Article

Rechtbank van koophandel Antwerpen, 15/11/2006, R.D.C.-T.B.H., 2008/7

Rechtbank van koophandel Antwerpen 15 november 2006

Het havenbedrijf / P.S. en NV Noord natie terminals

Zet.: S. Granata (voorzitter), K. Janssens en R. Van Dongen (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. G. Huyghe en G. Borms loco L. Keyzer, T. Vandamme loco A. Poelmans
I. Procedurevoorgaanden

De Rechtbank maakt melding van de toepassing van de artikels 2, 34, 36, 37 en 41 van de wet van 15.06.1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij wet van 10.10.1967, houdende het Ger. Wb.

De inleidende dagvaarding werd uitgebracht door het Gemeentelijk Autonoom Havenbedrijf Antwerpen op 15 januari 2004 betekend aan de heer P.S. en de NV Noord natie terminals.

De stukken van rechtspleging worden vermeld op de inventaris van het dossier van rechtspleging.

De zaak werd gedagsteld overeenkomstig artikel 747 § 2 Ger. Wb.

Op de zitting van 18 oktober 2006 hebben partijen gepleit. Ze legden stukken neer waarna de zaak in beraad werd genomen.

II. De feiten

Op 26 februari 2003 werd een overloop van gasolie [meer specifiek Marine Diesel Oil] vastgesteld aan kaai 237 waardoor o.a. het dokwater als de kaai vervuild werden. De gasolie was afkomstig van het m/s Oil tramper, eigendom van de heer S., dat aan vermelde kaai, in concessie toebehorend aan de NV Noord natie terminals [hierna aangeduid als "NNT"] aangelegd lag om 335t Marine DieselOil te ontvangen in haar ruimen vanuit de installaties van NNT.

Zowel NNT als de heer S. werden aangemaand over te gaan tot het nemen van de nodige maatregelen om de bevuiling op te kuisen. Geen van partijen heeft haar vermeende verantwoordelijkheid opgenomen en zodoende heeft de havenkapiteinsdienst zelf hiertoe opdracht gegeven aan de NV Maritime antwerp cleaning. De factuur gericht aan het Autonoom gemeentelijk havenbedrijf (hierna aangeduid als het "Havenbedrijf") bedroeg € 3.842,09.

Na controle door Kapitein O., lid van de Nautische Commissie, met opdracht conform de Gemeentelijke Havenpolitieverordening werd het schip vrijgegeven.

III. De vorderingen

- De vordering van Havenbedrijf strekt in hoofdzaak tot de betaling door de heer schipper en NNT (solidair, zoniet in solidum, zoniet de ene bij gebreke aan de andere) van de kosten van reiniging en de uitvoerbaarheid bij voorraad van het tussen te komen vonnis.

- De heer S. stelt een incidentele eis in lastens het Havenbedrijf tot betaling aan de heer S. van een bedrag van € 1.034 [expertisekosten]. Ondergeschikt stelt de heer S. een vrijwaringsvordering in lastens NNT m.b.t. de veroordelingen die de heer S. zou oplopen t.o.v. het Havenbedrijf gekoppeld aan een vordering lastens NNT ter betaling van een bedrag van € 1.034 [expertisekosten].

- NNT stelt bij conclusie een vrijwaringvordering in lastens de heer S. m.b.t. de veroordelingen die NNT zou oplopen t.o.v. het Havenbedrijf. Tevens vordert NNT de uitvoerbaarheid bij voorraad.

IV. Beoordeling
IV.A. De vorderingen tot schadevergoedingOp grond van de civielrechtelijke aansprakeliikheid

Bij een civielrechtelijke betwisting inzake te vergoeden schade behoort de bewijslast van de fout, de schade en het oozakelijk verband aan degene die vergoeding vordert voor de schade die hij heeft geleden. In casu blijft het Havenbedrijf op grond van de aansprakelijkheid volgens gemeen recht in gebreke de fout aan te tonen.

lmmers uit de feitelijke omstandigheden alsmede uit de argumentatie van partijen is de schade geen gevolg van een pluraliteit van fouten, doch wordt deze veroozaakt door één fout (hetzij vanwege de heer S., hetzij vanwege NNT). Het Havenbedrijf meent echter dat deze fout bewezen is door zowel de heer S. als NNT aansprakelijk te stellen voor de schade op basis van een door hen gemaakte fout.

