MEDEDINGING/CONCURRENCE
Actualiteit Mededinging (van 1 juli 2006 tot en met 31 december 2006) |
INHOUDSTAFEL
België - Dienst en Raad voor de Mededinging
Beslissing nr. 2006-I/O-12 van 31 augustus 2006 - Banksys SA
Beslissing nr. 2006-V/M-13 van 1 september 2006 - Tele2 NV/Belgacom NV
Beslissing nr. 2006-P/K-14 van 1 september 2006 - NV The Phone Company/NV Belgacom Mobile
Beslissing nr. 2006-P/K-17 van 28 september 2006 - BVBA Incine/NV Rendac
Beslissing nr. 2006-C/C-20 van 9 oktober 2006 - Autogrill SpA/Carestel Group SA
Beslissing nr. 2006-C/C-23 van 30 oktober 2006 - Belgacom SA/Vodafone Belgium SA/Belgacom Mobile SA
Beslissing nr. 2006-R/B-25 van 12 december 2006 - NV SPE/CREG
Arrest van het Hof van Cassatie van 6 oktober 2006 - Citroën Belux e.a./City Motors Group
Arrest van het hof van beroep van Brussel van 15 december 2006, Rocco e.a./Dano-Invest e.a.
Financiering van openbare omroep VRT - zaak nr. E 8/2006 (persbericht van 20 juli 2006)
Beslissing van de Commissie van 14 november 2006, zaak COMP/M.4180 - Suez/Gaz de France
Arrest van het Hof van Justitie van 18 juli 2006, zaak C-519/04 P, Meca-Medina e.a./Commissie
Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2006, zaak C-526/04, Laboratoires Boiron
Arrest van het Hof van Justitie van 23 november 2006, C-238/05, Asnef-Equifax
België - Wetgeving |
Koninklijke besluiten van 31 oktober 2006 tot uitvoering van de wet tot bescherming van de economische mededinging |
Op 22 november 2006 werden in het Belgisch Staatsblad een reeks koninklijke en ministeriële besluiten gepubliceerd tot uitvoering van de nieuwe wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006 (“WBEM”). Het koninklijk besluit betreffende het aanmelden van de concentraties van ondernemingen bevat eveneens een vernieuwd aanmeldingformulier. De koninklijke besluiten traden allen retroactief in werking met ingang van 1 oktober 2006.
België - Dienst en Raad voor de Mededinging |
Beslissing nr. 2006-I/O-12 van 31 augustus 2006 - Banksys SA |
De Raad sluit met deze beslissing het op vraag van de minister van Economie in 2000 opgestarte onderzoek naar een mogelijk misbruik van machtspositie door Banksys af, evenals het onderzoek naar de in 2002 ingediende klachten van FNUCM (Fédération Nationale des Unions de Classes Moyennes) en Unizo. Reeds bij beslissing van 29 juni 2004 kwam de Raad tot het besluit dat Banksys over een machtspositie beschikt op de Belgische markt voor diensten en geïntegreerde systemen verbonden aan beveiligde elektronische betalingen door de consument en op de Belgische markt voor betaalterminals die Bancontact/MisterCash aanvaarden.
Teneinde tegemoet te komen aan de verschillende bezwaren die door de verslaggever werden weerhouden, heeft Banksys een aantal verbintenissen voorgesteld om de procedure te beëindigen. Zo zal Banksys de detailhandelaars niet discrimineren omwille van het geringe aantal transacties die zij uitvoeren en verhoogt Banksys via zijn website de transparantie van zijn commercieel beleid ten aanzien van zijn cliënteel. In het bijzonder heeft Banksys de abonnementsprijs voor de BC/MC-transacties gevoelig verlaagd en verplicht het zichzelf ertoe deze prijs te behouden tot 31 december 2008. Banksys heeft verder een nieuw gamma betaalterminals ontwikkeld dat tot 20% goedkoper is en biedt voortaan contracten aan (voor de terbeschikkingstelling van terminals) die op elk moment kunnen opgezegd worden. Banksys zal jaarlijks aan het Auditoraat rapporteren over de maatregelen die het heeft genomen om de naleving van de verbintenissen te waarborgen.
De Raad acht de voorgestelde verbintenissen, die een aanvulling vormen op de reeds in 2003 bereikte akkoorden met FNUCM en Unizo, voldoende om aan de bezwaren tegemoet te komen en besluit dat deze een verhoogde concurrentie op de relevante markten toelaten. De Raad sluit dan ook de procedure af, mits naleving van de verbintenissen door Banksys.
