Article

De wet van 27 juli 1961 (betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop) is een autolimitatieve wet, R.D.C.-T.B.H., 2007/2, p. 164-168

KOOP
Concessie van alleenverkoop voor onbepaalde tijd - E­enzijdige beëindiging - Uitwerking van de verkoop­concessie buiten het Belgische grondgebied - Dwingende bepalingen van de wet - Toepassing
Wanneer een verkoopconcessie uitsluitend buiten het Belgische grondgebied uitwerking heeft, zijn, in geval van beëindiging van die verkoopconcessie, dwingende bepalingen van de Alleenverkoopwet alleen toepasselijk wanneer de overeenkomst tussen concessiehouder en concessiegever uitdrukkelijk die wet toepasselijk stelt op de overeenkomst tussen de partijen.
VENTE
Concession exclusive de vente à durée indéterminée - Résiliation unilatérale - Effet de la concession de vente en dehors du territoire belge - Dispositions impératives de la loi - Application
Lorsqu'une concession de vente produit ses effets exclusivement en dehors du territoire belge, les dispositions impératives de la loi sur les concessions exclusives de vente ne sont applicables en cas de résiliation de cette concession de vente, que lorsque la convention entre le concessionnaire et le concédant rend cette loi expressément applicable à la convention entre les parties.
De wet van 27 juli 1961 (betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop) is een autolimitatieve wet
Paul Vandepitte et Aimery de Schoutheete

Het bovenstaande arrest beslecht de controverse die in de rechtspraak en de rechtsleer was ontstaan omtrent de toepasselijkheid van de wet van 27 juli 1961 op verkoopconcessies die geen uitwerking hebben op het Belgische grondgebied wanneer de partijen het Belgisch recht als lex contractus hebben gekozen.

Na een samenvatting van de relevante feiten, bekijken we de belangrijkste procedurele etappes van de zaak (althans voor zover ze betrekking hebben op de rechtsvraag die ons aanbelangt) en bespreken we vervolgens kort de status questionis.

I. Samenvatting der relevante feiten

Een Belgische vennootschap heeft voor de distributie van haar producten in Italië aan een vennootschap naar Italiaans recht een exclusief verkooprecht toegekend voor het Italiaanse grondgebied.

De samenwerking tussen de partijen is gestart op 1 februari 1990 en op 1 januari 1991 werd tussen partijen een exclusieve distributieovereenkomst ondertekend. De overeenkomst bepaalde dat de duur van de overeenkomst één jaar bedroeg en automatisch hernieuwd werd voor één jaar, tenzij de overeenkomst door één der partijen werd opgezegd ten laatste zes maanden vóór de vervaldag. De overeenkomst werd jaarlijks stilzwijgend verlengd.

Op 1 januari 1995 werd tussen partijen een tweede distributieovereenkomst gesloten in vervanging van de vorige.

Deze overeenkomst bepaalde een duurtijd van drie jaar, automatisch verlengd voor periodes van twee jaar, tenzij de overeenkomst door één der partijen werd opgezegd ten laatste zes maanden vóór de vervaldag.

De overeenkomst bepaalde eveneens dat ze beheerst werd door het Belgisch recht en dat in geval van geschil de rechtbanken van Gent bevoegd waren.

Bij brief van 23 juni 1999 zegde de Belgische concessie­gever de distributieovereenkomst op per 31 december 1999.

II. Procedureverloop

De Italiaanse ex-concessiehouder dagvaardde de Belgische fabrikant voor de rechtbank van koophandel te Gent enerzijds in betaling van een schadevergoeding wegens contractuele wanprestaties en anderzijds in betaling van een vervangende opzegvergoeding in toepassing van artikel 2 van de wet van 27 juli 1961 en een billijke bijkomende vergoeding (met name een cliënteelvergoeding en een vergoeding voor gedane investeringen) in toepassing van artikel 3 van de wet van 27 juli 1961.

