Rechtbank van koophandel Leuven 28 november 2006
VERVOER
Wegvervoer - Borgstelling in de zin van het K.B. van 7 mei 2002 - Inhoud van de borgstelling - Vormvereisten en termijnen - Levering van brandstof niet gewaarborgd
Een schuldvordering ontstaan uit de levering van brandstof is niet gewaarborgd door het K.B. van 5 september 1978, zoals gewijzigd door het K.B. van 11 september 1987. De wetgever heeft niet de bedoeling gehad om met het K.B. van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg de vroeger bestaande waarborgen uit te breiden. De bedoeling van de wetgever was om duidelijkheid te scheppen over de bestemming van de borgtocht. Vorderingen uit de levering van brandstof zijn niet gewaarborgd. Brandstof kan niet als een onderdeel of verplicht toebehoren van het voertuig aangezien worden.
De aanwending van de borgtocht waarvan sprake in het K.B. van 7 mei 2002 is onderworpen aan een formalisme. Volgens artikel 18 § 1 kan, in geval van faillissement, op de borgtocht alleen aanspraak gemaakt worden door overlegging bij per post aangetekend schrijven, gericht aan de borg, van het bewijs van aanvaarding van de schuldvordering in het passief van het faillissement door de curator of door de rechtbank van koophandel. Het bewijs en de datum van de aangetekende zending zijn belangrijk omdat enkel de schuldeisers die binnen de maand na de datum waarop hun schuldvordering in het passief van het faillissement werd aanvaard, aanspraak hebben gemaakt op de borgtocht, toegelaten worden tot de evenredige verdeling van het gewaarborgd bedrag (art. 18 § 3). Schuldeisers die langer dan een maand gewacht hebben om hun aanspraak op de borgtocht te maken, kunnen in beginsel ook nog in aanmerking komen voor betaling, doch slechts ten belope van het saldo van de borgstelling dat eventueel is overgebleven na de evenredige verdeling tussen de schuldeisers die wel op tijd en op de juiste wijze hun aanspraak hebben laten gelden. Krachtens artikel 17 § 2 kan op de borgtocht slechts aanspraak gemaakt worden voor zover de schulden opeisbaar werden in de periode van 365 dagen die aan de datum van aanspraak op de borgtocht voorafgaat.
|
TRANSPORT
Transports par route - Cautionnement au sens de l'A.R. du 7 mai 2002 - Contenu du cautionnement - Conditions de forme et délais - Livraison de carburant non garantie
Une créance découlant de la livraison de carburant n'est pas garantie par l'A.R. du 5 septembre 1978, tel que modifié par l'A.R. du 11 septembre 1987. Par l'A.R. du 7 mai 2002 relatif au transport de choses par route, le législateur n'a pas eu comme objectif d'étendre les garanties qui existaient autrefois. L'objectif du législateur a été de faire de la clarté à propos de la destination de la caution. Les créances résultant de la livraison de carburant ne sont pas garanties. Le carburant ne peut pas être considéré comme un élément ou un accessoire obligatoire du véhicule.
La mise en oeuvre du cautionnement dont il est question à l'A.R. du 7 mai 2002 est soumise à un formalisme. Suivant l'article 18 § 1, en cas de faillite, on ne peut faire appel au cautionnement qu'en produisant, par lettre recommandée à la poste et adressée à la caution, la preuve de l'admission de la créance au passif de cette faillite, par le curateur ou par le tribunal de commerce. La preuve et la date de l'envoi recommandé sont importantes parce que seuls les créanciers qui, dans un délai d'un mois après la date de l'admission des créances au passif de la faillite, ont fait appel au cautionnement, sont admis au partage proportionnel du montant garanti (art. 18 § 3). Les créanciers qui ont attendu plus d'un mois pour faire appel à la caution, peuvent aussi en principe encore entrer en considération pour le paiement, mais seulement à concurrence du solde du cautionnement qui reste éventuellement après le partage proportionnel entre les créanciers ayant fait appel à la caution dans les formes et délais requis. En vertu de l'article 17 § 2, il ne peut être fait appel au cautionnement que pour autant que les dettes soient devenues exigibles durant la période de 365 jours qui précède la date d'appel au cautionnement.
|
NV Brandstoffen Kerfs / NV KBC Bank, NV Lambrecht Nummer 1 in Banden Limburg en Victor Engelen q.q.
Zet.: J. Kips (rechter, voorzitter), J.-P. Bruggemans en D. Hoydonckx (rechters in handelszaken) |
Pl.: Mrs. G. Lesire en H. Smeyers, G. Bruynseraede |
(…)
I. | Feiten |
BVBA LTS Transport (hierna “LTS” genoemd) was een transportfirma, die op 2 mei 2005 failliet is verklaard.