Beslissing nr. 2006-V/M-13 van 1 september 2006 - Tele2 NV/Belgacom NV |
De voorzitter van de Raad voor de Mededinging beslist in deze zaak, in tegenstelling tot het verslag van het toenmalige Korps Verslaggevers (nu: Auditoraat), dat niet vaststaat dat Belgacom ogenschijnlijk een misbruik van machtspositie - door middel van een wurgprijs (price squeeze) - begaat door de tariefformule “Happy Time” aan te bieden voor bellers van een vast toestel naar een ander vast toestel in België. Voorts toonde Tele2, de indiener van het verzoek om voorlopige maatregelen, niet aan dat zij een ernstig nadeel bestaande uit klantenverlies heeft geleden, noch dat het nadeel dat Tele2 beweerde te lijden wegens inkomstenverlies onherstelbaar zou zijn. De aanvraag tot het opleggen van voorlopige maatregelen wordt bijgevolg verworpen.
Voorafgaand aan dit besluit wijdt de voorzitter ook een aantal beschouwingen aan de aard van de voorlopige maatregelen die hij in het kader van de WBEM kan opleggen. Zo valt het buiten zijn rechtsmacht om in algemene termen een verbod van wurgprijs op te leggen en om elk aanbod met een “gelijkaardig effect” als het Happy Time-aanbod te schorsen, zoals door Tele2 was gevraagd. Enkel de schorsing van het Happy Time-aanbod zelf (desgevallend gekoppeld aan een dwangsom en publicatiemaatregelen) zou in casu kunnen worden bevolen.
Beslissing nr. 2006-P/K-14 van 1 september 2006 - NV The Phone Company/NV Belgacom Mobile |
Deze beslissing is de eerste die de Raad voor de Mededinging heeft genomen op grond van artikel 4 van de Wet Geschillenbeslechting van 17 januari 2003 [1], dat aan de Raad de bevoegdheid geeft om uitspraak te doen over de geschillen tussen telecommunicatieoperatoren of leveranciers van telecommunicatiediensten met betrekking tot interconnectie, huurlijnen, bijzondere toegang, ontbundelde toegang tot het aansluitnet en gedeeld gebruik. In casu betrof het een geschil tussen The Phone Company (“TPC”), een aanbieder van een of meerdere zgn. GSM-gateways ten behoeve van haar eigen klanten, en Belgacom Mobile waarbij TPC vroeg om toegang tot het netwerk van Belgacom Mobile. Een GSM-gateway (ook wel simbox genoemd) is een toestel dat oproepen vertrekkend van een toestel aangesloten op een vast netwerk naar een GSM-netwerk omvormt tot een GSM-GSM-oproep, waardoor de gesprekskosten voor de oproep van het vaste netwerk naar het mobiele netwerk worden vermeden.
TPC betaalde op die manier aan Belgacom Mobile een eindgebruikerstarief en kon de (hogere) interconnectietarieven (“mobile termination rates”) vermijden. Na een lange voorgeschiedenis heeft Belgacom Mobile in juli 2005 haar netwerk voor TPC afgesloten aangezien TPC weigerde de door haar aangeboden tarieven te aanvaarden.
De Raad besluit dat de toepassingsvoorwaarden van artikel 4, die bepalend zijn voor zijn rechtsmacht, vervuld zijn en verwerpt de door Belgacom Mobile opgeworpen exceptie van onbevoegdheid (die erin bestond dat, aangezien TPC heraansluiting vordert tegen eindgebruikerstarieven, de eisende partij zijn vordering niet steunt op feiten die de bevoegdheid van de Raad kunnen verantwoorden). De Raad is van oordeel dat het werkelijke voorwerp van het geschil bijzondere toegang betreft, ongeacht de bewoordingen van het verzoekschrift.
Ten gronde verplicht de Raad Belgacom Mobile om TPC, na het volgen van een specifieke procedure, toegang te verlenen tot zijn netwerk. Ten eerste moet TPC een schriftelijk verzoek tot aansluiting indienen waarin TPC zich bereid toont tot aansluiting tegen tarieven die gelijk zijn aan de eindgebruikerstarieven vermeerderd met bepaalde kosten (met andere woorden kostengeoriënteerde tarieven). Na ontvangst van dit verzoek moet Belgacom Mobile een tariefaanbod formuleren dat door het BIPT wordt beoordeeld. Inmiddels werd de eindversie van het tariefaanbod van Belgacom Mobile door het BIPT bij beslissing van 24 november 2006 goedgekeurd.
