Article

Hof van Cassatie, 06/04/2006, R.D.C.-T.B.H., 2007/2, p. 162-164

Hof van Cassatie 6 april 2006

KOOP
Concessie van alleenverkoop voor onbepaalde tijd - E­enzijdige beëindiging - Uitwerking van de verkoop­concessie buiten het Belgische grondgebied - Dwingende bepalingen van de wet - Toepassing
Wanneer een verkoopconcessie uitsluitend buiten het Belgische grondgebied uitwerking heeft, zijn, in geval van beëindiging van die verkoopconcessie, dwingende bepalingen van de Alleenverkoopwet alleen toepasselijk wanneer de overeenkomst tussen concessiehouder en concessiegever uitdrukkelijk die wet toepasselijk stelt op de overeenkomst tussen de partijen.
VENTE
Concession exclusive de vente à durée indéterminée - Résiliation unilatérale - Effet de la concession de vente en dehors du territoire belge - Dispositions impératives de la loi - Application
Lorsqu'une concession de vente produit ses effets exclusivement en dehors du territoire belge, les dispositions impératives de la loi sur les concessions exclusives de vente ne sont applicables en cas de résiliation de cette concession de vente, que lorsque la convention entre le concessionnaire et le concédant rend cette loi expressément applicable à la convention entre les parties.

Nuclear Laser Medicine SRL / Innogenetics NV

Zet.: I. Verougstraete (voorzitter), R. Boes (afdelingsvoorzitter), Gh. Londers, E. Dirix en E. Stassijns (raadsheren)
O.M.: P. Cornelis (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. Ph. Gérard en B. Maes
I. Rechtspleging voor het Hof

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 28 februari 2005 gewezen door het hof van beroep te Gent.

Raadsheer Ghislain Londers heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal met opdracht Pierre Cornelis heeft geconcludeerd.

II. Cassatiemiddel

De eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- artikel 3.1. van het Europees Overeenkomstenverdrag inzake het recht toepasselijk op contractuele verbintenissen (“EVO-Verdrag”);

- de artikelen 1, 2, 3, 4 en 6 van de wet van 27 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop.

Aangevochten beslissingen

Het bestreden arrest, doordat het de vordering van de eiseres tot het bekomen van de vergoedingen zoals voorzien in artikelen 2 en 3 van de Alleenverkoopwet van 1961 ongegrond verklaard, op grond van onder andere de volgende motieven:

“Tenslotte stelt (de eiseres) dat (de verweerster) de concessieovereenkomst op onrechtmatige wijze heeft beëindigd in strijd met de Alleenverkoopwet van 27 juli 1961. In artikel 19 van hun overeenkomst hebben partijen gekozen voor de toepassing van het Belgisch recht in het algemeen (...). Er stelt zich hier een pertinente rechtsvraag. Wanneer een exclusieve concessieovereenkomst uitwerking heeft op een grondgebied dat volledig buiten België ligt en een clausule bevat die Belgisch recht aanwijst, betekent dit dan ook dat deze overeenkomst noodzakelijk beheerst zal worden door de principes van de wet van 27 juli 1961? Erauw antwoordt hierop ontkennend: 'Vooreerst verliest de wet van 1961 haar imperatief karakter indien en in de mate dat de betrokken situatie niet verbonden is met het Belgische grondgebied (...) en vervolgens wijzen de tekst alleen al van de bevoegdheidsbepaling in artikel 4 van de wet en ook de voorbereidende werkzaamheden erop dat de wet van 1961 moet bekeken worden als 'une norme autolimitée', dit wil zeggen een norm die - onafhankelijk van een eventuele keuze door de partijen gedaan voor het Belgisch recht - als de toepasselijke wet geen toepassing zal vinden op een situatie buiten het Belgische grondgebied. Partijen kunnen overigens o.i. geen bevoegdheidsgrond scheppen of uitbreiden. In casu betekent dit dat de wet van 1961 niet toepasselijk zou zijn, behalve wanneer de partijen ze op een zekere en ondubbelzinnige manier toepasselijk zouden hebben verklaard' (...). De ratio legis van de Alleenverkoopwet van 1961 was bescherming te verlenen aan concessies die hun uitwerking hebben op het Belgische grondgebied (...). Wanneer de uitwerking van de concessie plaatsheeft volledig buiten België, dan is aan de voorwaarde voor dwingende toepassing van de wet - zoals bepaald in artikel 4 - niet voldaan (...). (...) de auteurs (leiden) uit het autolimitatief karakter van de wet van 1961 af dat de wet in principe niet van toepassing is bij uitwerking van de concessie buiten Belgisch grondgebied, tenzij de medecontractanten hun wil expliciet en met zekerheid te kennen geven om de wet van 27 juli 1961 toegepast te zien op hun situatie (...). De Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 heeft een autolimitatief karakter: de wet zelf bevat beperkingen inzake haar toepassing ratione materiae en loci wanneer een alleenverkoopconcessie geen uitwerking heeft op het Belgische grondgebied, zoals in casu het geval is. Een concessie van alleenverkoop die louter in het buitenland uitwerking heeft, valt niet onder de dwingende toepassing van de wet van 1961 (...). De Alleenverkoopwet van 27 juli 1961 is ingevolge haar eigen ratio legis en specifieke aard, voor concessies met uitwerking volledig buiten het Belgische grondgebied, niet automatisch van toepassing ingevolge een rechtskeuze van partijen voor het Belgisch recht in het algemeen. Het feit dat het Belgisch recht de contractuele verhoudingen tussen een concessiegever en een concessionaris regelt, heeft op zich zelf niet tot gevolg dat de wet van 27 juli 1961 toepasselijk is op een concessie die uitsluitend gevolgen heeft in het buitenland. Bij gebrek aan een uitdrukkelijk contractueel beding dat verwijst naar de wet van 27 juli 1961, is deze bijgevolg niet toepasselijk op bedoelde concessie die niet in België wordt uitgevoerd (...). Het hof neemt aan - in overeenstemming met de praktisch unanieme rechtspraak en rechtsleer op dit punt over de laatste vijftien jaar - dat ingeval de concessie volledig en exclusief in het buitenland wordt uitgevoerd (quod in casu), de wet van 27 juli 1961 slechts op de overeenkomst van toepassing zal zijn als deze wet met zekerheid door partijen werd aangeduid als de wet die de contractuele relaties tussen partijen zal beheersen. De bedoeling van de partijen bij het sluiten van de overeenkomst is in casu van determinerend belang, temeer zij terechtkwamen bij een Belgische rechter en het Belgisch recht op basis van een forumclausule en een rechtskeuze-clausule. Sinds 1 april 1991 is het Europees Overeenkomstenverdrag (het 'EVO') in werking. Inzake de rechtskeuze van partijen stelt artikel 3 § 1 EVO dat deze keuze 'uitdrukkelijk moet zijn gedaan of voldoende duidelijk moet blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval'. De leer van de 'vermoede' partijwil, tot in de jaren 80 door het Hof van Cassatie aangehangen (...) werd hierbij derhalve uitdrukkelijk afgewezen. 'De Belgische Concessiewet van 27 juli 1961 heeft een imperatief karakter. Deze wet dringt zich echter enkel op t.a.v. concessieovereenkomsten met uitwerking op het Belgische grondgebied of op een deel ervan. Vraag is of partijen die het Belgisch recht toepasselijk verklaren op een concessie met uitwerking buiten België, ook impliciet kiezen voor onderwerping aan de Belgische Alleenverkoopwet. De Belgische rechtsleer stelt dat de rechter concreet dient na te gaan of partijen uitdrukkelijk de bedoeling hebben gehad om de Belgische wet, buiten haar eigenlijk toepassingsgebied, toepasselijk te verklaren' (...). Uit de overeenkomst zelf tussen partijen blijkt nergens dat zij expliciet de bedoeling hadden om, ondanks het feit dat de concessie betrekking had op het Italiaanse grondgebied, toch de wet van 1961 van toepassing te maken op hun contractuele relaties. Dat het eerder niet de bedoeling is geweest van partijen om deze specifieke wet toepasselijk te maken op hun overeenkomst (art. 19), zou kunnen blijken uit dé overige 18 artikels van de overeenkomst, welke diverse bepalingen bevatten die onverenigbaar zijn met de wet van 1961, zoals artikel 8 (duur), artikel 9 (beëindiging), artikel 10 (gevolgen van de beëindiging), enz. Partijen hebben voorafgaand aan hun overeenkomst omtrent deze concrete clausules onderhandeld en deze expliciet geformuleerd. Daarenboven blijkt uit de handelswijze van beide partijen tijdens de uitvoering van de overeenkomst en in tempore non suspecto dat zij steeds de bedoeling hebben gehad om de bepalingen van hun overeenkomst na te leven. Er kan derhalve besloten worden dat de relaties tussen partijen inzake de beëindiging van de distributieovereenkomst met uitwerking op Italiaans grondgebied, beheerst worden door de uitdrukkelijke bepalingen van hun overeenkomst. Nergens hebben de partijen de wet van 1961 op een zekere en ondubbelzinnige manier toepasselijk verklaard. Zelfs al behoort de wet van 27 juli 1961 tot het contractueel toepasselijk verklaarde 'Belgisch recht', dan nog vindt deze wet geen automatische toepassing op een situatie buiten het Belgische grondgebied. Dit volgt uit het autolimitatief karakter van deze wet, die zichzelf als dwingende wet zowel inhoudelijk als ruimtelijk beperkt tot concessies met een gehele of gedeeltelijke uitwerking in België. De opzegging werd in casu door (de verweerster) medegedeeld op 23 juni 1999 (...), zijnde zes maanden voor de einddatum van de overeenkomst (dewelke 31 december 1999 was), conform artikel 8 van de overeenkomst. Hieromtrent was er voorafgaand aan huidige procedure trouwens nooit enige betwisting gevoerd. Dat er misbruik werd gemaakt van het contractueel opzeggingsrecht, wordt op geen enkele wijze aangetoond. Tevens bepaalt artikel 8.2. van de overeenkomst expliciet dat bij regelmatige beëindiging van de overeenkomst door (de verweerster), (de eiseres) geen enkele aanspraak kan maken op enige schadevergoeding.”