KBC had zich voordien (op 13 januari 2004) voor haar klant LTS hoofdelijk borg gesteld overeenkomstig het K.B. van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg. Deze borgstelling diende tot waarborg van de schuldvorderingen voortspruitend uit de uitoefening van werkzaamheden gedekt door een vergunning nationaal vervoer of een vergunning communautair vervoer zoals voorzien in artikel 17 van voornoemd K.B. van 7 mei 2002.
Na de uitspraak van het faillissement, zegde KBC de borgstelling op, per schrijven van 4 mei 2005.
Bij aangetekend schrijven van 1 juni 2005 deed Kerfs een beroep op de door KBC gestelde borg. Ze maakte aanspraak op een bedrag van 49.000 EUR. Dit was het maximumbedrag waarvoor KBC zich borg had gesteld.
Kerfs had aan de gefailleerde transportfirma LTS brandstoffen geleverd. Een groot deel van de brandstoffacturen van Kerfs was niet betaald door LTS. In totaal ging het om 70.128,64 EUR onbetaalde facturen.
Bij brief van 13 juni 2005 antwoordde KBC aan Kerfs dat zij niet kon ingaan op het verzoek tot uitbetaling, om formele en inhoudelijke redenen. Onder meer wierp KBC op dat “de levering van brandstoffen niet door de borgstelling wordt gegarandeerd”.
Per brief van 28 juni 2005 bezorgde Kerfs aan KBC het bewijs dat de curator van het faillissement van LTS de schuldvordering van Kerfs in het passief had aanvaard. De curator had deze aanvaarding aan Kerfs bevestigd bij schrijven van 13 juni 2005.
Kerfs deelde aan KBC mee dat zij niet akkoord was met de interpretatie die KBC gaf aan artikel 17 § 1 van het K.B. van 7 mei 2002. Volgens Kerfs is brandstof “een verplicht toebehoren van voertuigen” en kan Kerfs als leverancier van brandstoffen wel degelijk genieten van de borgstelling door KBC.
KBC bleef bij haar standpunt, waarna Kerfs aan KBC een dagvaarding liet betekenen.
In de loop van de procedure meldden zich bij KBC nog andere schuldeisers van de failliete firma LTS, meer bepaald Lambrecht en Mr. Engelen, in zijn hoedanigheid van curator van de inmiddels eveneens failliet verklaarde NV DPS. Ook zij wensten beroep te doen op de borgstelling door KBC.
Lambrecht had aan de gefailleerde LTS banden geleverd voor een bedrag van 2.241,34 EUR, bedrag dat niet betaald was door LTS.
Ook de NV DPS had aan LTS banden geleverd die nog niet waren betaald. Daarenboven had zij ook transportopdrachten uitgevoerd voor LTS. De NV DPS had een schuldvordering van 103.422,03 EUR op LTS.
De discussie tussen partijen in huidig geding spitst zich toe op de inhoud van de borgstelling in de zin van artikel 17 van gemeld K.B. van 7 mei 2002 en op na te leven vormvereisten voor schuldeisers om van de borgstelling te kunnen genieten.
II. | Voorwerp van de actuele vorderingen |
a. | Kerfs |
Kerfs vordert de veroordeling van KBC tot betaling aan Kerfs van een som van 49.000 EUR, te vermeerderen met interesten vanaf 1 juni 2005, alsook de gedingkosten, dit alles bij een bij voorraad uitvoerbaar vonnis.
b. | Lambrecht |
Lambrecht vordert de veroordeling van KBC tot betaling aan Lambrecht van een som van 2.241,34 EUR, vermeerderd met gerechtelijke interesten en gedingkosten.
c. | Mr. Engelen q.q. |
Mr. Engelen q.q. vordert de veroordeling van KBC tot betaling aan hem van een som van 49.000 EUR, vermeerderd met int resten aan 7% vanaf 1 juni 2005, alsook de gedingkosten, dit alles bij een bij voorraad uitvoerbaar vonnis.
III. | Beoordeling door de rechtbank |
a. | De vordering van Kerfs |
KBC heeft zich borg gesteld voor “de schuldvorderingen voortspruitend uit de uitoefening van werkzaamheden gedekt door een vergunning nationaal vervoer (...) zoals voorzien in artikel 17 van voornoemd K.B. van 7 mei 2002”.
Artikel 17 § 1 van gemeld K.B. betreffende het vervoer van zaken over de weg, luidt als volgt:
“De borgtocht bedoeld in artikel 14 dient in zijn geheel om de schulden van de onderneming te waarborgen (...) voor zover zij voortvloeien uit:
1° de levering aan de onderneming van de volgende materiële goederen en diensten (...):
a) de banden alsook de andere onderdelen en de verplichte toebehoren van de voertuigen;
b) de herstelling en het onderhoud van deze voertuigen;
c) de prestaties van het rijdend personeel; (...)”