Beslissing nr. 2006-P/K-17 van 28 september 2006 - BVBA Incine/NV Rendac |
In deze beslissing komt de Raad tot het besluit dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat Rendac misbruik zou hebben gepleegd van zijn beweerde machtspositie zoals de klager had aangevoerd, en dit ongeacht hoe de relevante markt wordt afgebakend. In het bijzonder besluit de Raad dat een vergelijkend onderzoek door de verslaggever niet heeft aangetoond dat de prijzen van Rendac abnormaal laag zouden zijn en al zeker niet dat Rendac haar prijzen zou hebben verlaagd met als opzet of gevolg een concurrent uit de markt te weren. Er zijn voorts ook geen aanwijzingen van prijsdiscriminatie ten aanzien van de klager.
De klager had na het voorstel tot sepot van de verslaggever een bijkomend onderzoek van de boekhouding van Rendac gevraagd. De Raad stelt echter vast dat de verslaggever van oordeel is dat het besteden van bijkomende overheidsmiddelen aan het voortzetten van het onderzoek van deze zaak buiten elke verhouding zou staan tot het te verhopen resultaat. De Raad ziet geen dwingende reden om hieromtrent een afwijkende mening te formuleren. Bijgevolg wordt de klacht verworpen.
Beslissing nr. 2006-C/C-20 van 9 oktober 2006 - Autogrill SpA/Carestel Group SA |
In deze zaak beoordeelde de Raad de toelaatbaarheid van de verwerving door Autogrill (onder meer bekend van de keten AC Restaurants & Hotels) van de uitsluitende zeggenschap over Carestel Group SA. Beide ondernemingen zijn in België actief in de sector van de wegrestaurants gelegen langs autosnelwegen.
De Raad verklaarde de concentratie toelaatbaar mits naleving van een reeks voorwaarden, onder andere betreffende (i) het niet langer deelnemen aan aanbestedingen voor concessies van restaurants gelegen tussen twee vestigingen van Carestel/AC en (ii) de beëindiging van exclusieve afnameovereenkomsten met shops van tankstations gelegen op dezelfde rustplaats als een Carestel/AC restaurant. De Raad stelde uitdrukkelijk dat niet kon worden aanvaard dat de concentratie niet zou mogen worden goedgekeurd enkel en alleen omdat de combinatie Carestel/Autogrill een hoog marktaandeel zou verwerven in België.
Beslissing nr. 2006-C/C-23 van 30 oktober 2006 - Belgacom SA/Vodafone Belgium SA/Belgacom Mobile SA |
De Raad voor de Mededinging heeft de overdracht, door Vodafone Belgium, van 25% van de aandelen in Belgacom Mobile aan Belgacom NV goedgekeurd. Als gevolg van deze operatie houdt Belgacom NV voortaan 100% van de aandelen in Belgacom Mobile aan. De Raad besluit dat Vodafone Belgium voorafgaand aan de operatie gezamenlijke zeggenschap uitoefende over Belgacom Mobile. Aangezien aldus een wijziging optrad in de zeggenschap over deze onderneming, moest de operatie als een concentratie worden gekwalificeerd.
Na onderzoek van de opmerkingen van concurrenten van Belgacom Mobile en na het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie te hebben gehoord, besluit de Raad dat er geen ernstige twijfels bestaan over de toelaatbaarheid van de concentratie, waardoor deze toelaatbaar verklaard moet worden.
Beslissing nr. 2006-R/B-25 van 12 december 2006 - NV SPE/CREG |
De Raad voor de Mededinging heeft op 12 december 2006 voor het eerst een beslissing genomen als beroepsinstantie tegen een beslissing van een sectoriële regulator (in casu betrof het een beslissing van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas). De Raad ontleent deze bevoegdheid aan artikel 29ter van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. De beslissing beperkt zich tot de vraag naar de bevoegdheid van de Raad voor de Mededinging en de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep.
