Article

Noot, R.D.C.-T.B.H., 2008/9, p. 778-779

ASSURANCES
Assurance terrestre - Contrat d'assurance en général - Assurance omnium auto - Subrogation - Rénonciations à la subrogation - Recours contre les descendants de l'assuré - Malveillance
L'arrêt qui, sans constater de malveillance dans le chef du fils de l'assuré, le condamne, par confirmation du jugement entrepris, à rembourser à l'assureur l'indemnité qu'il a versée au père du demandeur, viole la disposition impérative de l'article 41, alinéa 4 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre.
VERZEKERINGEN
Landverzekering - Verzekeringsovereenkomst in het algemeen - Omniumverzekering - Subrogatie - Afstand van verhaal - Verhaal tegen bloedverwanten van de verzekerde - Kwaad opzet
Het arrest, dat zonder kwaad opzet bij de zoon van de verzekerde vast te stellen, hem veroordeelt om aan de verzekeraar de vergoeding terug te betalen die deze aan zijn vader heeft uitgekeerd, schendt de dwingende bepaling van artikel 41, vierde lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst.
C. Van Schoubroeck

In casu had de rechter ten gronde niet vastgesteld dat de meerderjarige zoon van de verzekerde zich schuldig had gemaakt aan kwaadwillig opzet. Om die reden werd aan de brandverzekeraar van zijn vader ten onrechte een subrogatierecht tegen zijn zoon toegekend. Dit arrest van het Hof van Cassatie van 11 april 2008 bevestigt de toepassing van de dwingende regel van artikel 41, vierde lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst. Krachtens deze bepaling heeft de verzekeraar in het kader van een verzekering tot vergoeding van schade (zaak-, aansprakelijkheids- of rechtsbijstandsverzekering) geen subrogatierecht tegen bloedverwanten in de rechte opgaande of nederdalende lijn, de echtgenoot of de aanverwanten in de rechte lijn van de verzekerde, behoudens in de situatie waarin “kwaad opzet” in diens hoofde is bewezen.

Op deze dwingende regel van afstand van verhaal is evenwel één algemene uitzondering voorzien onder de voorwaarden bepaald in artikel 41, vijfde lid: de afstand van verhaal geldt niet “voor zover de aansprakelijkheid van voornoemde personen daadwerkelijk door een verzekeringsovereenkomst gedekt is” [1]. In casu was deze algemene uitzondering niet van toepassing. Uit het feitenrelaas blijkt dat de dekking van de brandverzekering van de zoon op het ogenblik van het schadegeval was geschorst wegens niet-betaling van de premie.

Bedoeld artikel 41, vierde lid voorziet een bescherming van minderjarige daders. In geval van kwaad opzet door minderjarigen is de omvang van het subrogatierecht van de verzekeraar BA-privéleven in ieder geval beperkt tot de bij artikel 7 van het K.B. van 12 januari 1984 dwingend bepaalde limieten. Krachtens deze bepaling heeft het recht van subrogatie of van verhaal van de verzekeraar tegen een verzekerde die minderjarig was op het ogenblik van de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de schade, “betrekking op de netto-uitgaven van de verzekeraar, zijnde de door hem uitbetaalde schadevergoedingen in hoofdsom, de gerechtskosten en interesten, het geheel verminderd met de bedragen die hij heeft kunnen recupereren. Het maximum bedrag van de subrogatie of van het verhaal wordt bovendien volgens bepaalde voorwaarden beperkt en bedraagt maximum 31.000 EUR” [2].

Dé vraag, waarover het Hof in deze zaak geen uitspraak kon doen, blijft deze naar de inhoud en draagwijdte van het begrip “kwaad opzet - malveillance” in de zin van artikel 41, vierde lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst [3].

Volgens de beperkte rechtspraak vallen hieronder opzettelijke schadegevallen. De terminologie is evenwel verschillend van artikel 8, eerste lid van de wet op de landverzekeringsovereenkomst waarin sprake is van “opzettelijk schadegeval - sinistre intentionnel” [4]. Duidt de verschillende terminologie erop dat de wetgever de bedoeling had om aan deze begrippen een verschillende inhoud en draagwijdte toe te kennen?

De Memorie van Toelichting bij bedoeld artikel 41, vierde lid stelt: “Er wordt vermoed dat de verzekerde niet het inzicht heeft dat de bedragen die hij van de verzekeraar ontvangt, zouden kunnen worden teruggevorderd van deze personen, die hij met zichzelf wil gelijkstellen. Het verhaal van de verzekeraar wordt echter behouden wanneer de schade door één van deze personen wordt veroorzaakt met het opzet de verzekerde te schaden. Dit wordt aangeduid in de termen 'behoudens kwaadwillig opzet'” [5]. Deze omschrijving lijkt te verwijzen naar de in de Strafwet bekende misdrijven met bijzonder opzet. Dit zijn misdrijven waarbij is vereist dat de dader bij het plegen van een misdrijf een bijzondere geestesgesteldheid had, een bijzonder opzet, als voorwaarde voor de strafbaarheid van de gedraging. Het loutere wetens en willens handelen volstaat dan niet: vereist is dat de dader kwaadwillig handelde, met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden [6].

[1] Zie o.m. M. Fontaine, Droit des assurances, Brussel, Larcier, 2006, p. 366-367, nr. 50; C. Van Schoubroeck, G. Jocqué, A. De Graeve, M. De Graeve en H. Cousy, “Overzicht van rechtspraak. Wet op de landverzekeringsovereenkomst (1992-2002)”, T.P.R. 2003, 1938-1940.
[2] Art. 41 wet landverzekeringsovereenkomst gewijzigd bij art. 98 wet van 20 juni 2006; art. 7 K.B. van 12 januari 1984 opnieuw opgenomen bij art. 1 K.B. van 3 oktober 2006. Zie tevens Commissie voor Verzekeringen, advies Doc. C/2006/16, 19 februari 2007 en advies Doc. C/2000/18, 30 juni 2003.
[3] M. Fontaine, o.c., p. 367, nr. 50, vn. 105.
[4] Zie over de interpretatie van dit begrip, Cass. 12 februari 2008 elders in dit nummer.
[5] H. Cousy en G. Schoorens, De nieuwe wet op de landverzekeringsovereenkomst. Parlementaire voorbereiding van de wet van 25 juni 1992 en van de wijzigende wet van 16 maart 1994, Deurne, Kluwer Rechtswetenschappen, 1994, 184.
[6] Ch. Van den Wyngaert, Strafrecht en strafprocesrecht & Internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2003, 267.