Article

De commissaris van de moedervennootschap en van de dochtervennootschap, R.D.C.-T.B.H., 2006/4, p. 470-474

SOCIÉTÉS
Contrôle des sociétés - Société mère-fille - Commissaire - Proposition de l'organe de direction de soumettre à l'assemblée générale la candidature du commissaire qui contrôle les comptes de la société mère - Désaccord au conseil d'entreprise - Intervention du tribunal
Le président du tribunal de commerce, siégeant comme en référé, est compétent sur base de l'article 157 C.soc. pour nommer un commissaire lorsque le commissaire présenté par l'organe de direction de la société n'obtient pas la majorité requise au conseil d'entreprise.
Dans le conflit entre l'organe de direction et les membres-travailleurs du conseil d'entreprise relatif à la désignation du commissaire, le tribunal doit trancher entre deux intérêts, qui vu la position de chaque partie, peuvent sembler tous les deux fondés: d'une part, la volonté de rationalisation, pour réaliser des économies d'échelles et pour mieux intégrer la société dans le groupe auquel elle appartient; d'autre part, l'exigence d'indépendance du contrôle externe de la société, une exigence qui est d'autant plus importante que la logique du groupe a désormais l'avantage. C'est cette dernière exigence qui doit l'emporter.
C'est donc à bon droit que les membres-travailleurs du conseil d'entreprise se sont opposés à la nomination du même commissaire que celui qui contrôle l'ensemble du groupe dont la société fait la partie. Le tribunal nomme par conséquent provisoirement un commissaire neutre jusqu'à la nomination d'un nouveau commissaire dans le respect de la loi.


VENNOOTSCHAP
Controle over vennootschappen - Moeder-dochtervennootschap - Commissaris - Voorstel van het bestuursorgaan om aan de algemene vergadering de kandidatuur van de commissaris die de rekeningen van de moedervennootschap controleert voor te dragen - Onenigheid in de ondernemingsraad - Tussenkomst van de rechtbank
De voorzitter van de rechtbank van koophandel, zitting houdend zoals in kort geding, is bevoegd op grond van artikel 157 W.Venn. om een commissaris te benoemen wanneer de door het bestuursorgaan van de vennootschap voorgestelde commissaris niet de vereiste meerderheid behaalt in de ondernemingsraad.
In de behandeling van het conflict tussen het bestuursorgaan en de leden-werknemers van de ondernemingsraad met betrekking tot de benoeming van de commissaris, moet de rechtbank twee belangen tegen elkaar afwegen, die gezien vanuit het standpunt van elke partij, beiden gegrond kunnen lijken: enerzijds, de wil om te rationaliseren, om schaalvoordelen te realiseren en om de vennootschap beter te integreren in de groep waartoe zij behoort; anderzijds, de eis van onafhankelijkheid in de externe controle van de vennootschap, een eis die des te groter is aangezien de logica van de groep voortaan de overhand gaat hebben. Dit laatste belang moet de overhand halen.
Het is dus met recht dat de leden-werknemers van de ondernemingsraad zich hebben verzet tegen de benoeming van dezelfde commissaris als degene die het geheel van de groep waarvan de vennootschap deel uitmaakt, controleert. De rechtbank benoemt bijgevolg voorlopig een neutrale commissaris totdat wordt voorzien in de benoeming van een nieuwe commissaris met inachtneming van de wet.
De commissaris van de moedervennootschap en van de dochtervennootschap
Prof. dr. Herman Braeckmans [1]
1. De feiten

1.Een Belgische vennootschap (met ondernemingsraad) maakt sedert 2001 deel uit van een internationale groep, die de quasi-totaliteit van de aandelen bezit. De functie van commissaris van de Belgische vennootschap wordt uitgeoefend door CVBA Delvaux, Fronville, Servais en vennoten, met als vaste vertegenwoordiger de Heer G. Delvaux. Het mandaat van deze commissaris loopt af bij de algemene vergadering van 2003.

Met inachtname van artikel 156 W.Venn. doet de raad van bestuur aan de ondernemingsraad het voorstel om het kantoor Pricewaterhouse Coopers (PWC) te benoemen als commissaris. Als argumenten worden inzonderheid ingeroepen dat dit kantoor de controle doet van de moedervennootschap, zodat rationalisatie en integratie van de consolidatieprocedure wordt gerealiseerd. Tevens wordt de internationale reputatie van PWC en van haar vaste vertegenwoordiger aangehaald.

