Article

Hof van Cassatie, 16/02/2007, R.D.C.-T.B.H., 2007/8, p. 794-796

Hof van Cassatie 16 februari 2007

VERZEKERINGEN
Landverzekeringen - Verzekeringsovereenkomst in het algemeen - Medeverzekering - Verjaringstermijn - Aanvang - Kennis identiteit medeverzekeraar
De benadeelde voldoet aan de hem in artikel 34 § 2, eerste lid Wet Landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992 opgelegde bewijslast wanneer hij bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van de identiteit van de verzekeraar. Wanneer verweersters pas na de bij tussenvonnis bevolen overlegging van de polis de derde en vierde medeverzekeraar kenden, is de beslissing dat de vijfjarige verjaringstermijn pas vanaf dan is beginnen lopen, naar recht verantwoord.
ASSURANCES
Assurances terrestres - Contrat d'assurance en général - Co-assurance - Délai de prescription - Début - Connaissance de l'identité du co-assureur
Le préjudicié satisfait à la charge de la preuve qui lui est imposée à l'article 34 § 2, premier alinéa de la loi sur le contrat d'assurance terrestre du 25 juin 1992 lorsqu'il prouve qu'il n'a eu connaissance qu'ultérieurement de l'identité de l'assureur. Lorsque les parties défenderesses, juste après la présentation de la police ordonnée par le jugement interlocutoire, ont pris connaissance du troisième et du quatrième co-assureur, la décision selon laquelle le délai de prescription de cinq ans ne commence à courir qu'à partir de ce moment, est justifiée en droit.

Zurich e.a. / AGF Belgium Insurance e.a.

Zet.: E. Waûters (voorzitter), Gh. Londers, E. Dirix (raadsheren)
O.M.: P. Cornelis (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. P. Gérard en A. De Bruyn

(...)

II. Cassatiemiddelen

De eiseressen voeren in hun verzoekschrift twee middelen aan.

Eerste middel
Geschonden wettelijke bepalingen

- artikelen 1119, 1121, 1122, 1134, 1135, 1165, 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek;

- artikel 5, derde lid van de Verzekeringswet van 11 juni 1874.

Aangevochten beslissingen

Het bestreden arrest, na te hebben vastgesteld dat Horeca Kokke de huurster van het afgebrande pand is en dat de BVBA Valkenhof niet de huurster was, verklaart de vordering van de eerste en de tweede verweerster ten aanzien van de eiseressen gegrond, op grond van onder andere de volgende motieven:

“Aan de orde is de vraag of (de eiseressen) tot betaling gehouden zijn op grond van een collectieve verzekerings­polis, gesloten niet door de huurder maar door de BVBA V­alkenhof als verzekeringnemer. Het verzekerbaar belang - belang dat de verzekerde heeft bij de niet-verwezenlijking van het risico - is een geldigheidsvereiste voor het totstandkomen van de verzekeringsovereenkomst. Het moet eveneens bestaan op het ogenblik van het schadegeval. Volgens de termen van het verzekeringscontract is de aansprakelijkheid als huurder met betrekking tot het afgebrande pand gedekt. Vermits Horeca Kokke huurderaansprakelijkheid effectief heeft opgelopen is zij titularis van het verzekerbaar belang. Zij is dus in principe verzekerde vermits zij bij de opgelopen schade belang heeft. Dat zij niet verzekeringnemer is, doet geen afbreuk aan het feit dat er in hoofde van Horeca Kokke het verzekerbaar belang is zodat artikel 4 van de oude Verzekeringswet bij het totstandkomen van de verzekeringsovereenkomst niet is geschonden. In principe wordt eenieder geacht in eigen naam en voor zichzelf te hebben bedongen (art. 1119 van het Burgerlijk Wetboek). De BVBA Valkenhof heeft in eigen naam en voor eigen rekening een verzekering tot dekking van andermans belang gesloten. Dit is juridisch gezien een beding ten behoeve van een derde. De begunstigde moet identificeerbaar zijn op het ogenblik dat het beding effect moet sorteren. Dit is te dezen het geval: Horeca Kokke is titularis van het verzekerbaar belang. (De eiseressen) zijn de verzekeraars van Horeca Kokke.”