Alle partijen in huidig geding zijn het er over eens dat KBC geen andere schulden heeft gewaarborgd dan degene die in hoger geciteerd artikel 17 werden opgesomd.
Kerfs geeft een ruime interpretatie aan de gewaarborgde schulden: ook de levering van brandstoffen zou volgens Kerfs gewaarborgd zijn. Kerfs meent uit het verslag aan de Koning, voorafgaand aan het K.B. van 7 mei 2002, te kunnen afleiden dat de levering van brandstoffen “een noodzakelijk en onmisbaar toebehoren van voertuigen” is, aangezien rijden zonder brandstof onmogelijk is.
De zienswijze van Kerfs kan door de rechtbank niet gevolgd worden. Brandstof vormt geen “onderdeel of een verplicht toebehoren van een voertuig”. Brandstof als dusdanig is weliswaar nodig om zich met het voertuig te verplaatsen, doch maakt geen deel uit van het “verplicht toebehoren” van het voertuig zelf.
Een borgtocht wordt niet vermoed. Hij moet uitdrukkelijk zijn aangegaan en men mag hem niet verder uitstrekken dan de perken waarbinnen hij is aangegaan (art. 2015 B.W.). Artikel 1162 B.W. bepaalt dat in geval van twijfel de overeenkomst moet worden uitgelegd ten voordele van degene die zich verbonden heeft, in casu in het voordeel van KBC, de borgsteller.
Het K.B. van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg had niet tot doel de vroeger bestaande waarborgen uit te breiden. De bedoeling van de wetgever was duidelijkheid te scheppen over “de bestemming van de borgtocht”. “Teneinde voortaan elke betwisting te voorkomen, preciseert onderhavig ontwerp voor welke schuldvorderingen aanspraak kan worden gemaakt op de borgtocht” staat vermeld in het verslag aan de Koning.
Bij arrest van 28 april 1995 oordeelde het Hof van Cassatie dat een schuldvordering ontstaan uit de levering van brandstof, niet gewaarborgd is door het K.B. van 5 september 1978, zoals gewijzigd bij het K.B. van 11 september 1987 (Cass. 28 april 1995, R.W. 1995-96, p. 1308). Indien het in het jaar 2002 de bedoeling zou geweest zijn van de wetgever om dergelijke schuldvordering voortaan wel te waarborgen, dan zou dit vermoedelijk door de wetgever vermeld geweest zijn tijdens de voorbereidende werkzaamheden of in het K.B. zelf, quod non (zie in dit verband ook G. Van Haegenborgh, “De wettelijke borgstelling voor vervoerders: onvolkomen regelgeving leidt tot vaststaande cassatierechtspraak”, R.W. 1998-99, p. 255).
De rechtbank concludeert dat de schuldvordering van Kerfs niet gewaarborgd werd door KBC.
b. | De vordering van Mr. Engelen q.q. |
Mr. Engelen q.q. voert aan dat de NV DPS (waarvan Mr. Engelen de curator is) haar schuldvordering (ten bedrage van 114.233,76 EUR) heeft aangegeven in het faillissement van LTS en dat deze schuldvordering in het passief van het faillissement van LTS is opgenomen op 9 juni 2005. Bij aangetekend schrijven van 15 juni 2005 zou de NV DPS (volgens Mr. Engelen q.q.) aan KBC hebben meegedeeld dat zij haar schuldvordering wenst te verhalen op de borgsteller KBC.
KBC gedraagt zich naar de wijsheid van de rechtbank met betrekking tot de vordering van Mr. Engelen q.q. Lambrecht, een andere schuldeiser van LTS, werpt op dat Mr. Engelen q.q. niet aantoont dat de NV DPS heeft voldaan aan de vormvereisten die door het K.B. van 7 mei 2002 worden gesteld.
Aanwending van de borgtocht waarvan sprake in het K.B. van 7 mei 2002 betreffende het vervoer van zaken over de weg, is onderworpen aan een formalisme. Volgens artikel 18 § 1 van gemeld K.B. kan, in geval van faillissement, op de borgtocht “alleen” aanspraak worden gemaakt door overlegging, “bij ter post aangetekende brief”, gericht aan de borg, van het bewijs van aanvaarding van de schuldvordering in het passief van het faillissement door de curator of door de rechtbank van koophandel.