2.De werknemersvertegenwoordiging in de ondernemingsraad weigert het voorstel van de raad van bestuur te steunen. Zij roept hierbij de bestaande vertrouwensrelatie met de Heer G. Delvaux in. Tevens wijst de werknemersvertegenwoordiging op het probleem van de onafhankelijkheid van de voorgestelde commissaris ten aanzien van de groep.

Aangezien geen overeenstemming kon worden bereikt, wordt het geschil op grond van artikel 157 W.Venn. voorgelegd aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel, zitting houdend zoals in kort geding.

De voorzitter weegt de belangen af en wijst erop dat beide belangen legitiem zijn. Na afweging van alle argumenten, en mede met inachtname van recente ervaringen inzake een, volgens de voorzitter, gebrek aan onafhankelijkheid van de commissaris bij de (externe) controle van de rekeningen, oordeelt de voorzitter dat de vrees van de werknemers inzake de benoeming van eenzelfde kantoor dat tegelijk de hele groep en ook de Belgische dochter controleert, gegrond is.

De voorzitter weigert derhalve de door de raad van bestuur voorgestelde kandidaat te benoemen. De voorzitter benoemt in casu een derde bedrijfsrevisor tot commissaris, totdat op regelmatige wijze in zijn vervanging wordt voorzien.

2. De onafhankelijkheid van de commissaris: ratio legis

3.Toezicht vormt een uitermate belangrijke maatschappelijke functie [2].

Op meerdere vlakken is aangaande het toezicht vanwege de commissaris een evolutie merkbaar [3]. Deze evolutie situeert zich in een steeds breder wordend veld van bij de onderneming betrokken belangen: waar aanvankelijk de toezichtsfunctie van de commissaris werd uitgeoefend in het belang van de aandeelhouders werden gaandeweg ook andere groepen van belanghebbenden (“stakeholders”) onderkend: de werknemers, de schuldeisers, de overheid, de consument e.a. [4]. In die optiek wordt het toezicht als een objectieve functie uitgeoefend door een terzake deskundige beroepsbeoefenaar (bedrijfsrevisor) die oordeelt volgens objectieve, vooraf bestaande controlenormen en die een neutrale evaluatie van de informatie zal opstellen.

Het is duidelijk dat de verslaggeving door de commissaris aan de ondernemingsraad, zoals op uitdrukkelijke wijze geregeld in artikel 151 W.Venn. [5], tot gevolg heeft dat de benoeming van de commissaris niet meer uitsluitend een zaak is van de aandeelhouders resp. de raad van bestuur: de ondernemingsraad en, in geval van onenigheid, de voorzitter van de rechtbank van koophandel, zitting houdend zoals in kort geding, worden hierbij betrokken [6].

4.Het is evident dat controle in het algemeen, en financiële controle in het bijzonder, slechts betrouwbaar en geloofwaardig is als de controlerende persoon of instelling onafhankelijk staat ten aanzien van de gecontroleerde.

Algemeen wordt aanvaard dat onafhankelijkheid twee componenten bevat, nl. a) de onafhankelijkheid in wezen, zijnde de geesteshouding waarbij wordt rekening gehouden met alle mogelijke overwegingen die verband houden met de specifiek uit te voeren opdracht, met uitsluiting van alle andere overwegingen, en b) de onafhankelijkheid in optreden (“in schijn”), zijnde het vermijden van al die feiten en omstandigheden die dusdanig suggestief zijn dat een goed met de materie vertrouwd zijnde derde de objectiviteit van de controleur in twijfel zou kunnen trekken [7].

5.Boekhoudkundige malversaties (al of niet reeds bewezen) bij een aantal grote ondernemingen (Worldcom, Enron, Waste Management, Xerox, Lernout & Hauspie, e.a.) deden vragen rijzen bij de door de commissaris gecertificeerde informatie en bij zijn onafhankelijkheid en zorgde voor initiatieven vanwege de wetgever, die resulteerden in de wet van 2 augustus 2002 inzake behoorlijk vennootschapsbestuur (corporate governance) [8]. Bepaalde moeilijke kwesties inzake de onafhankelijkheid werden naar de Koning doorverwezen. Na lange onderhandelingen werd de materie verder geregeld in drie koninklijke besluiten van 4 april 2003 [9]: in een eerste K.B. worden de prestaties vastgelegd die de onafhankelijkheid van de commissaris in het gedrang brengen indien deze aan de door deze commissaris gecontroleerde vennootschap worden verstrekt tijdens het mandaat van commissaris, of twee jaar hieraan voorafgaand. Een advies- en controlecomité werd opgericht. Ook wordt de werking en de financiering van het comité, alsook de procedureaspecten geregeld. Tevens worden de leden van dit comité benoemd [10].