Door deze dubbele redenering (waarbij deze vermeende fouten op dezelfde hoogte worden geplaatst) slaagt het Havenbedrijf niet in haar bewijslast. Het is voor de rechtbank naar redelijkheid onmogelijk om op grond van de feitelijke gegevens (met inbegrip van de eenzijdige verklaringen vanwege partijen) te besluiten tot het toewijzen en/of uitsluiten van een fout in hoofde van één van de vermeende schadeveroorzakers.

De vordering op grond van de civielrechtelijke aansprakelijkheid dient te worden afgewezen als ongegrond.

IV.B. Op grond van een reglementair misdrijf (concretisering van artikel 1382 B.W.)
1) Artikel 23 § 1 Gemeentelijke Havenpolitieverordening (t.a.v. de heer S.)

- Artikel 23 §1 Gemeentelijke Havenpolitieverordening (hierna aangeduid als GHV) bepaalt het volgende:

Het is verboden om et even welke vaste of vloeibare voorwerpen en stoffen, al dan niet onderling vermengd of met water aangelegd, over boord of van de wal in het water of op de kade te werpen, te laten vallen, te pompen of te doen vloeien, zonder toelating van de havenkapitein-commandanant of zijn afgevaardigde. De kosten voor het reinigen van het dokwater ...... vallen ten laste van de havengebruiker die dit verbod overtreden heeft.

Terecht voert het Havenbedrijf aan dat de inbreuk op artikel 23 § 1 GHV dient beschouwd te worden als een onopzettelijk misdrijf. De GHV stelt de gedraging strafbaar ongeacht de vraag of ze opzettelijk dan wel uit onachtzaamheid ís gepleegd.

- Voor dergelijke misdrijven geldt dat uit het materiële bestaan van het overtreden van de voorschriften een vermoeden van fout in hoofde van de heer S. mag worden afgeleid.

De rechtbank werpt op dat dit een weerlegbaar vermoeden betreft en de heer S. kan aanbrengen dat hem tezake geen enkele fout treft. Het volstaat daarbij zelfs dat de heer S. het door het Havenbedrijf ingeroepen ontbreken van fout niet ontdaan is van elke geloofwaardigheid. ln casu dient te worden aangenomen dat de heer S. dit bewijs levert door o.a. te verwijzen naar de stellingen van het Havenbedrijf zelf waarbij deze stelt dat NNT een fout heeft begaan doordat haar aangestelden teveel druk gebruikten bij het uitblazen van de olie door de leidingen.

Door het aantonen dat het ingeroepen ontbreken van fout niet ontdaan is van elke geloofwaardigheid, dient het Havenbedrijf het positief bestaan van de fout aan te tonen (cfr. Holsters, D., "Bewijsvoering in strafzaken", Comm. Straf., p. 10). De rechtbank heeft hierboven reeds aangegeven dat het Havenbedrijf in gebreke blijft om deze fout in hoofde van de heer S. op overtuigende wijze aan te tonen.

De vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 23 § 1 GHV dient te worden afgewezen als ongegrond.

2) Artikel 23 § 3 Gemeentelijke Havenpolitieverordening (t.a.v. de heer S./NNT)

- Artikel 23 § 3 GHV bepaalt het votgende:Bij het behandelen van goederen dienen de belanghebbenden bij de uitvoering op eigen kosten, risico's en gevaar alle nodige beschermings- en veiligheidsmaatregelen te treffen om milieuhinder en/of schade aan havenuitrustingen en -inrichtingen te voorkomen.

