Article

De overgang van auteursrechten op niet-gedeponeerde tekeningen en modellen, R.D.C.-T.B.H., 2008/5, p. 411-412

INTELLECTUELE RECHTEN
Tekening of model - Benelux - Verkrijging van het recht - Depot en inschrijving - Bestelling met het oog op gebruik in handel of nijverheid - Geen vereiste van depot - Opdrachtgever als ontwerper - Vereiste van verhandeling door opdrachtgever - Eenmalig verhuur
Voor de toepassing van artikel 6, lid 2 (oud) BTMW (art. 3.8, lid 2 BVIE) is niet vereist dat de tekening of het model is gedeponeerd.
De opdrachtgever wordt niet beschouwd als de ontwerper van een tekening of model als dit in opdracht wordt ontworpen, met het oog op gebruik in handel en nijverheid, zonder dat een voortbrengsel waarin dit model of deze tekening is belichaamd, het voorwerp is van verhandeling door de opdrachtgever.
Een model dat is belichaamd in een voortbrengsel dat door de ontwerper wordt verhuurd voor eenmalig gebruik en niet is ontworpen met het oog op vervaardiging of verhandeling ervan door de opdrachtgever, wordt niet beschouwd als een model ontworpen met het oog op gebruik in handel en nijverheid.
DROITS INTELLECTUELS
Dessins ou modèles - Benelux - Acquisition du droit - Dépôt et enregistrement - Commande en vue d'une utilisation commerciale ou industrielle - Pas de dépôt exigé - Commettant comme créateur - Exigence de commercialisation par le commettant - Location pour un usage
Il n'est pas requis que le dessin ou modèle soit déposé pour l'application de l'article 6, alinéa 2 (ancien) de la LBDM (art. 3.8, al. 2 CBPI).
Le commettant n'est pas considéré comme le créateur d'un dessin ou modèle, lorsqu'un dessin ou modèle est créé sur commande en vue d'une utilisation commerciale ou industrielle, sans que le produit dans lequel ce dessin ou modèle est incorporé soit l'objet d'une commercialisation par le commettant.
Le modèle incorporé dans un produit qui est loué pour un usage unique par le créateur et qui n'a pas été créé en vue de sa fabrication ou commercialisation par le commettant, ne peut pas être considéré comme modèle créé en vue d'une utilisation commerciale et industrielle.
De overgang van auteursrechten op niet-gedeponeerde tekeningen en modellen
Jeff Keustermans [1]

Het geannoteerde arrest beantwoordt twee vragen over de toepassing van artikel 23 juncto artikel 6, 2. van de eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen en modellen (BTMW). Vandaag wordt deze materie geregeld door de artikel 3.29. en artikel 3.8., lid 2 van het Beneluxverdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE).

De achterliggende feiten betreffen een beursstand die door de ontwerper werd verhuurd aan Electrolux, op wiens verzoek de stand was ontworpen. De vraagstelling aan het Benelux-Gerechtshof gaat ervan uit dat de beursstand kwalificeert voor bescherming als model onder de BTMW [2]. In casu werd door geen der partijen een depot verricht, een voorwaarde om van de specifieke bescherming als tekening- en/of model onder de BTMW te genieten [3].

Dergelijke (nog) niet gedeponeerde modellen kunnen evenwel ook in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming indien zij de voorwaarden voor dergelijke bescherming vervullen. Auteursrechten ontstaan bij de oorspronkelijke auteur en gaan in principe slechts over door uitdrukkelijk akkoord tussen auteur en verkrijger [4].

Artikel 6.2. BTMW, vandaag artikel 3.8., lid 2 BVIE, bepaalt daarentegen dat wanneer een model is ontworpen op bestelling, degene die de bestelling heeft gedaan, als ontwerper wordt beschouwd, mits de bestelling is gebeurd met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin het model is belichaamd. Deze oplossing verschilt manifest van de hierboven beschreven algemene regel in het auteursrecht.

De eerste vraag die zich stelde was of Electrolux zich op de mechaniek van artikel 6.2. BTMW kon beroepen om de auteursrechten op de beursstand te bekomen. Volgens artikel 23 BTMW, vandaag artikel 3.29. BVIE, komt het auteursrecht op een model dat “onder de omstandigheden als bedoeld in artikel 6 werd ontworpen” toe aan degene die overeenkomstig het in dat artikel bepaalde als ontwerper wordt beschouwd. Maar geldt deze bepaling ook voor niet-gedeponeerde tekeningen en modellen?

