Article

Noot, R.D.C.-T.B.H., 2008/8, p. 729-730

ZEKERHEDEN
Persoonlijke zekerheid - Faillissement - Bevrijding - Kosteloos karakter - Begrip
De kosteloze aard van de persoonlijke zekerheidstelling is het ontbreken van enig economisch voordeel, zowel rechtstreeks als onrechtstreeks, dat de persoonlijke zekerheidsteller kan genieten ten gevolge van de zekerheidstelling.
SÛRETÉS
Sûreté personnelle - Faillite - Décharge - Caractère gratuit - Notion
La nature gratuite du cautionnement porte sur l'absence de tout avantage économique, tant direct qu'indirect, que la caution peut obtenir grâce au cautionnement.

1.Het cassatieberoep vermeldt volgende feiten en procedurevoorgaanden:

“Eerste verweerster was zaakvoerder en aandeelhouder van de BVBA Jacops. Haar echtgenoot, tweede verweerder, was eveneens aandeelhouder en meewerkend vennoot.

Eiseres en de BVBA Jacops sloten op 24 maart 2004 een factoringovereenkomst. In het kader van deze overeenkomst stelden verweerders zich, jegens eiseres, solidair borg voor de BVBA Jacops ten belope van € 100.000,00.

Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Dendermonde van 1 september 2005 werd het faillissement van de BVBA voor geopend verklaard.

Op 6 januari 2006 legden verweerders een verklaring van persoonlijke zekerheidsstelling neer overeenkomstig het artikel 72ter van de Faillissementswet 1997.

Bij verzoekschrift, neergelegd op 15 maart 2006, verzochten verweerders om uitspraak te doen over hun bevrijding als persoonlijke zekerheidstellers (art. 80, zesde lid, van de Faillissementswet 1997).

De rechtbank van koophandel te Dendermonde sprak vonnis uit op 15 mei 2006, waarbij hun verzoek tot bevrijding afgewezen werd. Verweerders tekenden hoger beroep aan.

Bij arrest van 8 januari 2007 verklaarde het hof van beroep te Gent het hoger beroep ontvankelijk. Het besliste dat de kosteloosheid van de borgstellingen van verweerders moet worden weerhouden en dat verweerders in aanmerking komen om bevrijd te worden. Verder werd de persoonlijke verschijning van verweerders bevolen om te onderzoeken of en in welke mate hun verbintenis niet in verhouding is met hun inkomsten en patrimonium.

Bij arrest van 17 september 2007 besliste het hof van beroep te Gent de verweerders van hun borgstelling ten opzichte van eiseres te bevrijden, behalve voor het bedrag van 4.000,00 €.”

2.Het cassatieberoep steunde op volgende grieven :

“Luidens het artikel 80, derde lid, van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 bevrijdt de rechtbank geheel of gedeeltelijk elke natuurlijke persoon die zich kosteloos persoonlijk zeker stelde voor de gefailleerde, wanneer zij vaststelt dat diens verbintenis niet in verhouding met zijn inkomsten en met zijn patrimonium is.

Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 20 juli 2005, waarbij voornoemd artikel 80, derde lid, werd ingevoegd, blijkt dat de wetgever deze bevrijdingsgrond, die een afwijking vormt op de gemeenrechtelijke regels inzake het tenietgaan van verbintenissen, ondermeer neergelegd in de artikelen 1234 en 2034, 2036 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, evenals als op het burgerlijk vermogensrecht, en meer in het bijzonder op artikelen 1134, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek en 7 van de Hypotheekwet van 16 december 1851, uitsluitend heeft voorbehouden voor de personen, die met hun persoonlijke zekerheidstelling, waaronder de borgtocht, geen enkel, rechtstreeks of on-rechtstreeks, economisch voordeel nastreven. De wetgever heeft aldus de meest onbaatzuchtige en meest kwetsbare categorie van persoonlijke zekerheidstellers in bescherming willen nemen.

Een persoonlijke zekerheidstelling is derhalve niet kosteloos in de zin van voornoemd artikel 80 Faillissementswet, louter omdat hiervoor geen financiële tegenprestatie werd bedongen. Kosteloosheid is slechts voorhanden voor zover blijkt dat de natuurlijke persoon, die zich persoonlijk zeker heeft gesteld voor de gefailleerde, geen rechtstreeks of onrechtstreeks persoonlijk economisch belang heeft nagestreefd met de verrichting die hij waarborgt.

