Hof van beroep Brussel 27 september 2005
Mr. A.-M. Vanderleenen curator BVBA Belgian Transit Systems / KBC Bank NV en R. Wacker
Zet.: P. Blondeel (voorzitter), B. Lybeer en C. Van Santvliet (raadsheren) |
Pl.: Mrs. A.-M. Vanderleenen en Ph. Maes |
(...)
I. | Feiten |
1. KBC Bank was de bankier van de vennootschap Belgian Transit Systems BVBA (hierna: BTS). Deze vennootschap schreef op 20 juni 1996 een cheque uit aan de heer Wacker voor een bedrag van 40.000 NLG. Deze cheque was getrokken op de rekening die BTS had bij KBC Bank.
2. Op 1 juli 1996 bood de heer Wacker deze cheque aan ter incasso bij de Generale Bank. Die deelde mee dat de cheque onbetaald was gebleven. KBC Bank weigerde de cheque voorlopig uit te betalen omdat BTS op 4 juli 1996 de cheque had herroepen.
Volgens de verklaring van herroeping die BTS ondertekende op 4 juli 1996 aanvaardde zij dat het bedrag van de cheque, 744.400 BEF, door KBC Bank op een wachtrekening zou worden geboekt en dat over dit bedrag slechts zou kunnen worden beschikt met akkoord van de trekker en de houder of, bij gebrek hieraan, na voorlegging van een uitvoerbaar vonnis. Verder werd bepaald dat deze bewarende maatregel van toepassing bleef zolang de cheque niet was verjaard.
3. Bij aangetekende brief van 4 juli 1996 werd de heer Wacker door KBC Bank op de hoogte gebracht van de herroeping van de cheque.
Deze brief luidt verder als volgt:
“Wij vestigen uw aandacht op het feit dat wij, als bewarende maatregel en in het belang van beide partijen, het bedrag van de cheque op een wachtrekening hebben geboekt. Over dit tegoed kan beschikt worden mits akkoord van beide partijen of na een gerechtelijke beslissing. Deze bewarende maatregel geldt voor een periode van zes maanden na aanbiedingstermijn.
Aangezien na deze periode de cheque is verjaard, wordt bij gebrek aan een overeenkomst de som opnieuw ter beschikking gesteld van de trekker tenzij het bewijs geleverd wordt dat een gerechtelijke procedure werd ingeleid”.
4. De toenmalige advocaat van de heer Wacker stelde de KBC Bank herhaaldelijk in gebreke om de som over te maken.
Bij faxbericht van 2 januari 1997 bevestigde KBC Bank aan de advocaat van de heer Wacker dat de provisie van de cheque volgens de gebruikelijke procedure werd gereserveerd op een wachtrekening van het desbetreffende bankkantoor en herhaalde zij de voorwaarden van de reservering.
5. Op 5 februari 1997 ging de heer Wacker over tot dagvaarding van BTS en KBC Bank tot betaling van het bedrag van 744.000 BEF, meer interesten en kosten.
Bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen d.d. 20 maart 1998 werd de vordering ten aanzien van BTS bij verstek toegekend en werd BTS veroordeeld tot betaling van 744.000 BEF, meer interesten en kosten aan de heer Wacker. De vordering ten aanzien van KBC Bank werd afgewezen.
6. Ondertussen was BTS failliet verklaard bij vonnis van de rechtbank van koophandel te Brussel op 2 december 1997.
De heer Wacker liet het vonnis op 9 april 1998 betekenen aan de curator van de gefailleerde, die noch verzet noch hoger beroep aantekende.
7. De heer Wacker oordeelde dat de voorwaarden voor de uitbetaling van het bedrag van 744.000 BEF waren vervuld zodat hij KBC Bank herhaaldelijk in gebreke stelde om dit bedrag uit te betalen.
KBC Bank weigerde uit te betalen omdat verschillende partijen aanspraak maakten op dit bedrag: zijzelf als pandhoudende schuldeiser, de curator en de heer Wacker.
II. | Procedurevoorgaanden en voorwerp van hoger beroep |
8. KBC Bank dagvaardde, samen met Fortis Bank, de curator voor de rechtbank van koophandel te Brussel tot opname van haar schuldvordering in het bijzonder bevoorrecht passief. Als pandhoudende schuldeiser op de handelszaak meende zij aanspraak te kunnen maken op het bedrag van 744.000 BEF. Deze vordering werd afgewezen bij vonnis van 25 januari 2000. De vordering van KBC Bank werd slechts opgenomen in het gewoon passief voor een provisioneel bedrag. Op dit punt werd de zaak voor het overige naar de rol verzonden.