De advocaat-generaal bij het Benelux-Gerechtshof kwam in zijn conclusie tot het volgende besluit: “Aangezien voor de bescherming van de BTMW, overeenkomstig zijn artikel 3, lid 1, een depot vereist [is], is ook voor de toepassing van artikel 6, 2. van deze wet een depot van het model vereist” [5]. Niet-gedeponeerde modellen zouden dus niet de regeling van artikel 6, 2. volgen. De redenering van de advocaat-generaal loopt m.i. mank omdat het in casu net niet de bescherming van een model onder de BTMW betreft, maar wel de bescherming onder de Auteurswet. Om van auteursrechten te kunnen genieten dienen de vereisten van de Auteurswet te worden vervuld, niet deze van de BTMW. Artikel 23 BTMW bepaalt niet anders dan dat de vraag wie de bescherming onder de Auteurswet geniet, moet worden opgelost volgens de principes van artikel 6.2. BTMW [6].

Het Benelux-Gerechtshof volgde de advocaat-generaal niet en stelde dat het voor toepassing van artikel 6.2. BTMW op het domein van de auteursrechten niet is vereist dat de tekening of het model is gedeponeerd. Indien men anders zou oordelen, aldus het Hof, zou de BTMW verhinderen dat de opdrachtgever reeds voor de inschrijving van het depot tot de uitvoering van het voortbrengsel overeenkomstig het model zou kunnen overgaan. De opdrachtgever zou jegens de werkelijke ontwerper tevens de bevoegdheid missen tot het deponeren van een nog niet gedeponeerd model [7].

Reeds eerder hadden Michaux en de Visscher gewezen op problemen die in het omgekeerde geval kunnen ontstaan, bijvoorbeeld in geval van overdracht van de rechten op het ontwerp door de ontwerper alvorens de opdrachtgever tot inschrijving van het depot is overgegaan [8].

Voor het geval dat de toepassing van artikel 6.2. BTMW zou leiden tot overdracht van de rechten op het niet-gedeponeerde model, zoals in casu door het Hof is beslist, had de ontwerper van de beursstand nog een argument achter de hand. Artikel 6.2. BTMW voorziet immers dat de overdracht slechts plaatsvindt “mits de bestelling is gedaan met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het voortbrengsel waarin de tekening of het model is belichaamd”. Of deze voorwaarde in de voorliggende feiten vervuld is, vormt de tweede vraag waarop het Benelux-Gerechtshof een antwoord formuleerde.

De oorspronkelijke beursstand van de ontwerper was in 1998 voor Batibouw verhuurd aan Electrolux, die voor 1999 een andere, volgens de ontwerper sterk gelijkende beursstand had laten bouwen. De ontwerper nam het standpunt in dat de voorwaarde uit artikel 6, 2. BTMW niet vervuld is.

Het Benelux-Gerechtshof en de advocaat-generaal [9] volgen dat standpunt. Beide verwijzen naar de Memorie van Toelichting bij het Beneluxverdrag en de BTMW [10]. Het Hof stelt dat het vereist is dat een standaardmodel wordt ontworpen met het oog op de vervaardiging daarvan op industriële schaal en/of verhandeling door de opdrachtgever. Electrolux maakt en verdeelt elektrische huishoudtoestellen en heeft de beursstand niet besteld om andere exemplaren ervan te produceren of deze te verhandelen. Onder dit principe bekomt Electrolux dan ook geen rechten.