Beslissingen nr. 2006-C/C-26-AUD van 14 december 2006 (BESIX Group/Socogetra - Cobelba) en nr. 2006-C/C-27-AUD van 14 december 2006 (SPE - Intermosane) |
Op 14 december 2006 namen de auditeurs, met toepassing van artikel 61 van de WBEM, de eerste beslissingen in het kader van de vereenvoudigde aanmeldingsprocedure voor concentraties. Krachtens de nieuwe WBEM zijn de auditeurs voortaan bevoegd om de toelaatbaarheid van bepaalde concentraties vast te stellen door middel van een brief aan de partijen, zonder dat daarvoor een beslissing van de Raad voor de Mededinging vereist is.
België - Hoven en rechtbanken |
Arrest van het Hof van Cassatie van 6 oktober 2006 - Citroën Belux e.a./City Motors Group |
Het Hof van Cassatie bevestigde een arrest van het hof van beroep van Brussel in kort geding waarin de ongeldigheid werd vastgesteld van een beding in een concessieovereenkomst met betrekking tot de verkoop van motorvoertuigen wegens strijdigheid met verordening 1400/2002 betreffende de toepassing van artikel 81 lid 3 van het EG-Verdrag in de motorvoertuigensector.
Arrest van het hof van beroep van Brussel van 15 december 2006, Rocco e.a./Dano-Invest e.a. |
Dit arrest behandelde een prejudiciële vraag betreffende de gevolgen van een beweerde niet-aanmelding van een concentratie. In de hypothese dat de concentratie aanmeldingsplichtig was, leidt het ontbreken van een aanmelding volgens het hof niet tot nietigheid van de juridische handelingen die aanleiding gaven tot de concentratie, zoals de overeenkomst tot overdracht van aandelen.
EG - Europese Commissie |
Richtsnoeren van 19 juli 2006 inzake staatssteun ter bevordering van risicokapitaalinvesteringen in KMO's |
Teneinde een verbeterde toegang tot kapitaal voor KMO's in een opstartfase te bevorderen, heeft de Commissie nieuwe richtsnoeren uitgevaardigd om te bepalen onder welke omstandigheden steunmaatregelen ten voordele van risicokapitaalinvesteringen in KMO's verenigbaar kunnen worden geacht met de gemeenschappelijke markt. Zo wordt een veilige drempel ingevoerd ten bedrage van 1,5 miljoen EUR per doel-KMO over een periode van 12 maanden en wordt voorzien in een snelle beoordelingsprocedure van steunmaatregelen die aan bepaalde voorwaarden voldoen.
De richtsnoeren werden op 18 augustus 2006 in het Publicatieblad gepubliceerd.
Financiering van openbare omroep VRT - zaak nr. E 8/2006 (persbericht van 20 juli 2006) |
De Commissie komt, in haar voorlopig oordeel betreffende de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt van de financiering van de VRT, tot het besluit dat deze financiering overheidssteun vormt in de zin van artikel 87 lid 1 van het EG-Verdrag maar dat deze als bestaande steun moet worden gekwalificeerd, aangezien alle onderzochte financieringsmechanismen dateren van voor de inwerkingtreding van het EG-Verdrag en de nadien doorgevoerde wijzigingen niet substantieel zijn maar van zuiver formele of administratieve aard. Niettemin acht de Commissie deze steun niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en stelt een aantal dienstige maatregelen voor, onder meer betreffende de definitie van de openbare omroepopdracht, een effectief toezicht op de naleving door de VRT van haar openbare dienstverplichtingen en mechanismen die garanderen dat de financiering beperkt blijft tot wat noodzakelijk is om de nettokosten van de openbare opdracht te financieren. De Vlaamse overheid krijgt de mogelijkheid om haar standpunt over dit voorlopige oordeel aan de Commissie mee te delen.
Herziening van mededelingen betreffende bevoegdheid van de Commissie inzake concentratiecontrole (persbericht van 28 september 2006) |
De Commissie heeft een ontwerp gepubliceerd van een geconsolideerde mededeling betreffende de punten die de bevoegdheid van de Commissie inzake concentratiecontrole bepalen. De mededeling bundelt de bestaande teksten over deze kwesties, meer bepaald de mededelingen betreffende respectievelijk (a) het begrip concentratie, (b) het begrip volwaardige gemeenschappelijke onderneming, (c) de berekening van de omzet en (d) het begrip “betrokken onderneming”. Bovendien worden de laatste ontwikkelingen in de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg geïncorporeerd en worden de teksten aangepast aan de nieuwe concentratiecontroleverordening en de beschikkingspraktijk van de Commissie. De definitieve tekst wordt wellicht in de loop van 2007 door de Commissie uitgevaardigd.