Grieven

Ingevolge artikel 1165 van het Burgerlijk Wetboek brengen overeenkomsten alleen gevolgen teweeg tussen de contracterende partijen en doen slechts ten voordele van derden een recht ontstaan indien zij een beding ten behoeve van een derde bevatten. Uit de artikelen 1119, 1121 en 1122 van het Burgerlijk Wetboek blijkt dat een beding ten behoeve van een derde niet wordt vermoed; uit de overeenkomst moet zonder twijfel blijken dat degene die bedingt het inzicht heeft gehad een voordeel voor een derde te bedingen. In dit opzicht houdt artikel 5, derde lid van de Verzekeringswet van 11 juni 1874 een toepassing in van dit principe op het verzekeringsrecht, waar het bepaalt dat wanneer uit de verzekering niet blijkt dat zij voor een derde werd gesloten, de verzekerde geacht wordt ze voor zichzelf te hebben aangegaan.

Te dezen werd een collectieve verzekeringspolis nr. 5261693 van 9 mei 1990 huurderaansprakelijkheid, brand, speciaal risico, door de BVBA Valkenhof bij de eiseressen in medeverzekering, ieder voor een derde, gesloten. De polis dekt o.a. haar aansprakelijkheid als huurster voor een bedrag van 35.000.000 BEF.

Het bestreden arrest neemt evenwel aan dat de verzekeringsovereenkomst tot gevolg heeft dat het verzekerbaar belang van Horeca Kokke gedekt is.

Het bestreden arrest miskent zodoende de verbindende kracht van deze verzekeringsovereenkomst, nu de overeenkomst geen beding ten behoeve van Horeca Kokke bevat (schending van de art. 1134 en 1135 van het Burgerlijk Wetboek), alsmede de bewijskracht van deze verzekeringsovereenkomst (schending van de art. 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek), evenals het algemeen rechtsbeginsel dat een beding ten behoeve van een derde niet wordt vermoed (art. 1119, 1121, 1122 en 1165 van het Burgerlijk Wetboek en art. 5, derde lid van de Verzekeringswet van 11 juni 1874).

Tweede middel
Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 34 § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst.

Aangevochten beslissingen

Het bestreden arrest, doordat het beslist dat het rechtstreeks vorderingsrecht van de verweersters en de echtelieden V. ten aanzien van de tweede en de derde eiseressen niet is verjaard, op grond van de volgende motieven:

“Het rechtstreekse vorderingsrecht, zoals opgenomen in artikel 38 van de oude Verzekeringswet, is niet onderworpen aan de driejarige verjaringstermijn zoals bepaald in artikel 32 van de oude Verzekeringswet. Het vorderingsrecht van de eigenaar ten aanzien van de verzekeraars huurderaansprakelijkheid heeft een wettelijke en geen contractuele grondslag. De verjaringstermijn van het rechtstreekse vorderingsrecht is ondertussen verkort. De nieuwe wet van 25 juni 1992 heeft in artikel 34 § 2, de verjaringstermijn van het rechtstreeks vorderingsrecht bepaald op 5 jaar, ingaand vanaf het schadegeval. Met betrekking tot de temporele werking van verjaringstermijnen stelt het Hof van Cassatie dat in burgerlijke zaken wanneer het betrokken recht is ontstaan voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet de nieuwe verjaringstermijn op de lopende verjaring van toepassing is ten vroegste vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Artikel 34 § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst is op 11 september 1992 in werking getreden (art. 1 van het koninklijk besluit van 24 augustus 1992 tot vaststelling van de datum van de inwerkingtreding van de bepalingen van de wet van 25 juni 1992). (De verweersters en de consorten V.) doen echter terecht opmerken dat zij niet in de mogelijkheid waren (de eiseressen) sub 2 en 3 tijdig in rechte aan te spreken. Bij brief van de raadsman van (de eiseres) sub 1 aan de NV De Schelde van 22 januari 1991 werd enkel gemeld dat hij door (de eiseres) sub 1 en de medeverzekeraars werd geraadpleegd. (De verweersters en de consorten V.) wisten niet welke verzekeringsmaatschappijen als medeverzekeraars optraden. Bij tussenvonnis van 27 februari 1997 werd de overlegging van de collectieve polis bevolen. (De verweersters en de consorten V.) kenden pas in 1997 hun rechten ten aanzien van (de eiseressen) sub 2 en 3. In toepassing van artikel 34 § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst begint de vijfjarige termijn vanaf dan te lopen.”

