|
FAILLITE
Effets - Droits des créanciers - Dettes de la masse - Nées lors d'un concordat antérieur - Article 44, alinéa 2 de la loi relative au concordat - Faillite résultant de l'échec du concordat - Dettes issues de l'exécution de conventions conclues avant le sursis - Dettes de la masse - Rôle tenu par le commissaire au sursis - Dettes relatives à des prestations postérieures au sursis provisoire - Pas de dettes de la masse - Rang des dettes assimilées aux dettes de la masse faillie
Il ressort tant du libellé de l'alinéa 2 de l'article 44 précité que des travaux préparatoires que le législateur entend encourager les commerçants à nouer des relations commerciales avec un débiteur sous concordat judiciaire. Il est donc sans importance, dès lors que la faillite résulte de l'échec du concordat, que le débiteur soit déclaré en faillite au cours de la procédure en concordat ou après qu'il a été mis fin à celle-ci.
La doctrine considère généralement que les “dettes contractées pendant le concordat” au sens de l'article 44, alinéa 2 sont les dettes issues de contrats conclus après l'octroi du sursis, ainsi que les dettes issues de l'exécution de conventions conclues avant le sursis, mais qui résultent de prestations effectuées depuis l'octroi du sursis, notamment les nouvelles échéances de loyers.
Un acte positif du commissaire au sursis en rapport avec l'acte ayant donné lieu à la créance litigieuse est requis pour qu'il y ait collaboration ou assistance.
Il n'y a pas de raison d'appliquer un régime différent à l'autorisation du commissaire.
La collaboration, l'assistance ou l'autorisation des commissaires au sursis ne peut donc être présumée du seul fait qu'ils ont accepté leur mission ou ne se sont pas opposés expressément à la poursuite des contrats.
La preuve de l'autorisation des commissaires au sursis n'est soumise à aucune forme particulière et peut être apportée par toutes voies de droit.
La réglementation sur le concordat n'exige pas que cette autorisation soit préalable ou concomitante à l'acte du débiteur.
Seules les dettes nées de ces actes, et qui ont été contractées avant l'homologation du concordat, deviennent des dettes de masse dans la faillite ultérieure.
Par conséquent, les dettes relatives à des prestations postérieures au sursis provisoire ne peuvent être considérées comme des dettes de la masse faillie.
Les créanciers de la masse, dans l'acceptation classique du terme, sont payés avant les créanciers privilégiés généraux et chirographaires. En revanche, ils sont primés par les créanciers titulaires de sûretés réelles et de privilèges spéciaux, à moins que leurs engagements n'aient contribué à la valorisation ou à la conservation de l'assiette de ces créanciers. L'appréciation de l'utilité de ces actes doit se faire in concreto.
|
FAILLISSEMENT
Gevolgen - Rechten van de schuldeisers - Boedelschulden na eerder gerechtelijk akkoord - Artikel 44, tweede 2 WGA. - Faillissement na mislukking gerechtelijk akkoord - Schulden uit contracten gesloten vóór de opschorting - Boedelschulden - Taak van de commissaris van de opschorting - Schulden uit prestaties geleverd na de opschorting - Geen boedelschulden - Rang van de schulden die gelijkgeschakeld werden met boedelschulden
Uit de redactie van het tweede lid van artikel 44 zowel als uit de voorbereidende werken blijkt dat de wetgever handelaars heeft willen aanmoedigen zaken te doen met een schuldenaar onder gerechtelijk akkoord. Wanneer het faillissement volgt op de mislukking van het gerechtelijk akkoord, is het zonder belang dat het faillissement is uitgesproken tijdens de procedure dan wel nadat deze werd beëindigd.
De rechtsleer is meestal de mening toegedaan dat de schulden aangegaan tijdens het akkoord in de zin van artikel 44, tweede 2 de schulden zijn die zijn ontstaan uit contracten gesloten ná de opschorting evenals deze die het gevolg zijn van prestaties geleverd na de toekenning van de opschorting, waaronder nieuwe huurvervaldagen.
Een positieve handeling van de commissaris inzake opschorting die verband houdt met de handeling die aan de basis ligt van de betrokken schuldvordering is vereist om te kunnen spreken van bijstand of medewerking.
Dezelfde voorwaarde is vereist voor wat betreft de toestemming van de commissaris.
De medewerking, de toestemming of de bijstand van de commissarissen inzake opschorting mag niet vermoed worden omwille van het enkele feit dat zij hun opdracht hebben aanvaard of omdat zij zich niet uitdrukkelijk verzet hebben tegen de voortzetting der contracten.
Het bewijs van de toestemming van de commissarissen van de opschorting is niet onderworpen aan enige vormvereisten en kan dus worden geleverd door alle middelen van recht.
Het regime van het gerechtelijk akkoord vereist geenszins dat deze toestemming de handeling van de debiteur zou voorafgaan of ermee zou samenvallen.
Uitsluitend de schulden uit de handelingen die werden aangegaan voor de homologatie van het akkoord kunnen boedelschulden worden in een later faillissement.
Bijgevolg kunnen de schulden die ontstaan zijn uit prestaties die geleverd werden nadat de periode van voorlopige opschorting beëindigd werd niet meer beschouwd worden als boedelschulden.
De boedelschulden worden in de klassieke betekenis ervan betaald voor de algemeen bevoorrechte en gewone schuldeisers. Zij worden daarentegen voorafgegaan door de schuldeisers die titularis zijn van zekerheden en bijzondere voorrechten, tenzij is aangetoond dat deze schulden hebben bijgedragen tot het behoud of de tegeldemaking van het zadel van deze bijzondere voorrechten of zekerheden. De beoordeling van het nut van deze handelingen is in concreto te toetsen.
|
Zie hierboven I. Verougstraete, Medewerking, bijstand en machtiging van de commissaris inzake opschorting: enkel opvallende beslissingen, p. 111.
