Article

Hof van beroep Brussel, 30/08/2006, R.D.C.-T.B.H., 2008/1, p. 57-60

Hof van beroep Brussel 30 augustus 2006

WAARDEPAPIEREN
Cheque - Weigering van betaling wegens herroeping - Aansprakelijkheid bankier
De vraag of de rekening van de trekker bij de betrokken bank al dan niet geprovisioneerd is dient beantwoord te worden op de dag van de aanbieding van de cheque zelf wanneer deze aangeboden wordt in een kantoor van de betrokken bank. Wanneer de betrokken bank de cheque bij de aanbieding niet meteen uitbetaalt, maar hem in bewaring houdt met het oog op nadere beslissing of ze al dan niet zal uitbetalen, moet elke dag die verloopt tussen de dag van de aanbieding en deze van de beslissing over de uitbetaling in aanmerking worden genomen ter beoordeling van de vraag of er provisie aanwezig is.
Ook al heeft de begunstigde geen recht op uitbetaling van de cheque, ligt aan het systeem zelf van de chequetrekking ten grondslag dat de opdracht van de trekker wordt gehonoreerd tenzij er een reden bestaat die het verhindert.
Indien de bankier zonder goede reden de betaling weigert, schendt hij het rechtmatig vertrouwen van de begunstigde in de chequetrekking en begaat hij een fout in de zin van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek.
De herroeping van een cheque met uitwerking tijdens de aanbiedingstermijn ervan is in principe niet mogelijk. Verleent de bankier aan de herroeping toch uitwerking gedurende de aanbiedingstermijn, dan dient hij zich te vergewissen dat hiervoor ernstige redenen bestaan. Anders begaat hij een fout ten opzicht van de begunstigde.
EFFETS DE COMMERCE
Chèque - Refus de paiement pour cause de révocation - Responsabilité du banquier
L'existence de la provision doit être déterminée au jour de la présentation du chèque lorsque celui-ci est présenté dans une agence du banquier tiré. Lorsque le banquier tiré ne paye pas le chèque au moment de la présentation, mais le conserve en vue de décider ultérieurement s'il le paye ou non, chaque jour qui s'écoule entre le jour de la présentation et le jour de la décision doit être pris en compte aux fins de déterminer si une provision existe ou non.
Même si le bénéficiaire n'a pas d'action directe en paiement du chèque contre le banquier tiré, le fait, pour le tiré, de devoir honorer l'ordre de paiement du tireur à moins qu'une raison l'en empêche est à la base même du système de tirage des chèques.
Si le banquier refuse le paiement sans raison valable, il viole la légitime confiance placée par le bénéficiaire du chèque dans le mécanisme du chèque, et commet une faute au sens de l'article 1382 du Code civil.
La révocation d'un chèque avec effet pendant le délai de présentation est en principe impossible. Si le banquier donne néanmoins effet à la révocation durant le délai de présentation, il doit s'assurer qu'il existe pour cela des raisons sérieuses. Faute de quoi il commet une faute à l'égard du bénéficiaire.

NV Fortis Bank / NV De Boitselier

Zet.: P. Blondeel (voorzitter), R. Lybeer en C. Van Santvliet (raadsheren)
Pl.: Mrs. M. Geerts loco J.-P. Buyle en C. Pierlet loco E. Duchesne

(…)

Situering van het hoger beroep

4. Appellante komt op tegen een beslissing die de door geïntimeerde ingestelde vordering deels inwilligt en haar hoofdzakelijk veroordeelt tot betaling van 90.938,92 EUR, te vermeerderen met de vergoedende interest vanaf 31 juli 1995 tot 7 maart 2000 en met de gerechtelijke interest vanaf 8 maart 2000.

Dit bedrag stemt overeen met de waarde van één cheque die volgens de vermeldingen op de cheque op 25 juli 1995 door een cliënt van Fortis Bank werd getrokken ten voordele van geïntimeerde.

Voor het bedrag van een tweede cheque werd de vordering verworpen.

5. In de inleidende dagvaarding die op 7 maart 2000 werd betekend voert geïntimeerde aan dat Fortis Bank tot beloop van het gevorderde bedrag vergoedingsplichtig is omdat ze een fout heeft begaan.

De fout bestaat erin dat ze lichtzinnig zou geweigerd hebben om twee cheques uit te betalen en dat ze meegewerkt heeft aan het onbeschikbaar maken van het fonds op de rekening van de trekker van de cheques.