Verordening (EG) nr. 1628/2006 van de Commissie van 24 oktober 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het verdrag op nationale regionale investeringssteun, Publicatieblad van 1 november 2006
Deze verordening voorziet in een vrijstelling van de aanmeldingsplicht voor doorzichtige regionale investeringssteunregelingen en ad hoc-steunmaatregelen, indien aan alle voorwaarden van de verordening wordt voldaan.
Beslissing van de Commissie van 14 november 2006, zaak COMP/M.4180 - Suez/Gaz de France |
De Europese Commissie heeft de fusie tussen Gaz de France en Suez goedgekeurd mits naleving van de door de partijen voorgestelde verbintenissen betreffende, onder andere, de afstoting van Distrigas en SPE en het afstaan van de zeggenschap over de Belgische gasnetwerkbeheerder Fluxys.
Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen en geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken, Publicatieblad van 8 december 2006 |
Op 7 december 2006 keurde de Europese Commissie de nieuwe mededeling betreffende immuniteit tegen en vermindering van geldboeten goed. Deze mededeling bevat de voorwaarden waaraan ondernemingen die betrokken zijn geweest in een kartel en die hun medewerking verlenen aan het onderzoek van de Europese Commissie moeten voldoen om een vermindering of gehele vrijstelling van geldboeten te verkrijgen [2].
Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun, Publicatieblad van 28 december 2006 |
In de nieuwe de-minimisverordening (in werking getreden op 1 januari 2007) worden bepaalde kleinere steunmaatregelen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de aanmeldingsplicht bij de Commissie. Zo mag het totale bedrag de-minimissteun dat aan één onderneming wordt verleend niet hoger liggen dan 200.000 EUR over een periode van drie belastingjaren. Deze drempel wordt verlaagd tot 100.000 EUR voor ondernemingen die in het wegvervoer actief zijn.
Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, goedgekeurd op 22 december 2006, Publicatieblad van 30 december 2006 |
Op 22 december 2006 keurde de Europese Commissie het nieuwe kader goed voor de beoordeling van de verenigbaarheid van steunmaatregelen die door de lidstaten worden verleend voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie en die bij de Commissie worden aangemeld. De kaderregeling is van toepassing van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
EG - Rechtspraak |
Arrest van het Hof van Justitie van 18 juli 2006, zaak C-519/04 P, Meca-Medina e.a./Commissie |
Het Hof vernietigt het arrest van het Gerecht van eerste aanleg, dat volgens het Hof onterecht had geoordeeld dat een antidopingregelgeving van het Internationaal Olympisch Comité van de werkingssfeer van artikelen 81-82 van het verdrag was uitgesloten op de enkele grond dat zij werd beschouwd als zuiver sportief voor doeleinden van de verdragsartikelen in verband met het vrij verkeer, zonder dat het Gerecht daarbij naging of aan de specifieke voorwaarden voor de toepassing van artikelen 81-82 al dan niet was voldaan.
Het Hof spreekt zich ook uit over de grond van de zaak en besluit dat de regeling, indien zij de handelingsvrijheid van de sporters al zou beperken, in elk geval een legitiem doel nastreeft en onlosmakelijk verbonden is met de organisatie van de sportcompetitie. De beperkingen die door de regelgeving worden opgelegd en de strengheid van de sancties gaan volgens het Hof niet verder dan noodzakelijk om deze organisatie te verzekeren en de regeling valt bijgevolg buiten het verbod van artikel 81 lid 1 van het verdrag.
Arrest van het Hof van Justitie van 7 september 2006, zaak C-526/04, Laboratoires Boiron |
In dit arrest behandelt het Hof een prejudiciële vraag in een geding dat was aangespannen door een farmaceutisch laboratorium dat de teruggaaf vorderde van de heffing op de rechtstreekse verkoop van geneesmiddelen die het laboratorium had betaald aan een nationaal agentschap (ACOSS). De eiser voerde aan dat de bewuste heffing was ingevoerd in strijd met de verdragsregels inzake overheidssteun (art. 87 e.v. EG-Verdrag) aangezien de groothandelaars-distributeurs van geneesmiddelen van de betaling van de heffing waren vrijgesteld en deze vrijstelling volgens Laboratoires Boiron een economisch voordeel vormde voor deze groothandelaars. Vaststaat dat de vrijstelling niet werd aangemeld bij de Europese Commissie op grond van artikel 88 lid 3 EG-Verdrag zodat de betrokken vrijstelling onwettig is indien deze inderdaad als een steunmaatregel moet worden gekwalificeerd.