In eerste aanleg wordt de eis van de ex-concessiehouder afgewezen. Dit vonnis wordt in een arrest van 28 februari 2005 in graad van beroep bevestigd. Het hof van beroep te Gent stelt vast dat in casu de concessie volledig en exclusief in het buitenland wordt uitgevoerd en oordeelt dat de wet van 27 juli 1961 slechts op de overeenkomst van toepassing zal zijn als deze wet met zekerheid door partijen werd aangeduid als de wet die de contractuele relaties tussen partijen zal beheersen.

Volgens het hof blijkt uit de distributieovereenkomst niet dat de partijen de bedoeling hadden om de wet van 27 juli 1961 van toepassing te maken. In tegendeel, diverse bepalingen van de overeenkomst zijn onverenigbaar met de wet van 1961.

De Italiaanse ex-concessiehouder stelde een voorziening in cassatie in tegen dit arrest. In het enige cassatiemiddel, gegrond op de schending van artikel 3 § 1 van het Europees Verdrag inzake het recht van toepassing op de contractuele verbintenissen en de artikelen 1, 2, 3, 4 en 6 van de wet van 27 juli 1961, argumenteert de gewezen concessiehouder dat de wet van 27 juli 1961 geen autolimitatief karakter heeft en dat wanneer partijen het Belgisch recht in het algemeen toepasselijk verklaren op een concessie met uitwerking buiten België, ook impliciet maar zeker voor de toepassing van de wet van 27 juli 1961 kiezen, behalve wanneer de partijen deze wet uitdrukkelijk zouden hebben uitgesloten.

Op gelijkluidende conclusie van het Openbaar Ministerie verwerpt het Hof van Cassatie dit cassatieberoep stellende dat uit artikel 4 van de wet van 27 juli 1961 alsmede uit de parlementaire voorbereiding volgt dat wanneer de verkoopconcessie uitsluitend buiten het Belgische grondgebied uitwerking heeft, in geval van beëindiging van die verkoop­overeenkomst, de dwingende bepalingen van de voormelde wet in beginsel niet toepasselijk zijn.

III. De wet van 27 juli 1961 is een “autolimitatieve wet” (“loi autolimitée”)

De Belgische rechtspraak en rechtsleer oordeelden aanvankelijk dat wanneer partijen bij een distributieovereenkomst gekozen hadden voor het Belgisch recht, de wet van 27 juli 1961 van toepassing was, zelfs indien het een concessie betrof die haar uitwerking had buiten het Belgische grondgebied [1].

Bepaalde auteurs begonnen deze oplossing in vraag te stellen. Aldus L. De Foer: “Men zou, in strijd met Rigaux en Verwilghen, kunnen beweren dat de toepasselijkheid van de Belgische wet als contractwet, zelfs als die het gevolg is van een wetskeuze, niet vanzelf de toepassing van de wet van 27 juli 1961 meebrengt, maar alleen wanneer blijkt dat partijen de wet van 27 juli 1961 in hun overeenkomst wilden incorporeren.” [2].

B. Hanotiau en M. Fallon opperden eveneens dat men de bedoeling van de partijen moest nagaan maar preciseerden evenwel: “Si elles n'ont pas abordé le problème, on devra présumer que les parties n'ont pas eu l'intention d'exclure les dispositions protectrices de la loi de 1961.” [3].

R. Prioux stelde: “Les termes de la loi de 1961 indiquent implicitement mais de manière certaine, que seules sont visées par la loi les concessions de vente portant sur le territoire belge (…). Ce principe d'application territoriale devrait conduire à limiter les effets d'une loi d'application immédiate à la partie du contrat qui entre dans son champ d'application (…).” [4].

Volgens I. Verougstraete is de wet van 27 juli 1961 niet van toepassing wanneer de activiteit van de concessiehouder zich in het buitenland situeert omdat genoemde wet enkel de concessiehouder beoogt te beschermen die een activiteit heeft in België [5].