Het bewijs en de datum van de aangetekende zending is belangrijk omdat enkel de schuldeisers die binnen de maand na de datum waarop hun schuldvordering in het passief van het faillissement werd aanvaard, aanspraak hebben gemaakt op de borgtocht, toegelaten worden tot de evenredige verdeling van het gewaarborgde bedrag (zie art. 18 § 3 K.B. 7 mei 2002). Schuldeisers die langer dan een maand gewacht hebben om hun aanspraak op de borgtocht te maken, kunnen in beginsel ook nog in aanmerking komen voor betaling, doch slechts ten belope van het saldo van de borgstelling dat eventueel is overgebleven na de evenredige verdeling tussen de schuldeisers die wel op tijd en op de juiste wijze hun aanspraak hebben laten gelden.
In casu stelt de rechtbank vast dat Mr. Engelen q.q. geen enkel bewijs van aangetekende zending voorlegt aan de rechtbank. Het staat niet vast dat de brief van 15 juni 2005, waarop Mr. Engelen q.q. zich beroept, aangetekend is verstuurd. Het staat dus ook niet vast wanneer de brief van 15 juni 2005 effectief door KBC werd ontvangen. KBC zelf behoudt het stilzwijgen omtrent deze brief.
Evenmin is er een bijlage te vinden bij kwestieus schrijven van 15 juni 2005, alhoewel er in de tekst wel wordt verwezen naar “de bevestiging van de curator dat deze [schuldvordering] werd aanvaard in het passief”. Mr. Engelen q.q. legt wel een schrijven neer van de curator van LTS (zijnde Mr. Stijns) waarin deze aan Mr. Engelen q.q. bevestigt dat de schuldvordering van de NV DPS aanvaard werd in het passief, doch dit schrijven dateert van 17 mei 2006 en kan dus onmogelijk de bijlage zijn geweest bij het schrijven van 15 juni 2005.
De rechtbank besluit dat Mr. Engelen q.q. geen recht heeft op de door KBC gestelde borgtocht, vermits niet is aangetoond dat de vormvereisten zoals bepaald in artikel 18 van K.B. van 7 mei 2002 werden nageleefd door de NV DPS.
c. | De vordering van Lambrecht |
De schuldvordering van Lambrecht ten aanzien van LTS werd op 29 september 2005 in het passief van het faillissement van LTS aanvaard.
Per aangetekend schrijven van 30 januari 2006 naar KBC heeft Lambrecht aanspraak gemaakt op de borgstelling ten belope van een som van 2.241,34 EUR (Lambrecht had ook reeds bij brieven van 31 mei 2005 en 3 december 2005 aanspraak gemaakt op de borgstelling, doch deze brieven voldeden niet aan de vormvereisten van artikel 18 van het K.B. van 7 mei 2002 (geen bewijs van aanvaarding gevoegd) en konden derhalve niet beschouwd worden als geldige aanspraken). Bij dit schrijven was het bewijs gevoegd van de aanvaarding van de schuldvordering in het passief door de rechtbank van koophandel.
Krachtens artikel 17 § 2 van gemeld K.B. van 7 mei 2002, kan op de borgtocht slechts aanspraak worden gemaakt voor zover de schulden opeisbaar werden in de periode van 365 dagen die aan de datum van aanspraak op de borgtocht voorafgaat. Indien, in geval van faillissement, een schuldeiser een aangifte van schuldvordering indient, en de hoofdelijke borg daarvan in kennis stelt bij ter post aangetekende brief, is de bedoelde periode van 365 dagen die welke voorafgaat aan de datum van die aangetekende brief (zie art. 17 § 2, derde lid van het K.B. van 7 mei 2002).
De schuldvordering van Lambrecht ten aanzien van LTS was opeisbaar op 31 december 2004, zijnde de vervaldatum van de factuur d.d. 15 november 2004. Pas op 30 januari 2006 - hetzij meer dan 365 dagen na het opeisbaar worden van de schuldvordering - heeft Lambrecht geldig (conform gemeld art. 18 § 1) aanspraak gemaakt op de borgtocht. Anderzijds blijkt niet dat Lambrecht naar KBC ooit een aangetekend schrijven heeft verstuurd waarbij zij KBC heeft in kennis gesteld van het indienen van een aangifte van schuldvordering in het faillissement van LTS. In de brieven van 31 mei 2005 en 3 december 2005 van Lambrecht naar KBC was geen sprake van het indienen van een schuldvordering in het faillissement van LTS. De rechtbank besluit dat Lambrecht laattijdig - buiten de termijn van 365 dagen na het opeisbaar worden van de schuldvordering - geldig aanspraak heeft gemaakt op de borgtocht.
Om deze redenen,
De rechtbank van koophandel,
uitspraak doende op tegenspraak, in eerste aanleg,
verleent akte aan Lambrecht en aan Mr. V. Engelen q.q. van hun vrijwillige tussenkomst in het geding;
verklaart de ingestelde vorderingen ontvankelijk maar ongegrond;
(…)