 1386bis B.W. Deze aansprakelijkheid wordt eveneens gedekt door de familiale verzekeraar waarbij deze, in geval van dekking, geen aanspraak kan maken op de billijkheidsbeoordeling die deze bepaling toelaat.
6.2. Zowel het plegen van een grove fout als opzettelijk handelen vereist schuldbekwaamheid. Wanneer de verzekerde geen fout begaat bij afwezigheid van schuldbekwaamheid, volgt hieruit noodzakelijker wijze dat hij evenmin een grove fout kan begaan hebben, noch de schade opzettelijk kan veroorzaakt hebben. De hiervoor vastgesteld feiten waarvoor F.V. aansprakelijk is op grond van artikel 1386bis B.W., laten niet toe te besluiten dat hij wetens en willens heeft gehandeld en hij hierbij redelijkerwijze moest weten dat zijn handelingen schade zouden veroorzaken.
Dat ten aanzien van de grove fout enkel dient nagegaan te worden of de handeling van de verzekerde beantwoordt aan de grove fout zoals omschreven in de polis, doet hier niet aan af. Het gebrek aan inzicht in het handelen impliceert dat de betrokkene niet wist wat hij deed, noch dat hij op dat ogenblik een vrije wil had. Ook van een wetens en willens handelen in de zin van artikel 8 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst is dan geen sprake. In deze omstandigheden kan hij ook geen grove fout hebben begaan.
De vaststelling dat F.V. zich op het ogenblik van zijn verschijning voor de raadkamer niet meer in staat van een ernstige geestesstoornis bevond, doet geen afbreuk aan zijn schuldonbekwaamheid op het ogenblik van de feiten.
Het blijkt verder niet dat de dronkenschap aan de basis lag van de geestesstoornis van F.V., noch dat zijn periodes van dronkenschap te wijten zouden zijn aan een fout waarbij hij wel willens en wetens handelde. Het alcoholgebruik is het gevolg van de geestesstoornis, met name een sterke depressieve toestand met neiging tot zelfdestructie. De besluitvorming van de neuropsychiater laat hierover geen twijfel bestaan waar hij stelde: “De feiten beantwoorden, naar onze mening, aan een depressietoestand met vanzelfsprekend de ontremmende werking van alcohol.”
6.3. De NV Generali Belgium kan zich niet beroepen op een laattijdige aangifte van F.V. Zij bewijst niet dat zij door deze laattijdigheid enige schade heeft geleden. De schade werd tegensprekelijk vastgesteld tussen de verzekeraars van de schadelijder en deze laatste. Dit gaf op dat ogenblik afdoende waarborgen dat aan de schadelijders geen vergoeding werd uitbetaald voor niet geleden schade.
6.4. In de mate dat de aanspraken ten overstaan van de NV Generali Belgium niet verjaard zijn, is zij dan ook tot dekking gehouden, zoals blijkt uit het voorgaande.
F.V. vordert, naast vrijwaring voor de bedragen waartoe hij zou veroordeeld worden ten overstaan van de NV ING Insurance, de Aachener und Münchener Versicherung en de NV AXA Belgium, ook terugbetaling van de vrijwillig verrichte betalingen, provisioneel begroot op 3.500 EUR.
Waar F.V. in de besluiten neergelegd op 23 oktober 2006 een overzicht geeft van de door hem gedane betalingen, zijn er geen redenen om een provisie toe te kennen. Aan F.V. kan het definitief bedrag van 1.742,93 EUR, weze het bedrag van de niet-verjaarde vergoedingen, toegekend worden. Er worden hierop geen interesten gevorderd.
7. Ten onrechte houdt F.V. voor dat hij niet samen met de NV Generali Belgium kan veroordeeld worden ten overstaan van de schadelijders. Zoals hiervoor reeds geoordeeld is F.V. op grond van artikel 1386bis B.W. aansprakelijk voor de door hem veroorzaakte schade.
Gelet op de eigen aansprakelijkheid is F.V. in solidum gehouden ten aanzien van de derde benadeelden. Waar F.V. verzekerd is voor zijn aansprakelijkheid ex artikel 1386bis B.W. is hij tot integrale vergoeding van de schade gehouden en zijn er geen redenen voorhanden om de vergoeding in billijkheid te herleiden. Zijn beperkte levensmiddelen kunnen hieraan geen afbreuk doen.
Evenmin zijn er op dezelfde grond redenen om aan F.V. een gemak van betaling toe te staan. Bovendien dient in dit verband opgemerkt te worden dat F.V. sedert 2001 geen betalingen meer heeft gedaan zodat hij niet als ongelukkig en te goeder trouw kan beschouwd worden.
8.1. Waar F.V. gehouden is tot vergoeding van de door de NV ING Insurance, de Aachener und Münchener Versicherung en de NV AXA Belgium geleden schade, dient eveneens de omvang van de schade in gemeen recht te worden vastgesteld.
De omvang van de door deze verzekeraars vergoede schade wordt door F.V. niet betwist. F.V. is bijgevolg gehouden tot vergoeding van het bedrag van 23.279,35 EUR + 30.492,64 EUR = 53.771,98 EUR, telkens overeenkomstig het aandeel van de betrokken verzekeraar in de dekking.
8.2. Enkel de NV ING Insurance beschikt thans nog over een rechtstreekse vordering lastens de NV Generali Belgium. De NV ING heeft de schade veroorzaakt bij de brand van 1 mei 1996 begroot op 23.279,35 EUR (939.087 BEF). De door de verzekeraars vergoede schade ingevolge de brand van 12 juni 1996 beliep 30.492,64 EUR (1.230.070 BEF). Het aandeel van de NV ING beloopt 75%.
De schade waarvoor de NV ING vergoeding vordert, komt afdoende bewezen voor. De omvang van de branden blijkt vooreerst uit het strafdossier. Bovendien is de NV ING Insurance tot betaling aan haar verzekerde overgegaan na tegensprekelijke raming tussen haar zelf en haar verzekerde. Tussen beiden bestonden op dat ogenblik tegengestelde belangen waarbij de verzekeraar er alle belang bij had haar uitgaven zo laag mogelijk te houden. De omvang van de schade wordt eveneens nog bevestigd door het verslag van deskundige Crahay. Dat de verzekerde van de NV ING Insurance in nieuwwaarde werd vergoed en de nieuwwaarde slechts beperkt afweek van de werkelijke waarde, doet hier niet aan af.
De NV Generali Belgium verwijst verder naar een mogelijke vergoeding door de WAM-verzekeraar van het voertuig dat betrokken was in de brand van 1 mei 1996. Omtrent een eventuele uitbetaling door deze verzekeraar, ligt geen enkel bewijs voor.
De NV ING is bijgevolg gerechtigd op een vergoeding ten bedrage van 23.279,35 EUR + 30.492,64 EUR = 53.771,98 EUR waarvan 75%, hetzij 40.328,98 EUR.
(…)