De nieuwe bepalingen inzake de prestaties die de onafhankelijkheid in het gedrang kunnen brengen, werden van kracht op 1 oktober 2003.

6.Het moet tevens worden beklemtoond dat inbreuken op de onafhankelijkheid in hoofde van de commissaris tuchtrechtelijk kunnen worden vervolgd overeenkomstig de wet van 22 juli 1953, verder uitgewerkt door het koninklijk besluit van 10 januari 1994 [11].

3. Commissaris van moedervennootschap en dochtervennootschap: geen wettelijk of deontologisch obstakel

7.De commissaris van een dochtervennootschap heeft een specifieke rol met betrekking tot de controle van de geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap. H. Olivier en V. Van de Walle wijzen erop dat deze commissaris normaliter gevraagd zal worden zijn oordeel uit te spreken over de consolidatiebundel [12]. In die optiek stellen zij dat het wenselijk is dat er een vertrouwensrelatie bestaat tussen de bedrijfsrevisor van de groep en de bedrijfsrevisor die de dochtervennootschap controleert [13].

8.Inzake de voorliggende problematiek van de benoeming van een commissaris in meerdere vennootschappen van eenzelfde groep heeft de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren een standpunt ingenomen [14]. De Raad beklemtoont dat wanneer eenzelfde bedrijfsrevisor zowel in de moedervennootschap als in de dochtervennootschap het commissarismandaat uitoefent, zulks bijdraagt tot de verbetering van de kennis van de groep. Dergelijke zienswijze sluit naadloos aan bij de normen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren inzake certificatie van de geconsolideerde jaarrekening dat bepaalt: “iedere controleopdracht zal uitgevoerd worden volgens een aangepast werkprogramma, gesteund op een voldoende kennis van de groep” [15].

De normen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren inzake certificatie van de geconsolideerde jaarrekening onderkennen de mogelijkheid dat een bedrijfsrevisor die belast is met de controle op de geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap, ook belast wordt met de controle van de jaarrekening van de dochtervennootschappen. Zulks blijkt duidelijk uit de volgende norm: “Wanneer de revisor die met de controle op de geconsolideerde jaarrekening is belast, ook verantwoordelijk is voor de controle op de rekeningen van de dochteronderneming, zal hij zijn werkprogramma opstellen rekening houdend met de vereisten van de controle op de geconsolideerde jaarrekening” [16].

Ingeval de commissaris die belast is met de wettelijke controle op de jaarrekening van de moedervennootschap niet belast is met de wettelijke controle van de jaarrekening van de dochtervennootschap, voorzien de normen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren dat de commissaris, in sommige gevallen, bijkomende werkzaamheden moet uitvoeren bij de dochtervennootschap [17].

Het standpunt van de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren is in die optiek duidelijk: er bestaat noch een verplichting, noch een onverenigbaarheid voor de commissaris die belast is met de wettelijke controle binnen een groep, om tegelijkertijd belast te zijn met de wettelijke controle van de jaarrekening van een of meerdere dochtervennootschappen van de groep [18].

Het bovenvermelde koninklijk besluit van 4 april 2003 houdende wijziging van het K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen vermeldt op limitatieve wijze een lijst van de prestaties die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van de commissaris en houdt een regeling in met betrekking tot de beperking van de honoraria betreffende non-auditdiensten in beursgenoteerde vennootschappen en in vennootschappen die deel uitmaken van een groep, die een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen en publiceren, en in hun dochterondernemingen.

Uit analyse van deze regels inzake onafhankelijkheid van de commissaris blijkt dat zij geen invloed hebben op de mogelijkheid voor een bedrijfsrevisor om tegelijk een mandaat van commissaris uit te oefenen in een vennootschap van een groep en in andere vennootschappen van dezelfde groep [19]. Uiteraard mag men hierbij geen afbreuk doen aan de bestaande wettelijke en reglementaire bepalingen [20].

4. De rechtspraak en de plaats hierin van het geannoteerde vonnis: nieuwe wending na het K.B. van 4 april 2003?

9.Sedert de invoering van de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van koophandel (zitting houdend in kort geding) inzake de benoeming van de commissaris, is reeds veel rechtspraak tot stand gekomen over deze wettelijke bepaling (thans neergelegd in art. 157 W.Venn.[21].

10.Specifiek aangaande de problematiek van de benoeming van de commissaris van de moedervennootschap in de dochtervennootschap, is de rechtspraak verdeeld.