Naderhand werd de trekker failliet verklaard en kon geen enkel dividend worden bekomen.

6. Fortis Bank betwistte dat haar een fout kon worden verweten in verband met de niet-betaling van de twee aangeboden cheques.

Ze stelt dat er onvoldoende provisie aanwezig was enerzijds en dat ze in de gegeven omstandigheden ook niet lichtzinnig heeft gehandeld door gevolg te geven aan de herroeping van een cheque.

Verder verwerpt ze de aantijging dat ze de begunstigde van de cheque liet geloven in een vermeende kredietverlening.

7. Voor het hof worden de standpunten hernomen die in eerste aanleg werden verdedigd, althans wat de grond van de vordering betreft.

Appellante blijft elke aansprakelijkheid verwerpen en besluit dat de vordering van geïntimeerde ongegrond is.

Geïntimeerde stelt incidenteel beroep in en herneemt haar oorspronkelijke vergoedingseis.

Ze vraagt eveneens om kapitalisatie van de interest.

Een overzicht van de feiten

8. De rechtsvoorganger van de NV De Boitselier - wijlen Willy De Boitselier - onderhield commerciële relaties met de BVBA Nader die destijds gevestigd was te Waver en beleverde haar met brandstoffen.

De facturen waren contant betaalbaar, maar per einde juli 1995 beliep het betalingsachterstal wegens leveringen sedert medio juni 1995 al ruim 22,7 BEF in hoofdsom.

Wijlen De Boitselier heeft geen leveringen meer verricht na 31 juli 1995 en bij vonnis van 4 december 1995 werd de BVBA Nader failliet verklaard.

Hij heeft een aangifte van schuldvordering gedaan tot beloop van 22.205.397 BEF - thans 550.457,41 EUR - maar heeft geen enkel dividend bekomen.

9. De BVBA Nader heeft tot aanzuivering van haar schulden twee cheques getrokken op haar bankier Generale Bank ten voordele van De Boitselier, die eveneens cliënt was van die bank.

De eerste cheque (42 0003) werd getrokken te Waver op 24 juli 1995 voor een bedrag van 3.668.467 BEF - thans 90.938,92 EUR -, de tweede (62 0005) op 31 juli 1995 voor een bedrag van 2.149.230 BEF - thans 53.278,02 EUR - te Okegem.

10. De eerste cheque werd op 25 juli 1995 ter betaling aangeboden in het agentschap van de Generale Bank te Ninove.

Navolgend werd hij overgemaakt aan een interne verrekenkamer op 27 juli 1995, waar betaling werd geweigerd wegens ontoereikende provisie.

De tweede werd door de begunstigde aangeboden op 31 juli 1995, eveneens in het agentschap te Ninove.

Volgens dezelfde administratieve weg werd hij in een interne verrekenkamer aangeboden op 2 augustus 1995 waar betaling werd geweigerd om twee redenen: ontoereikende provisie en herroeping.

11. BVBA Nader heeft bij de Generale Bank te Waver een formulier ingevuld (betiteld als “déclaration d'opposition”, verklaring van verzet) waarbij zij de twee vermelde cheques herroept. Het is gedateerd op 26 juli 1995.

In een toelichtende brief van 3 augustus 1995 aan de bank stelde de advocaat van de trekker dat er een probleem bestond in verband met de gefactureerde hoeveelheden, die in het voordeel van de trekker dienden te worden herzien.

Bij brief van 19 maart 1996 - als reactie op een aanmaning van de advocaat van geïntimeerde - heeft de Generale Bank bevestigd dat er door de trekker “verzet” werd gedaan en dat hieraan gevolg werd gegeven.

Ze herhaalde daarmee wat ze ook reeds gesteld had in brief van 4 augustus 1995: de trekker had de provisie geïmmobiliseerd.

Beoordeling

12. De rechtsvoorganger van geïntimeerde heeft twee regelmatig getrokken cheques tijdens de aanbiedingstermijn aangeboden, maar de uitbetaling ervan werd geweigerd.

Of de cheques na de aanbieding onder het gebruikelijke voorbehoud ook meteen werden gecrediteerd op de rekening van de begunstigde is niet duidelijk.

Voor de cheque die daags na de trekking op 25 juli 1995 werd aangeboden weigerde appellante betaling: ze gaf in haar interne verrekenkamer te kennen dat er ontoereikende provisie was.

Voor de cheque die op 31 juli 1995, dag van de trekking zelf werd aangeboden, gaf ze in haar verrekenkamer mee dat de uitbetaling werd geweigerd wegens ontstentenis van provisie én wegens het “verzet”.