Het Hof besluit dat een heffing waaraan slechts één van de twee elkaar beconcurrerende categorieën marktdeelnemers is onderworpen, meer bepaald de farmaceutische laboratoria, mogelijks als overheidssteun kan worden gekwalificeerd indien wordt aangetoond dat de vrijstelling van de heffing een overcompensatie ten gunste van de groothandelaars-distributeurs vormt en indien alle overige voorwaarden van artikel 87 lid 1 EG zijn vervuld.
In dit kader wenste de verwijzende rechter te vernemen of de nationale regels inzake bewijsvoering, die de partij die verzoekt om teruggaaf van een bijdrage geheven in strijd met de regels inzake overheidssteun verplicht om het bewijs van dergelijke overcompensatie te leveren, het in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken om die teruggaaf te verkrijgen (wat de doeltreffendheid van het Gemeenschapsrecht in het gevaar zou brengen). Laboratoires Boiron bleek immers geen toegang te hebben tot de noodzakelijke gegevens om aan te tonen dat van dergelijke overcompensatie sprake was. Hoewel het Hof erkent dat de procedureregels een zaak van nationaal recht zijn, besluit het Hof dat het beginsel van doeltreffendheid van het Gemeenschapsrecht in dergelijke omstandigheden vereist dat de nationale rechter gebruik maakt van “alle procedurele middelen die hem door het nationaal recht ter beschikking worden gesteld, waaronder het bevelen van de noodzakelijke maatregelen van instructie, met inbegrip van de overlegging van een akte of een stuk door één der partijen of door een derde”.
Arrest van het Hof van Justitie van 23 november 2006, C-238/05, Asnef-Equifax |
Het Hof oordeelde dat een systeem van informatie-uitwisseling tussen financiële instellingen betreffende de solvabiliteit van klanten de mededinging niet beperkt voor zover de betrokken markten niet in sterke mate zijn geconcentreerd, dit systeem niet de mogelijkheid biedt de identiteit van de schuldeisers te achterhalen, en de voorwaarden voor toegang en gebruik voor de financieringsinstellingen feitelijk en rechtens niet discriminatoir zijn.
Arrest van het Hof van Justitie van 5 december 2006, gevoegde zaken C-94/04 en C-202/04, Cipolla e.a. |
Dit arrest betreft een Italiaanse regeling met minimumtarieven voor de honoraria van advocaten waarvan een ontwerp door de nationale Orde van Advocaten moet worden opgesteld, maar die slechts in werking treedt na ministeriële goedkeuring. Het Hof besluit dat deze wettelijke regeling niet in strijd is met de artikelen 10, 81 en 82 van het verdrag.
Arrest van het Hof van Justitie van 14 december 2006, zaak C-217/05, Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio |
In dit arrest wordt de verhouding tussen een oliemaatschappij en tankstationhouders onderzocht, meer bepaald of deze laatste als onafhankelijke marktdeelnemers moeten worden aangemerkt (waardoor artikel 81 van het EG-Verdrag van toepassing wordt op de distributieovereenkomsten voor brandstoffen) dan wel of zij optreden als agenten van de oliemaatschappij. Indien de tankstationhouder slechts een verwaarloosbaar deel van het aan de verkoop aan derden verbonden geldelijke of commerciële risico draagt, is artikel 81 niet van toepassing op de verplichtingen van de tankstationhouder betreffende de verkoop aan derden. In dergelijk geval kunnen de bepalingen van de agentuurovereenkomst die de betrekkingen tussen agent en principaal regelen echter nog steeds verboden zijn krachtens artikel 81 EG.
Advocaat bij de balie van Brussel
[1] | Wet betreffende de rechtsmiddelen en de geschillenbehandeling naar aanleiding van de wet van 17 januari 2003 met betrekking tot het statuut van de regulator van de Belgische post- en telecommunicatiesector, B.S. 24 januari 2003. |
[2] | Zie ook Actualiteit Mededinging nr. 5 (januari - maart 2006), gepubliceerd in een eerder nummer van T.B.H. |