- Met betrekking tot de vordering ingesteld op grond van bovenstaand artikel t.a.v. NNT bewijst deze voldoende dat door haar de nodige maatregelen werden genomen om milieuhinder en/of schade aan de havenuitrusting te voorkomen. Het vermoeden van fout wordt door NNT voldoende ontkracht door aan te geven dat aan de wal de communicatie en manipulatie door twee operatoren en een controleur van NNT werden opgevolgd, waarbij één operator in constant visueel contact staat met het schip en binnen gehoorsafstand. Verder is er een permanent radiocontact. Door de aanwezigheid van deze personen alsmede door de acties door deze personen uitgevoerd, neemt de rechtbank aan dat NNT voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen. Het Havenbedrijf slaagt niet in haar bewijslast aan te tonen dat er een gebrek in maatregelen aanwezig was.

- Met betrekking tot de vordering ingesteld op grond van bovenstaand artikel t.a.v. de heer S. dient de rechtbank te verwijzen naar het bovengestelde omtrent artikel 23 § 1 GHV en neemt de rechtbank aan dat de argumentatie aangevoerd door de heer S. voldoende ontkracht dat er niet voldoende veiligheidsmaatregelen werden getroffen. De bewijsvoering van de het Havenbedrijf is louter gebaseerd op eenzijdige verklaringen vanwege een aangestelde van NNT (een partij die tevens aansprakelijk wordt gesteld voor de veroozaakte schade) en verder wordt deze onachtzaamheid niet bewezen door het gegeven dat het Havenbedrijf eveneens NNT verantwoordelijk acht voor de schade. In het verlengde hiervan dient eveneens te worden besloten het Havenbedrijf in gebreke blijft aan te tonen dat zelfs als zou een er een gebrek zijn geweest aan het treffen van veiligheidsmaatregelen deze in oorzakelijk verband zouden hebben gestaan met de schade.

De vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 23 § 3 GHV dient te worden afgewezen als ongegrond.

3) Algemene voonwaarden voor Concessies in het havengebied (t.a.v. NNT)

De rechtbank kan de grond van aansprakelijkheid zoals deze wordt weergegeven in de algemene voorwaarden (specifiek artikel 1.15° en 13.2° lid 3 en 4) niet weerhouden aangezien de overflow van de gasolie niet kan beschouwd worden als een product afkomstig van de kaaivlakte, maar van het schip. De artikelen die door het Havenbedrijf worden ingeroepen hebben enkel betrekking op voorwerpen, vloeistoffen of materialen .... die pertinent afkomstig zijn van de kaaivlakte.

De vordering op grond van de vermelde algemene voorwaarden van de concessie dienen dan ook afgewezen te worden als ongegrond.

IV. B. Overige vorderingen

Met betrekking tot de incidentele vordering ingesteld door de heer S. (m.b.t. de terugbetaling van de expertisekosten) stelt de rechtbank vast dat dit kosten betreft ter verdediging die als het ware een zweem van onafhankelijkheid wensen te geven aan eenzijdige verklaringen en stellingen vanwege de heer S. Gezien dit stuk niets bijdraagt tot het al dan niet vaststellen van fouten in hoofde van NNT en geen nieuwe feitefijke gegevens aanbrengt die de partijen onbekend zou zijn geweest dienen de kosten hieromtrent gedragen te worden door de heer S. De vordering wordt dan ook afgewezen als ongegrond.

V. Uitspraak

De rechtbank, op tegenspraak.

Verklaart de vorderingen ingesteld door het Gemeentelijke Autonoom Havenbedrijf ontvankelijk doch ongegrond.

Neemt akte van de vrijwaringsvordering ingesteld door de NV Noord natie terminals lastens de heer S.

Verklaart deze ontvankelijk doch ongegrond.

Neemt akte van de vrijwaringsvordering ingesteld door de heer S. lastens NV Noord natie terminals alsmede de tegeneis ingesteld door de heer S. lastens het Gemeentelijk Autonoom Havenbedrijf.

Verklaart deze ontvankelijk doch ongegrond.

Veroordeelt het Gemeentelijke Autonoom Havenbedrijf tot de kosten van het geding als volgt bepaald:

- Aan de zijde van de heer S. de helft van rechtsplegingvergoeding bepaald op € 364,42 (i.e. 364,42/2).

- Aan de zijde van de NV Noord natie terminals de rechtsplegingvergoeding bepaald op € 364,42.