In deze procedure stelde de curator een tegenvordering in tegen KBC Bank teneinde betaling van het bedrag van 744.000 BEF te bekomen. Omdat de heer Wacker ondertussen een procedure tegen KBC Bank was begonnen voor de rechtbank van koophandel te Antwerpen, werd bij hetzelfde vonnis van 25 januari 2000 een heropening van het debat bevolen opdat de in Antwerpen ingestelde vordering zou kunnen worden verwezen naar Brussel.
9. Dit gebeurde zodat de rechtbank zich in het beroepen vonnis van 13 juni 2002 diende uit te spreken over de volgende vorderingen:
- de vordering van de heer Wacker ten aanzien van KBC Bank tot betaling van de som van 18.453,18 euro, te vermeerderen met de gerechtelijke interesten vanaf de dagvaarding en de kosten van het geding;
- in ondergeschikte orde, de vordering van de heer Wacker ten aanzien van de curator tot opname ervan in het bijzonder bevoorrecht passief;
- de vordering van de curator ten aanzien van KBC Bank tot afgifte van het bedrag van het fonds en vervolgens veroordeling tot betaling aan de curator van het bedrag van 18.453,19 euro, te vermeerderen met de conventionele interesten tot 2 april 1998, verschuldigd in het kader van de wachtrekening waarop dit tegoed werd geblokkeerd en de moratoire interesten aan de wettelijke interestvoet vanaf 2 april 1998, datum van de ingebrekestelling, vervolgens met de gerechtelijke interesten vanaf 24 november 1998 (datum neerlegging conclusie) tot datum van de integrale betaling, dit alles met toepassing van artikel 1154 Burgerlijk Wetboek (kapitalisatie van interesten).
10. De eerste rechter veroordeelt KBC Bank tot betaling aan de heer Wacker van de som van 18.453,19 euro, te vermeerderen met de gerechtelijke verwijlinteresten aan de wettelijke interestvoet vanaf de dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
11. De curator handhaaft haar standpunt in beroep. Zij vraagt de vernietiging van het vonnis en vraagt de oorspronkelijke vordering van partij Wacker af te wijzen en haar vordering ten aanzien van KBC Bank toe te wijzen.
Alvorens recht te doen vordert de curator dat KBC Bank bij toepassing van artikel 871 Gerechtelijk Wetboek zou worden veroordeeld om het volgende bewijsmateriaal voor te leggen:
- kopieën van de rekeninguittreksels van de gefailleerde bij KBC Bank in de periode van 10 dagen voor het faillissement tot 20 dagen na het faillissement;
- de stukken waaruit moet blijken of de tweede cheque ten bedrage van 40.000 NLG (cheque nr. 110011 van rekening nummer 733-1401640-20) afgeleverd door de heer Danckaert aan de heer Wacker al dan niet geïnd werd.
12. De heer Wacker stelt incidenteel beroep in. In zoverre het hoger beroep gegrond wordt verklaard en het bedrag van 18.453,19 euro terug moet vloeien naar de failliete boedel, verzoekt hij opname in het bijzonder bevoorrecht passief voor dit zelfde bedrag.
III. | Beoordeling |
(...)
13. Tussen de heer Wacker en de curator bestaat er betwisting over het feit of het bedrag van de cheque vanaf 4 juli 1996 op onderbroken wijze op de wachtrekening heeft gestaan.
Uit het geheel van de gegevens die worden voorgelegd, moet worden afgeleid dat dit inderdaad het geval is geweest en dat het geld zich nog steeds op de wachtrekening bevindt.
14. De heer Wacker staaft zijn standpunt als volgt.
Op het moment van de herroeping (4 juli 1996) heeft KBC Bank, met akkoord van BTS, het bedrag van de cheque op een wachtrekening geplaatst. Dit is geen rekening van BTS maar een interne rekening van de bank zelf.
KBC Bank heeft dan de autonome verbintenis op zich genomen om het bedrag van de cheque te betalen onder de opschortende voorwaarde van akkoord tussen de houder en de trekker van de cheque of voorlegging van een uitvoerbaar vonnis.
De vervulling van de opschortende voorwaarde vond plaats op 10 mei 1998, datum waarop het vonnis van de rechtbank van koophandel te Antwerpen van 20 maart 1998 in kracht van gewijsde is gegaan. Ingevolge artikel 1179 Burgerlijk Wetboek werkt deze vervulde voorwaarde terug tot op de dag waarop de verbintenis is aangegaan, of in voorliggend geval 4 juli 1996.
Aangezien op dat moment het betrokken bedrag onbetwistbaar uit het vermogen van BTS verdwenen was, kan noch het nakomend faillissement noch de verjaring van de cheque eraan in de weg staan dat het bedrag hem toekomt.