Grieven

Ingevolge artikel 34 § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst verjaart de vordering die voortvloeit uit het eigen recht dat de benadeelde tegen de verzekeraar heeft krachtens artikel 86 door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekend feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd. Indien de benadeelde evenwel bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, begint de termijn pas te lopen vanaf dat tijdstip. De benadeelde persoon is onwetend van zijn rechten jegens de verzekeraar wanneer zij niet was ingelicht over het bestaan van de door de dader van het schadegeval onderschreven verzekeringsdekking.

Het arrest dat vaststelt dat bij brief van de raadsman van de eerste eiseres aan de NV De Schelde van 22 januari 1991 werd gemeld dat hij door de eerste eiseres en de medeverzekeraars werd geraadpleegd, kon niet wettig beslissen dat de verweersters en de consorten V. enkel in 1997 hun rechten kenden ten aanzien van de tweede en de derde eiseressen en dat het rechtstreekse vorderingsrecht ten aanzien van de tweede en de derde eiseressen niet is verjaard (schending van art. 34 § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst).

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling
Eerste middel

1. Uit het aan het Hof overgelegde stuk blijkt dat de BVBA Valkenhof met de eiseressen op 9 mei 1990 een collectieve brandverzekeringspolis nummer 5261693 sloot tot dekking van de huurdersaansprakelijkheid voor het als hotel, feestzaal en restaurant uitgebate handelspand te 3583 Overpelt, Napoleonweg 51.

2. De appelrechters oordelen dat de BVBA Valkenhof als verzekeringnemer in eigen naam en voor eigen rekening deze verzekeringsovereenkomst heeft gesloten tot dekking van andermans belang, met name van de BV Horeca Exploitatiemaatschappij Kokke, en dat deze vennootschap als (verzekerde) huurder de begunstigde is van een beding ten behoeve van een derde in de zin van artikel 1121 van het Burgerlijk Wetboek. De appelrechters oordelen aldus dat de BVBA Valkenhof bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst ten behoeve van de BV Horeca Exploitatiemaatschappij Kokke heeft bedongen.

3. Door aldus te oordelen geven de appelrechters van de verzekeringsovereenkomst een uitlegging die met de bewoordingen ervan niet onverenigbaar is en miskennen zodoende de bewijskracht ervan niet.

Het middel mist in zoverre feitelijke grondslag.

4. Het arrest dat aldus aan de verzekeringsovereenkomst de gevolgen toekent die zij tussen de partijen en voor de derde-begunstigde heeft, volgens de uitlegging die het ervan geeft, miskent de verbindende kracht van die overeenkomst niet.

Het middel kan in zoverre niet worden aangenomen.

Tweede middel

5. Krachtens artikel 34 § 2, eerste lid van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, onder voorbehoud van bijzondere wettelijke bepalingen, verjaart de vordering die voortvloeit uit het eigen recht dat de benadeelde tegen de verzekeraar heeft krachtens artikel 86, door verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkende feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.

Het tweede lid preciseert dat, indien de benadeelde evenwel bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van zijn recht tegen de verzekeraar, de termijn pas begint te lopen vanaf dat tijdstip, maar hij in elk geval verstrijkt na verloop van tien jaar, te rekenen vanaf het schadeverwekkende feit of, indien er misdrijf is, vanaf de dag waarop dit is gepleegd.

De benadeelde heeft kennis van zijn recht tegen de verzekeraar in de zin van de voormelde bepaling, indien hij niet enkel kennis heeft van het feit dat de aansprakelijke is verzekerd maar ook van de identiteit van de verzekeraar.

De benadeelde voldoet aan de hem in de voormelde bepaling opgelegde bewijslast wanneer hij bewijst dat hij pas op een later tijdstip kennis heeft gekregen van de identiteit van de verzekeraar.

6. Door te oordelen dat de verweersters terecht opmerken dat zij niet in de mogelijkheid waren de tweede en de derde eiseressen tijdig in rechte aan te spreken omdat zij pas na de bij tussenvonnis van 27 februari 1997 bevolen overlegging van de polis de bedoelde medeverzekeraars kenden en dat de vijfjarige termijn pas vanaf dan is beginnen lopen, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht.

Het middel kan niet worden aangenomen.

Vordering tot bindendverklaring

7. De verwerping van het cassatieberoep ontneemt elk belang aan de vordering tot bindendverklaring.

Dictum

Het Hof,

eenparig beslissend,

Verwerpt het cassatieberoep en de vordering tot bindendverklaring.

(...)