In zijn arrest van 4 januari 1989 oordeelde het hof van beroep te Brussel evenwel “dat inzake exclusiviteitsovereenkomsten het Belgisch recht enkel de wet van 27 juli 1961 kent, zodat door in de overeenkomsten uitdrukkelijk te verwijzen naar de toepassing van het Belgisch recht, de rechtsverhouding tussen partijen noodzakelijkerwijs beheerst wordt door voormelde wet.” [6].

In onze commentaar op dit arrest hebben wij deze oplossing bekritiseerd op basis van het concept van de “norme autolimitée”: “La loi du 27 juillet 1961 sur les concessions de vente exclusive est une loi d'application immédiate, dont l'application s'impose aussitôt qu'est présent le facteur de rattachement qu'elle édite. Ce facteur de rattachement consiste en la circonstance que la concession de vente produit ses effets dans tout ou partie du territoire belge. En tout état de cause, la loi de 1961 perd son caractère impératif si et dans la mesure où la situation visée ne se rattache pas au territoire de la Belgique. Elle peut par conséquent être valablement exclue, en tout ou en partie, par la volonté des contractants, que cette volonté soit expresse ou implicite. Le texte de l'article 4 de la loi (27 juillet 1961) et la lecture des travaux préparatoires nous donnent à penser que la loi de 1961 doit (…) s'interpréter comme une norme autolimitée, c'est-à-dire comme une norme qui, indépendamment d'un éventuel choix par les contractants du droit belge comme lex contractus, n'a pas vocation à s'appliquer à une situation étrangère au territoire belge (…) sauf si les parties l'ont, de manière certaine, déclarée applicable.” [7].

Wanneer de wetgever regels uitvaardigt, heeft hij meestal geen oog voor de toepassing ervan in een internationale context. Uiteraard worden de regels uitgevaardigd voor de interne rechtsorde maar meestal worden ze zo geformuleerd dat ze een universele toepassing kunnen hebben. De internationale werkingsomvang wordt dan afgebakend door wetsconflictenregels.

Het gebeurt echter dat de wetgever, uitdrukkelijk of impliciet, de ruimtelijke werkingsomvang van een rechtsregel aangeeft en afbakent; het gaat dan om een autolimitatieve norm [8]. Hoewel een autolimitatieve norm vaak ook een politiewet is, zijn beide concepten niet identiek [9]. Een politiewet eist zijn toepassing op, zonder inwerking van de traditionele verwijzingsregels, binnen het door de wet bepaalde toepassingsgebied. Is de wet tevens autolimitatief dan geldt dit toepassingsgebied niet alleen als minimum maar ook als maximum (tenzij partijen uiteraard anders overeenkomen).

In de Belgische rechtsleer bestond op dat ogenblik weinig aandacht voor het concept van de “norme autolimitée” of “autolimitatieve wet” [10].

Dit veranderde evenwel snel: heel wat rechtspraak [11] en rechtsleer [12] trad uitdrukkelijk de door ons verdedigde stelling bij dat de wet van 27 juli 1961 een zelfbeperkend karakter had. In zijn arrest van 28 februari 2005, dat aanleiding gaf tot bovenstaand cassatiearrest, stelt het hof van beroep te Gent expliciet dat de wet van 27 juli 1961 een autolimitatief karakter heeft en dat wanneer de concessie volledig in het buitenland wordt uitgevoerd de wet van 27 juli 1961 slechts van toepassing is indien deze wet met zekerheid door de partijen werd aangeduid als de wet die hun contractuele relatie zal beheersen.

Dit betekent dat het Belgisch gemeen recht wordt toegepast in gevallen waar een concessie uitsluitend uitwerking heeft op buitenlands grondgebied en partijen de overeenkomst aan het Belgisch recht hebben onderworpen c.q. het Belgisch recht ingevolge de wetsconflictsregels van toepassing wordt geacht.