13. Blijkbaar paste de Generale Bank anno 1995 een systeem van interne verrekening toe waarbij “tegoeden” en “schulden” van de agentschappen onderling werden verrekend.

Ten aanzien van de aanbieder van de cheque is dit intern verrekeningssysteem en het tijdsverloop dat ermee gemoeid is evenwel in die mate irrelevant dat de aanbieding rechtsgeldig kan gebeuren in alle agentschappen of kantoren van de bank.

Die “verrekening” is een oneigenlijke vorm van “compensatie” aangezien deze gebeurt tussen entiteiten die tot éénzelfde juridisch vermogen behoren.

14. De vraag of de rekening van de trekker bij de betrokken bank al dan niet geprovisioneerd is dient derhalve beantwoord te worden op de dag van de aanbieding van de cheque zelf wanneer deze aangeboden wordt in een kantoor van de betrokken bank.

Wanneer de betrokken bank de cheque bij de aanbieding niet meteen uitbetaalt, maar hem in bewaring houdt met het oog op nadere beslissing of ze al dan niet zal uitbetalen, moet worden aangenomen dat elke dag die verloopt tussen de dag van de aanbieding en deze van de beslissing over de uitbetaling in aanmerking moet worden genomen ter beoordeling van de vraag of er provisie aanwezig is.

15. In het voorliggende geval betekent zulks dat in eerste instantie de data waarop de cheques in het agentschap te Ninove werden aangeboden, 25 juli 1995 en 31 juli 1995, de chequerechtelijke verhoudingen bepalen.

Navolgend dienen de periodes tot 27 juli 1995 voor de eerste cheque en tot 2 augustus 1995 voor de tweede cheque te worden beschouwd.

16. Het overzicht met alle standen van de rekening die voor uitbetaling van de cheques diende te worden gedebiteerd, vanaf 17 juli tot 2 augustus 1995, doet blijken dat op 25 juli 1995 onvoldoende provisie aanwezig was om het bedrag van de cheque 42 0003 uit te betalen.

Op 27 juli 1995, datum waarop intern werd “verrekend”, was de rekening daarentegen wel voldoende geprovisioneerd.

Tevens blijkt uit het overzicht dat er op 31 juli 1995 en op 1 augustus 1995 voldoende provisie was om cheque 62 0005 uit te betalen, maar nadien niet meer.

Het tegoed op 31 juli 1995 was evenwel ontoereikend om cheque 62 0005 uit te betalen indien voordien cheque 42 0003 was uitbetaald.

17. Zodoende moet met betrekking tot cheque 42 0003 worden besloten dat hij probleemloos kon worden uitbetaald.

De herroeping van deze cheque werd volgens de bank eerst op 31 juli 1995 effectief, ofschoon uit het formulier blijkt dat het op 27 juli 1995 werd ingevuld (het maakt overigens ook melding van een cheque die eerst op 31 juli 1995 werd getrokken) en ze heeft er zich overigens ook niet op beroepen om betaling te weigeren.

18. Appellante werpt nu tegen dat ze chequerechtelijk geen verplichting heeft om de cheque uit te betalen en dat de begunstigde niet kan bogen op een vorderingsrecht te haren opzichte.

Chequerechtelijk bestaat er inderdaad geen grond om appellante te veroordelen, maar dit betekent niet dat ze ten overstaan van de begunstigde geen civiele aansprakelijkheid kan oplopen wegens feiten die met de chequeverhouding verband houden.

19. Immers, als bankier heeft de rechtsvoorganger van appellante aanvaard om deel te nemen aan de chequetrekking door haar cliënte.

Ze heeft ermee ingestemd om betalingsopdrachten van haar cliënt ten voordele van een begunstigde te aanvaarden en uit te voeren indien het tegoed van haar cliënt hiertoe volstaat.

Ook al heeft de begunstigde geen recht op uitbetaling van de cheque - althans voor zover hij ook niet de trekker ervan is - aan het systeem zelf van de chequetrekking ligt ten grondslag dat de opdracht van de trekker wordt gehonoreerd tenzij er een reden bestaat die het verhindert.

20. Het tegendeel aannemen komt neer op het aanvaarden van willekeur vanwege de bankier, hetgeen met de spel­regels van de chequetrekking niet strookt. Het ondergraaft immers het vertrouwen in het systeem zelf.

Hieruit volgt dat indien de bank zonder goede reden de betaling weigert, zij het rechtmatig vertrouwen van de begunstigde in de chequetrekking schendt en een fout begaat in de zin van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek.