Voor de beoordeling van dit rechtstreeks of onrechtstreeks persoonlijk economisch belang behoeft de bodemrechter zich te plaatsen op het ogenblik waarop de verbintenis van persoonlijke zekerheidstelling werd aangegaan.

Het is immers op het tijdstip van de contractsluiting dat overeenkomstig artikel 1101 van het Burgerlijk Wetboek de geldigheidsvoorwaarden van de overeenkomst, voorzien bij artikelen 1108 en volgende Burgerlijk Wetboek, meer in hef bijzonder artikelen 1109, 1126, 1131, worden beoordeeld en derhalve de wilsuiting en de beweegredenen van de persoon die zich verbindt, dienen voorhanden te zijn.

Het hof van beroep kon dan ook in het bestreden arrest van 8 januari 2007 niet wettig op grond van de in het middel aangehaalde overwegingen, waarbij het vaststelt dat uit geen enkel element blijkt dat eiseres en of de gefailleerde vennootschap enige vergoeding aan eerste verweerster hebben toegekend als tegenprestatie voor de door haar verleende borgstelling, doch waarbij het hof van beroep tevens aanneemt dat eerste verweerster, als borg en als zaakvoerster van de gefailleerde vennootschap aan wie een zaakvoerdersvergoeding wordt toegekend, er belang bij had dat de vennootschap over een lening, krediet kon beschikken om hiermee investeringen, aankopen enz. te doen voor de vennootschap en dat er geredelijk mag aangenomen worden dat de zaakvoerster de bedoeling had haar vennootschap nog lang te mogen leiden, oordelen dat dit "loutere belang" in hoofde van eerste verweerster de kosteloze aard van haar borgstelling niet aantast, nu uit deze overwegingen niet kan afgeleid worden dat eerste verweerster bij het aangaan van haar borgstelling geen rechtstreeks of onrechtstreeks economisch voordeel hiermede heeft nagestreefd (schending van art. 80, derde lid, voor zoveel als nodig, 72bis van de Faillissementswet van 8 augustus 1997, en art. 1101, 1103, 1105, 1106, 1108, 1109, 1126 en 1131 B.W.) en in het bestreden arrest van 17 september 2007 niet wettig verweerster deels bevrijden van haar borgstelling ten opzichte van eiseres (schending van alle wetsbepalingen in de aanhef van het middel aangehaald).

Het hof van beroep kon derhalve in het bestreden arrest van 8 januari 2007 evenmin wettig op grond van de in het middel aangehaalde overwegingen, waarbij het oordeelt dat de verweerders, als aandeelhouders, - waarbij het bovendien vaststelt dat tweede verweerder meewerkende vennoot is en voor zijn medewerking een vergoeding bekomt evenals de beschikking heeft over een VW wagen die door de gefailleerde vennootschap werd geleased, - er belang bij hadden dat de vennootschap over een lening, krediet... kon beschikken om hiermee investeringen, aankopen te doen, tegenslagen te overwinnen en dat de aandeelhouder er uiteraard belang bij heeft dat “zijn” vennootschap een voor diens werkzaamheid, expansie enz, nodige krediet bekomt en een dividend kan innen, beslissen dat dit “loutere belang” de kosteloze aard van de borgstelling niet aantast, nu uit voornoemde overwegingen niet kan afgeleid worden dat verweerders aldus bij het aangaan van hun borgstelling geen rechtstreeks of onrechtstreeks economisch voordeel nastreefden (schending van art. 80, derde lid, en, voor zoveel als nodig, 72bis van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 en 1101, 1103, 1105, 1106, 1108, 1109, 1126 en 1131 B.W.) en nu overeenkomstig artikel 1 van het Wetboek van vennootschappen een vennootschap wordt opgericht met het oogmerk aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen (schending van laatstgenoemde wetsbepaling) en in het bestreden arrest van 17 september 2007 niet wettig verweerders deels bevrijden van hun borgstelling ten opzichte van eiseres (schending van alle wetsbepalingen in de aanhef van het middel aangehaald).”