Een minderheid van de rechtspraak en rechtsleer verwierp deze interpretatie en stelde dat de wet van 27 juli 1961 toepasselijk was op een buitenlandse concessie wanneer de partijen hadden gekozen voor het Belgisch recht [13].

Het Hof van Cassatie heeft zich in zijn arrest van 6 april 2006 aangesloten bij de (meerderheids)opvatting luidens dewelke de wet van 27 juli 1961 een autolimitatief karakter heeft [14].

Wij hadden ook het standpunt verdedigd dat wanneer het Belgisch recht van toepassing is (ingevolge een rechtskeuze van de partijen of ingevolge een andere verwijzingsregel) in gevallen waar de concessie gedeeltelijk uitwerking heeft op het Belgische grondgebied en gedeeltelijk in het buitenland, de wet van 1961 enkel toepasselijk is op het Belgische gedeelte van de concessie en dat het buitenlandse gedeelte beheerst wordt door het gemeen recht [15]. Dit lijkt een logisch gevolg te zijn van het zelfbeperkend karakter van de wet van 1961. Dit standpunt wordt gedeeld door bepaalde rechtspraak en rechtsleer [16].

Sommigen bestrijden deze opvatting stellende dat het handelsleven zich moeilijk kan schikken in een dergelijke dualiteit van wetgevingen die haar oorsprong vindt in een restrictieve interpretatie van het dwingend karakter van de wet van 27 juli 1961 [17].

Deze kritiek overtuigt niet.

Enerzijds wordt het principe van de depeçage uitdrukkelijk erkend in artikel 3 van het Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op de verbintenissen uit de overeenkomst. Anderzijds kan de toepassing van de traditionele verwijzingsregels in combinatie met politiewetten eveneens leiden tot de toepassing van verschillende rechtsstelsels.

In verband met de problematiek van de zogenaamde multinationale concessie verwijzen we ook nog naar een bijdrage van J. Stuyck en E. Balate waarin de auteurs op overtuigende wijze hebben geargumenteerd dat ingevolge de principes van het Europees recht (met name het vrij verkeer van goederen en diensten en het proportionaliteitsbeginsel), de toepassing van de wet van 1961 best beperkt blijft tot het Belgische grondgebied [18].

In het Europees recht geldt onder meer het principe van vrij verkeer van goederen en diensten. Nationale wetten die een bepaald “algemeen belang” willen veilig stellen en die, als politiewetten, in een internationale context rechtstreekse toepassing opeisen ongeacht de traditionele wetsconflictenregels, kunnen bovengenoemd principe in het gedrang brengen. Volgens vaststaande rechtspraak van het Hof van Justitie moeten de beperkingen op het vrij verkeer waartoe een bepaalde regelgeving van algemeen belang aanleiding kan geven, pertinent en noodzakelijk zijn en in verhouding staan tot het nagestreefde doel.

Stuyck en Balate pleiten ervoor om de proportionaliteitscontrole ook toe te passen op de zogenaamde politiewetten of “lois d'application immédiate”; deze proportionaliteitstoets leidt ertoe dat de toepassing van de wet van 27 juli 1961 op de volledige multinationale concessie, die slechts gedeeltelijk uitwerking heeft op het Belgische grondgebied, moet beschouwd worden als zijnde buiten verhouding tot het nagestreefde doel [19].

