Article

Vragen bij de dwingende bepaling van de opzegging van verzekeringsovereenkomsten, R.D.C.-T.B.H., 2007/8, p. 776-777

VERZEKERINGEN
Landverzekering - Verzekeringsovereenkomst in het algemeen - Opzegging - Termijn - Afstand van de door de wet geboden bescherming
Overeenkomstig artikel 29 § 2 Wet Landverzekeringsovereenkomst van 25 juni 1992 heeft de opzegging eerst uitwerking na het verstrijken van een termijn van ten minste een maand, te rekenen van de dag volgend op de betekening of de datum van het ontvangstbewijs of, in geval van een aangetekende brief, te rekenen van de dag die volgt op de afgifte ter post. Die wettelijke bepaling van dwingend recht verhindert dat de partijen in de verzekeringsovereenkomst een kortere opzeggingstermijn bedingen, maar staat er niet aan in de weg dat de partijen, nadat de opzeg is gegeven, een kortere opzeggingstermijn aanvaarden en aldus afstand doen van de bescherming geboden door bedoeld artikel 29 § 2.
ASSURANCES
Assurances terrestres - Contrat d'assurance en général - Résiliation - Délai - Renonciation à la protection offerte par la loi
Conformément à l'article 29 § 2 de la loi sur le contrat d'assurance terrestre du 25 juin 1992, la résiliation n'a d'effet qu'à l'expiration d'un délai d'un mois minimum à compter du lendemain de la signification ou de la date du récépissé ou, dans le cas d'une lettre recommandée, à compter du lendemain de son dépôt à la poste. Cette disposition légale de droit impératif empêche que les parties au contrat d'assurance stipulent une période de préavis plus courte, mais cela n'empêche pas que les parties, après que le préavis ait été donné, acceptent une période de préavis plus courte et renonce de la sorte à la protection offerte par l'article 29 § 2 visé.
Vragen bij de dwingende bepaling van de opzegging van verzekeringsovereenkomsten
Caroline Van Schoubroeck

In dit arrest beslist het Hof van Cassatie dat de partijen, nadat de opzegging is gegeven, een kortere opzeggingstermijn kunnen aanvaarden en aldus afstand kunnen doen van de bescherming die is geboden door de dwingende bepaling van artikel 29 § 2 Wet Landverzekeringsovereenkomst.

De lectuur van dit arrest roept enkele vragen op waarop het antwoord niet duidelijk is.

De belangrijkste vraag is of dit arrest een omkering van de rechtspraak van het Hof inluidt. Deze beslissing wijkt immers af van het arrest van 17 januari 2001, eveneens gewezen door de eerste kamer [1]. In dit arrest oordeelde het Hof dat er geen afstand kon worden gedaan van de formele kennisgevingsvereisten inzake de opzegging van de overeenkomst omdat deze door artikel 29 § 2 Wet Landverzekeringsovereenkomst dwingend zijn opgelegd ter bescherming van verzekeraar en verzekeringnemer. Dit arrest stelt dat: “De wet weliswaar niet bepaalt dat die beëindiging slechts geldig is als de geadresseerde van de akte ze aanvaard heeft, maar wel eist dat hij in staat is gesteld om ervan kennis te nemen volgens de opgelegde modaliteiten, in weerwil van elk andersluidend beding; dat die bepalingen de verzekeraar en de verzekeringnemer op gelijke wijze beschermen en verbinden, zonder wie ook van die partijen toe te staan door zijn eigen beëindiging de andere partij het voordeel ervan te doen verliezen.”

De motivering van het bestreden arrest steunde op de bewoordingen van het arrest van 17 januari 2001. Dit zou een argument kunnen zijn ter ondersteuning van de interpretatie van een omkering van de rechtspraak. Het hof van beroep stelde immers: “Deze wetsbepalingen eisen echter wel dat (verweerster) in staat wordt gesteld ervan kennis te nemen volgens de opgelegde modaliteiten, inclusief deze van de door artikel 29 § 2, tweede lid, van voornoemde wet opgelegde vermelding van de opzeggingstermijn van lid 1 van voornoemd artikel in de opzegbrief, in weerwil van elk anders luidend beding. In deze zaak beschermen en verbinden voornoemde wetsbepalingen (de eiseressen) als verzekeraars en (verweerster) als verzekerde, op gelijke wijze, zonder wie ook van deze partijen toe te staan door eigen beëindiging de andere partij het voordeel ervan te doen verliezen. Gelet op het voorgaande stelt het hof dan ook vast dat de beëindiging van de verzekeringsovereenkomst in kwestie, bij ontstentenis van regelmatige minimum opzegtermijn overeenkomstig artikel 29 § 2 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, geen uitwerking heeft gehad.” Een ander argument is dat het Hof in beiden arresten de beslissing grondt op dezelfde dwingende bepaling van artikel 29 § 2 Wet Landverzekeringsovereenkomst.

Anderzijds had het arrest van 17 januari 2001, zoals blijkt uit de geciteerde beslissing, enkel betrekking op de kennisgeving van de opzegging. Hierin zou kunnen gelezen worden dat het Hof een onderscheid wil maken tussen enerzijds de (formele) voorwaarden van kennisgeving van de opzegging die dwingend zijn opgelegd ter bescherming van beide partijen en anderzijds de modaliteiten van de uitvoering van de opzegging, in casu de opzeggingstermijn, waarvan partijen na kennisgeving van deze opzegging afstand kunnen doen.

Een andere vraag is welke partij door de dwingende regel betreffende de opzeggingstermijn is beschermd. Het Hof spreekt zich hierover in het arrest van 2007 niet expliciet uit. Het stelt wel in algemene bewoordingen dat “de wettelijke bepaling er niet aan in de weg staat dat de partijen, nadat de opzeg is gegeven, een kortere opzeggingstermijn aanvaarden en aldus afstand kunnen doen van de bescherming geboden door artikel 29 § 2”. Kan men hieruit afleiden dat beide partijen beschermd zijn maar in onderling akkoord tot een andere regeling kunnen komen? De onduidelijkheid op dit punt houdt ook verband met het feit dat de beslissing gesteund is op artikel 29 § 2 Wet Landverzekeringsovereenkomst waarin de algemene regel inzake zowel de formele kennisgevingsvoorwaarden als de termijn van de opzegging is geregeld. Op deze algemene regel zijn drie uitzonderingen voorzien, waaronder de bijzondere regeling inzake de termijn bij opzegging na schadegeval bepaald in artikel 31 § 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Uit de weergave van het arrest in hoger beroep, blijkt dat het in de betrokken zaak in feite ging om een geval van opzegging na schadegeval.

[1] A.J.T. 2000-01, 645, Arr. Cass. 2001, afl. 1, 96, J.L.M.B. 2001, afl. 26, 1115Juristenkrant 2001 (weergave E. Brewaeys), afl. 24, 1, Pas. 2001, I, 99.