15. Deze redenering, die werd gevolgd door de eerste rechter, wordt terecht door de curator betwist.
BTS heeft enkel haar toestemming gegeven tot de boeking op de wachtrekening als tijdelijke maatregel. In alle relevante stukken wordt uitdrukkelijk gesteld dat de maatregel slechts geldt zolang de vordering uit de cheque niet is verjaard en dat deze verjaring intreedt na een periode van zes maanden na de aanbiedingstermijn. Aangezien de cheque is uitgegeven op 20 juni 1996 is de verjaring ingetreden op 28 december 1996.
Aangezien er voordien geen daden werden gesteld om de verjaring te stuiten, was KBC Bank na het verstrijken van de termijn van zes maanden en acht dagen niet langer gerechtigd om het geld op de wachtrekening te houden. Hiertoe had BTS nooit haar akkoord gegeven. KBC Bank had in overeenstemming met haar eigen voorschriften het geld terug moeten overmaken aan BTS.
De heer Wacker put zijn rechten ten aanzien van KBC Bank louter uit de verbintenis die laatstgenoemde op zich heeft genomen met betrekking tot de wachtrekening. KBC Bank is als betrokkene geen chequeschuldenaar zodat de vordering van de heer Wacker geen cambiairrechtelijk karakter heeft.
Dit staat er evenwel niet aan in de weg dat KBC Bank zich moet houden aan de voorwaarden die zij met haar klant is overeengekomen en haar verbintenissen moet nakomen conform deze voorwaarden. Haar gehoudenheid ten aanzien van de heer Wacker kan trouwens ook niet verder reiken dan hetgeen zij hem heeft gemeld in haar brief van 4 juli 1996. Dat KBC Bank het geld na 28 december 1996 ten onrechte op de wachtrekening heeft laten staan, verandert hier niets aan.
De fictie van de terugwerkende kracht van de vervulde opschortende voorwaarde kan hieraan evenmin afbreuk doen. De verbintenis van KBC Bank was aangegaan voor een welbepaalde periode die enkel kon worden verlengd indien vóór de afloop ervan een gerechtelijke actie werd ingeleid. Dit werd niet gedaan. Het vervullen van de voorwaarde na het verstrijken van de termijn waarvoor de verbintenis was aangegaan, kan niet tot gevolg hebben dat de verbintenis alsnog moet worden uitgevoerd.
16. Op incidenteel beroep vraagt de heer Wacker dat zijn schuldvordering voor een bedrag van 18.453,19 euro zou worden opgenomen in het bijzonder bevoorrecht passief van het faillissement.
De heer Wacker kan echter niet als schuldeiser in het faillissement worden opgenomen aangezien hij geen opname heeft gevorderd binnen de termijn waarin artikel 72 Faillissementswet voorziet.
(...)
17. De verwijzing door de heer Wacker naar artikel 39bis van de Chequewet dat aan de houder tegenover de schuldeisers van de trekker een bijzonder voorrecht verleent op het fonds dat de betrokkene schuldig was ten tijde van de aanbieding, is, gelet op het voorafgaande, evenmin terzake dienend.
Overigens erkent de heer Wacker zelf in zijn conclusie dat zijn vordering niet van cambiairrechtelijke aard is, doch gesteund is op de onrechtmatige herroeping van de cheque door BTS.
Om deze redenen
Het hof, rechtdoende op tegenspraak binnen de perken van het hoger beroep,
Verklaart het principiaal hoger beroep ontvankelijk en als volgt gegrond,
Verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk doch ongegrond,
Vernietigt het bestreden vonnis behoudens in zoverre het de vorderingen ontvankelijk heeft verklaard,
Opnieuw beslissend over het overige,
Verklaart de vordering van de curator ten aanzien van KBC Bank gegrond,
Veroordeelt KBC Bank tot afgifte van het fonds en vervolgens tot betaling van de som van 18.453,19 euro, meer de conventionele interesten tot 2 april 1998, verschuldigd in het kader van de wachtrekening waarop dit goed geblokkeerd stond, en de moratoire interesten aan de wettelijke rentevoet vanaf 2 april 1998 (datum van eerste ingebrekestelling), vervolgens met de gerechtelijke interesten vanaf 24 november 1998 (datum neerlegging conclusie),
Staat vanaf 21 maart 2001 de kapitalisatie toe van de interesten die op dat moment vervallen zijn,
Veroordeelt de heer Wacker en KBC Bank tot de kosten van het geding, die van eerste aanleg vastgesteld op 0 euro in hoofde van de curator, op 334,66 euro in hoofde van de KBC Bank en op 535,38 euro in hoofde van Wacker, en die van hoger beroep vastgesteld op 245,50 euro (€ 186 + € 59,50) in hoofde van de curator, op 0 euro in hoofde van KBC Bank en op 475,96 euro in hoofde van Wacker.
(...)