Grieven

Artikel 3 § 1 van het Europees Overeenkomstenverdrag inzake het recht toepasselijk op contractuele verbintenissen (hierna 'EVO-Verdrag') stelt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen en dat de rechtskeuze van partijen uitdrukkelijk moet zijn gedaan of voldoende duidelijk moet blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval.

Met betrekking tot een concessieovereenkomst, die uitsluitend zijn uitwerking heeft in het buitenland, zijn partijen vrij te kiezen voor de toepassing van het Belgische rechtsstelsel, waarvan de Concessiewet deel uitmaakt.

Uiteraard heeft de Belgische wetgever de Concessiewet in eerste instantie uitgevaardigd om de contractuele verhoudingen tussen partijen met betrekking tot concessies op het Belgische territorium dwingend te regelen (art. 4 van de wet van 27 juli 1961). Hieruit kan evenwel geenszins afgeleid worden dat de wetgever de bijzondere bescherming van de Concessiewet exclusief voor Belgische concessies heeft willen voorbehouden en dat hij de contractuele vrijheid van partijen met betrekking tot buitenlandse concessiegebieden heeft willen beperken. De wet van 1961 heeft aldus geen autolimitatief karakter.

Hieruit volgt dat de partijen die het Belgisch recht in het algemeen toepasselijk verklaren op een concessie met uitwerking buiten België, ook impliciet maar zeker voor de toepassing van de wet van 27 juli 1961 op hun contractuele relaties kiezen, behalve wanneer de partijen ze uitdrukkelijk zouden hebben uitgesloten.

In casu blijkt uit geen enkele vaststelling van het bestreden arrest dat de partijen de toepassing van de wet van 27 juli 1961 uitdrukkelijk zouden hebben uitgesloten. Uit het feit dat de partijen bepalingen overeengekomen zijn die in tegenspraak zijn met de inhoud van de wet van 1961, blijkt niet dat zij de bedoeling hadden de wet van 1961 uit te sluiten van de toepassing van heel het Belgisch recht waaraan zij zich hebben onderworpen.

Het hof van beroep heeft dus niet wettig kunnen beslissen dat de vordering van de eiseres tot het bekomen van de vergoedingen zoals voorzien in artikelen 2 en 3 van de Alleenverkoopwet van 1961 ongegrond is.

III. Beslissing van het Hof
Beoordeling

1. Artikel 4 eerste lid van de wet van 27 juli 1961 betreffende de eenzijdige beëindiging van de voor onbepaalde tijd verleende concessies van alleenverkoop bepaalt dat de benadeelde concessiehouder, bij de beëindiging van een verkoopconcessie met uitwerking voor het gehele Belgische grondgebied of een gedeelte ervan, in elk geval de concessiegever in België kan dagvaarden, hetzij voor de rechter van zijn eigen woonplaats, hetzij voor de rechter van de woonplaats of zetel van de concessiegever.

Krachtens het tweede lid van die wetsbepaling, zal, ingeval het geschil voor een Belgische rechtbank wordt gebracht, deze rechtbank uitsluitend de Belgische wet toepassen.

2. Uit het geheel van voormeld artikel 4 alsmede uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 27 juli 1961, volgt dat wanneer de verkoopconcessie uitsluitend buiten het Belgische grondgebied uitwerking heeft, in geval van beëindiging van die verkoopconcessie, de dwingende bepalingen van de voormelde wet in beginsel niet toepasselijk zijn.

De dwingende bepalingen van die wet zijn in dit geval alleen toepasselijk wanneer de overeenkomst tussen concessiehouder en concessiegever uitdrukkelijk die wet toepasselijk stelt op de overeenkomst tussen de partijen.

Een algemene verwijzing in de concessieovereenkomst naar het Belgisch recht als het recht dat de overeenkomst beheerst, volstaat niet om die dwingende bepalingen toepasselijk te maken.

3. Het middel gaat er daarentegen van uit dat wanneer in de concessieovereenkomst wordt bepaald dat het Belgisch recht toepasselijk is, in geval van beëindiging van de concessie die uitsluitend werking heeft in het buitenland, de bepalingen van de wet van 27 juli 1961 van toepassing zijn, behoudens wanneer de partijen dit uitdrukkelijk hebben uitgesloten.

4. Het middel faalt naar recht.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de eiseres in de kosten.

De kosten zijn begroot op de som van 558,99 euro jegens de eisende partij en op de som van 144,35 euro jegens de verwerende partij.

(...)