[1] Brussel 4 januari 1989, R.W. 1989-90, 20; Fr. Rigaux, Droit international privé, T. 1, Brussel, Larcier, 1968, 1ste uitg., 120; M. Verwilghen, “Les règles de droit limitant leur propre domaine d'application en droit international privé belge”, in Rapports belges au Xème Congrès de l'Académie internationale de droit comparé, Brussel, Bruylant, 1982, p. 359.
[2] L. De Foer, “De werkingsomvang van de wet 27 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop” (noot onder Kh. Brugge 29 april 1980), R.W. 1982-83, kol. 1747.
[3] B. Hanotiau en M. Fallon, “Chronique de jurisprudence. Les conflits de lois en matière d'obligations contractuelles et non-contractuelles”, J.T. 1987, p. 107.
[4] R. Prioux, “Le juge et l'arbitre face aux lois étrangères d'application immédiate dans les contrats internationaux: les nouvelles possibilités offertes par la loi du 14 juillet 1987”, T.B.H. 1988, p. 251, in het bijzonder p. 291.
[5] I. Verougstraete, “Quelques aspects du contrat de concession exclusive de vente et du franchisage”, in Les intermédiaires commerciaux, Brussel, Ed. du Jeune Barreau, 1990, p. 165-166.
[6] R.W. 1989-90, p. 20.
[7] P. Vandepitte en A. de Schoutheete, “Le champ d'application territorial de la loi du 27 juillet 1961 sur les concessions exclusives de vente”, J.T. 1990, p. 729.
[8] Zie voor meer details, P. Vandepitte en A. de Schoutheete, “Le champ d'application territorial de la loi du 27 juillet 1961 sur les concessions exclusives de vente”, J.T. 1990, p. 726, randnrs. 11 en 12 en de verwijzingen aldaar.
[9] P. Vandepitte en A. de Schoutheete, “Le champ d'application territorial de la loi du 27 juillet 1961 sur les concessions exclusives de vente”, J.T. 1990, p. 726, voetnoot 15 en de verwijzingen aldaar.
[10] In tegenstelling tot o.m. Italië, Frankrijk en Duitsland; zie bv. R. De Nova, “Conflits de lois et normes fixant leur propre domaine d'application”, Mélanges J. Maury, I, 1960, p. 377-401; R. De Nova, “Norme autolimitate e autonomia delle parti”, Diretto internazionale, 25, 1971, p. 239 ; A. Toubiana, Le domaine de la loi du contrat en droit international privé, Paris, Dalloz, 1972, p. 202 e.v., nrs. 235 e.v.; P. Mayer, “Les lois de police étrangères”, J.D.I., Clunet, 1981, p. 287, nr. 12; G. Kegel, “Die selbstgerechte Sachnorm”, in E. Jayme en G. Kegel (eds)., Gedächtnisschrift für A. Ehrenzweig, Karlsruhe, Heidelberg, 1976, p. 51.
[11] Kh. Brussel 29 april 1984, T.B.H. 1995, 515; Kh. Gent 12 september 1996, onuitg., geciteerd in P. Kileste en P. Hollander, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1992 à 1997)”, T.B.H. 1998, p. 39, noot 411; Kh. Charleroi 25 november 1999, onuitg., geciteerd in P. Kileste en P. Hollander, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997 à 2002)”, T.B.H. 2003, p. 448, noot 481.
[12] Zie onder meer P. Kileste en P. Hollander, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminé (1987-1992)”, T.B.H. 1993, p. 32, en in het bijzonder p. 81; C. Verbraeken, “La loi applicable aux contrats de concession de vente exclusive comportant un ou plusieurs éléments d'extranéité”, in Hommage à J. Heenen, Brussel, Bruylant, 1994, p. 557, en in het bijzonder 566-567; E. Balate en J. Stuyck, “La distribution commerciale et le droit européen”, in Les contrats de distribution en droit belge et en droit français, Brussel, Larcier, 1996, p. 272; M. Willemart en A. Destrycker, De concessieovereenkomst in België, Antwerpen, Kluwer, 1996, p. 17; F. Rigaux en M. Fallon, Droit international privé, Brussel, Larcier, 2005, 3de uitg., nr. 14189; J. Erauw, F. Bouckaert, M. Claeys, K. Lambein, W. Wauters en B. Wylleman, “Overzicht van rechtspraak (1985-1992). Internationaal Privaatrecht en nationaliteitsrecht”, T.P.R. 1993, p. 613; B. Maes, “Recente ontwikkelingen inzake alleenverkoop, concessie en franchise”, in Liber Amicorum De Vroede, Antwerpen, Kluwer, 1994, p. 1017.