De meningen van de commentatoren over deze beslissing zijn verdeeld. Gielen meent dat het Hof de wet juist interpreteert [11]. De Visscher wijst er m.i. terecht op dat het Hof de Memorie van Toelichting verkeerd leest [12]. Deze Memorie beschrijft m.i. niet de rechtsregel die de advocaat-generaal en het Hof er in menen te lezen. Ik citeer uit de Memorie: “Indien het model op bestelling ontworpen is, komt dit recht aan de opdrachtgever toe, als de opdracht werd gegeven met het oog op een gebruik in handel of nijverheid van het model; dit is het geval wanneer een standaardmodel wordt ontworpen met het oog op de vervaardiging daarvan op industriële schaal in het bedrijf van de opdrachtgever. Indien daarentegen de opdracht met een ander doel werd gegeven, bijvoorbeeld indien opdracht werd gegeven voor het ontwerpen van een model voor een voorwerp dat voor particuliere doeleinden [in de Franse versie: à des fins privées] bestemd is, komt het recht tot depot aan de ontwerper toe.” In de Memorie lezen we geen algemene regel doch slechts een voorbeeld van “gebruik in handel of nijverheid”. Er wordt ook een ander voorbeeld gegeven, nl. de particuliere aanwending, zijnde een aanwending zonder gebruik in handel of nijverheid.

De advocaat-generaal stelt dat artikel 6.2. BTMW moet beschouwd worden als een uitzondering op de regel. Daarom dienen de voorwaarden restrictief te worden geïnterpreteerd [13]. Volgens het Hof dus uiterst restrictief.

De vraag stelt zich of het nodig was voorbereidende werken te consulteren nu de tekst in de gangbare betekenis duidelijk lijkt [14]. Het Hof schrijft zelf over “verhuur 'voor eenmalig gebruik'” [15]. Het aanwenden van een in opdracht ontworpen beursstand op Batibouw stemt m.i. overeen met het gebruik van de beursstand, en wanneer dit op een handelsbeurs gebeurt lijkt dat toch erg sterk op “in de handel of nijverheid”.

Besluit: de eerste beslissing van het Hof, die maakt dat de overgang van rechten voorzien in artikel 6.2. BTMW, vandaag artikel 3.8., lid 1 BVIE, ook geldt voor auteursrechten op niet-gedeponeerde tekeningen en modellen kan worden bijgetreden. De tweede beslissing is mede vanuit haar summiere motivering moeilijker te begrijpen en bij te treden. Het is de vraag of het Hof in de toekomst de vereiste van vervaardiging of verhandeling - door de opdrachtgever - van het voortbrengsel waarin het model is belichaamd zal handhaven. Het is evenwel onbetwistbaar dat men in het arrest minstens moet lezen dat het Hof meent dat het “gebruik” bedoeld in artikel 6.2. BTMW restrictief moet worden geïnterpreteerd en blijk moet geven van voldoende intensiteit. Het eenmalig huren van een op bestelling ontworpen beursstand voldoet volgens het Hof niet aan de vereiste van “gebruik in handel en nijverheid”.

[1] Advocaat De Bandt Keustermans & Van den Brande.
[2] Terwijl de feiten in casu een model ontworpen in opdracht betreffen, gelden dezelfde principes voor tekeningen, alsook voor tekeningen en modellen ontworpen door een werknemer in de uitoefening van zijn functie, waarvan de werkgever ingevolge art. 6, 1. BTMW, vandaag art. 3, 8., lid 1 BVIE, als ontwerper wordt beschouwd.
[3] BTMW, art. 3.1.; BVIE art. 3, 5., lid 1.
[4] Auteurswet, art. 3 § 1.
[5] Conclusie van advocaat-generaal G. Dubrulle, randnr. 6. In dezelfde zin nog, Rb. Brussel 28 maart 2007, ICIP, Ing.-Cons. 2007, 357 met afkeurende noot van F. Gevers.
[6] In dezelfde zin: F. de Visscher, noot onder het arrest ICIP, (Ing.-Cons.) 2007, (388), 389.
[7] Arrest, randnr. 11.
[8] F. de Visscher en B. Michaux, Précis du droit d'auteur et des droits voisins, Brussel, 2000, 189, nr. 229.
[9] Concl. adv.-gen. G. Dubrulle, randnrs. 7 tot 9.
[10] Arrest, randnr. 14.
[11] Ch. Gielen, noot onder het arrest, I.E.R. 2007, 310.
[12] F. de Visscher, o.c., 389.
[13] Concl. adv.-gen. G. Dubrulle, randnr. 8.1, met verwijzing naar H. Vanhees, Het Beneluxmodel, 2006, 97.
[14] W. Van Gerven, Beginselen van Belgisch privaatrecht - algemeen deel, 1973, 57, nr. 18 met uitvoerige verwijzingen naar rechtspraak van het Hof van Cassatie.
[15] Arrest, randnr. 16.