21. In het geval van de aangeboden cheque 42 0003 had de Generale Bank geen enkele goede reden om aan de rechtsvoorganger van geïntimeerde uitbetaling te weigeren.

Zodoende heeft ze foutief gehandeld en treft haar vergoedingsplicht.

De geleden schade komt overeen met het onterecht niet-uitbetaalde bedrag en vergoedende rente is verschuldigd vanaf 27 juli 1995, maar volgens de conclusie van geïntimeerde beperkt vanaf 31 juli 1995.

22. Voor cheque 62 0005 bestond op de datum van de aanbieding, 31 juli 1995, geen probleem van ontoereikende provisie.

De te debiteren rekening vertoonde immers een positief saldo van méér dan 3,7 BEF.

Om dezelfde reden als boven vermeld met betrekking tot cheque 42 0003 kon de bankier dan de uitbetaling niet weigeren, tenzij een verhindering daaraan in de weg stond.

23. De trekker heeft de cheque evenwel herroepen en volgens het voorgelegde formulier gebeurde dit op 27 juli 1995.

Op die datum was cheque 62 005 evenwel nog niet getrokken, zodat hij toen ook niet geldig kon worden herroepen.

De herroeping kan dus niet eerder gebeurd zijn dan op 31 juli 1995 zelf.

De Generale Bank heeft aan de herroeping gevolg gegeven.

24. Herroeping van de cheque met uitwerking tijdens de aanbiedingstermijn ervan is in principe niet mogelijk.

Gebeurt ze met het inzicht om te schaden, dan levert ze daarenboven een strafbaar feit op.

Logischerwijze is de betrokken bankier dan ook niet gehouden om aan de herroeping tijdens de aanbiedingstermijn een gevolg te geven.

25. Verleent de bankier aan de herroeping toch uitwerking gedurende de aanbiedingstermijn, dan dient hij zich te vergewissen dat hiervoor ernstige redenen bestaan.

De reden hiervoor is dat hij geen medewerking mag verlenen aan handelingen die het gewettigde vertrouwen van de begunstigde in het normale verloop van de chequetrekking ondergraven.

Overigens leek de Generale Bank zich hiervan bewust, want in het herroepingsformulier bedong ze dat ze zich tegen de trekker kon keren voor iedere schade dat ze oploopt wegens de herroeping.

26. In het voorliggende geval heeft de bank zich helemaal niet vergewist omtrent de redenen voor de herroeping, laat staan omtrent de ernst ervan.

Het formulier bevat geen rubriek voor redengeving en via de brief van de advocaat van de trekker heeft ze ten vroegste vier dagen na de herroeping van de reden kennis kunnen nemen.

De aangevoerde reden was overigens manifest onjuist: BVBA Nader had een betalingsachterstal dat zowat het tienvoud bedroeg van de waarde van de cheque. De herroeping is dus zelfs gebeurd met het inzicht om te schaden.

27. Zodoende heeft de Generale Bank ook foutief gehandeld door aan de herroeping van cheque 62 0005 gevolg te geven tijdens de aanbiedingstermijn.

De schade die geïntimeerde in oorzakelijk verband met die fout heeft geleden stemt in hoofdsom overeen met het bedrag van de cheque, hetzij 2.149.230 BEF, thans 53.278,02 EUR.

Vergoedende rente is verschuldigd sedert 31 juli 1995.

28. De nieuwe vordering tot kapitalisatie van de interest die werd geformuleerd bij de conclusie die op 13 april 2005 werd neergelegd ter griffie is ontvankelijk.

De kapitalisatie van de sedert 31 juli 1995 verschuldigde vergoedende interesten met ingang van 13 april 2005 vormt een onderdeel van de adequate vergoeding van de door geïntimeerde geleden schade.

29. De eindconclusie luidt dan dat het principaal hoger beroep moet worden verworpen en dat het incidenteel beroep gegrond is.

Om deze redenen:

Het hof,

(…)

Beslist na tegenspraak,

Ontvangt de hoger beroepen,

Verklaart het principale ongegrond en het incidentele gegrond.

Wijzigt het beroepen vonnis enkel waar het de vordering deels verwerpt en bevestigt het voor het overige;

Veroordeelt appellante daarenboven tot betaling aan geïntimeerde van 53.278,02 EUR, te vermeerderen met de vergoedende interest sedert 31 juli 1995 tot op de dag van betaling;

(…)