[13] Kh. Antwerpen, 3 november 2000, onuitg., geciteerd in P. Kileste en P. Hollander, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée (1997-2002)”, o.c., p. 449, noot 483; Bergen 16 september 2002, ibid., p. 449, noot 485; vgl. Luik 18 december 2003, T.B.H. 2005, 50 : uit dit arrest blijkt evenwel niet dat de concessiegever de toepasselijkheid van de wet van 1961 had betwist (het betrof een verkoopconcessieovereenkomst tussen een Amerikaanse concessiegever en een Duitse concessiehouder die uitsluitend op Duits grondgebied werd uitgevoerd terwijl partijen hadden bepaald dat de overeenkomst wordt beheerst door het Belgisch recht); A. Nuyts, “L'application des lois de police dans l'espace (Réflexions au départ du droit belge de la distribution commerciale et du droit communautaire)”, R.C.D.I.P. 1999, p. 69-70.
[14] Zie ook de goedkeurende noot van D. Mertens die tevens enkele kritische bedenkingen formuleert in R.W. 2006-07, 447.
[15] P. Vandepitte en A. de Schoutheete, “Le champ d'application territorial de la loi du 27 juillet 1961 sur les concessions exclusives de vente”, J.T. 1990, p. 728, nr. 24 (de werkhypothese is uiteraard dat partijen niet hebben gekozen voor de toepassing van de wet van 27 juli 1961 op de gehele concessie).
[16] Zie bv. Kh. Brussel 29 april 1994, T.B.H. 1995, 515; Kh. Nijvel 12 december 1995, onuitg., geciteerd in P. Kileste en P. Hollander, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée”, T.B.H. 1998, voetnoot 407; P. Kileste en P. Hollander, “Examen de jurisprudence. La loi du 27 juillet 1961 relative à la résiliation unilatérale des concessions de vente exclusive à durée indéterminée”, T.B.H. 1998, p. 38, nr. 105; C. Verbraeken, “La loi applicable aux contrats de concession de vente exclusive comportant un ou plusieurs éléments d'extranéité”, in Hommages à J. Heenen, Brussel, Bruylant, 1994, p. 557; F. Rigaux en M. Fallon, Droit international privé, 3de uitg., Brussel, Larcier, 2005, nr. 14.189.
[17] M. Willemart en A. Destrycker, De concessieovereenkomst in België, Antwerpen, Kluwer, 1996, p. 16, nr. 16.
[18] E. Balate en J. Stuyck, “La distribution commerciale et le droit européen”, in Les contrats de distribution commerciale en droit belge et en droit français, Brussel, Larcier, 1996, p. 273 e.v., nrs. 60 e.v.; hun standpunt wordt grotendeels bijgetreden door A. Nuyts, “L'application des lois de police dans l'espace”, R.C.D.I.P. 1999, p. 245 e.v., nrs. 28 e.v., in het bijzonder randnr. 31.
[19] “… seules seraient soumises dans ce rapport de proportionnalité, des situations de protection territoriale et de concessions exclusivement limitées au territoire belge…” en “… si le concessionnaire bénéficie d'une exclusivité tant sur le territoire belge que, dans une large mesure, sur d'autres territoires, la volonté des parties ne peut être mise en échec par une loi impérative dont l'application (…) doit se faire au regard du contrôle de proportionnalité. Dans un tel cas, la loi cesse, selon nous, d'être impérative puisqu'elle aurait vocation à protéger exclusivement une situation dont le lien avec le territoire belge est disproportionné par rapport à l'ensemble de la concession sur le plan géographique et quantitatif. La volonté des parties retrouve ainsi sa pleine efficacité et seul le droit désigné par celles-ci trouverait à s'appliquer.” (o.c., l.c.).