In een deel van de rechtspraak wordt de zienswijze van de werknemersafgevaardigden in de ondernemingsraad dat de door het bestuursorgaan van de vennootschap voorgestelde kandidaat niet de vereiste onafhankelijkheid bezit om een dochtervennootschap te controleren, vermits hij ook commissaris is van de moedervennootschap, afgewezen. In deze rechtspraak wordt rekening gehouden met het argument van de raad van bestuur dat wanneer de geconsolideerde jaarrekening wordt opgesteld, het wenselijk is dat de rekeningen worden gecontroleerd door revisoren die toegang hebben tot de rekeningen van de moedervennootschap en van de dochtervennootschap. Tevens wordt hierbij zin voor efficiëntie en rationalisatie in aanmerking genomen [22].

11.Diametraal tegenover deze zienswijze kan een overweging van het hof van beroep te Antwerpen worden geplaatst [23]. Het hof overwoog hierbij dat de bedrijfsrevisor-commissaris het vertrouwen dient te genieten van zowel de leden van de algemene vergadering als van de ondernemingsraad, en dat dit niet wordt bereikt door de loutere wettelijke bepalingen die onafhankelijkheid van de commissaris moeten waarborgen. Het hof overwoog hierbij dat wanneer alle aandelen van een vennoot in handen komen van eenzelfde groep, de onafhankelijkheid van de commissaris in het gedrang kan komen, vermits de belangen van de groep van ondernemingen als dusdanig strijdig kunnen zijn met het belang van een tot die groep behorende vennootschap.

12.Het geannoteerde vonnis kadert in de laatst geciteerde rechtspraak: mede met inachtname van de recente ervaringen inzake een gebrek aan onafhankelijkheid in de externe controle van de rekeningen van de vennootschap, oordeelt de voorzitter van de rechtbank van koophandel, in een belangenafweging tussen het standpunt van de werknemersafvaardiging en van het bestuursorgaan van de vennootschap, dat de vrees van de werknemers inzake de benoeming van eenzelfde kantoor dat tegelijk de hele groep controleert en ook de Belgische dochter, gegrond is.

Deze uitspraak ligt ook in de lijn van een andere tendens in de rechtspraak en rechtsleer: de commissaris moet, gelet op zijn opdracht, het vertrouwen genieten van de onderscheiden partijen in de ondernemingsraad en het ontbreken van dit vertrouwen in hoofde van de vertegenwoordigers van de werknemers in de raad hoeft niet door concrete feiten te worden gestaafd. Het gebrek aan vertrouwen in hoofde van de werknemersafvaardiging is in die optiek een belangrijk argument [24].

13.Het moet worden beklemtoond dat het geannoteerde vonnis werd uitgesproken vóór de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen inzake de onafhankelijkheid van de commissaris (K.B. van 4 april 2003, van kracht sedert 1 oktober 2003: zie supra, nr. 5). In die optiek is het goed mogelijk dat de rechter in de toekomst wel rekening houdt met de heilzame werking van de nieuwe wettelijke regelen inzake onafhankelijkheid en mede in die optiek aanvaardt dat de commissaris van de dochtervennootschap dezelfde is als de commissaris van de moedervennootschap.

De vaststelling dat ook na de inwerkingtreding van de nieuwe wettelijke bepalingen, geen enkele wettelijke of deontologische bepaling de benoeming van dezelfde commissaris in de moedervennootschap en in de dochtervennootschap verbiedt, en de waarborg van strengere regelen inzake onafhankelijkheid, houden in dat de voorzitter van de rechtbank van koophandel in de toekomst met deze nieuwe evolutie van het recht kan rekening houden.

[1] Gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen (UA).
[2] In algemene zin kan worden verwezen naar het congres van de Vlaamse Juristenvereniging over “Toezichthouders in het recht”, 11 juni 2004, R.W. 2003-04, 1563-1664; E. Wymeersch, “Aspecten van toezicht”, R.W. 2004-05, 201-208.
[3] Voor een goed historisch overzicht, vanaf 1873, zie K. Byttebier en R. Feltkamp, “Controle op de vennootschap door de bedrijfsrevisor”, R.W. 2003-04, 1575-1579.
[4] Zie o.m. K. Byttebier, o.c., R.W. 2003-04, 1577-1578; zie daarover reeds in de eerste helft van de jaren tachtig: E. Wymeersch, “De nieuwe voorschriften inzake vennootschapsinformatie evenals inzake commissaristoezicht”, in E. Wymeersch en H. Braeckmans (eds.), Het nieuwe vennootschapsrecht, Antwerpen, Kluwer, 1985, 77; I. Verougstraete, “Le contrôle financier des sociétés anonymes”, in Les sociétés commerciales, Éd. du Jeune Barreau, 1985, 262 e.v.; zie ook H. Braeckmans, “De benoeming van de commissaris-revisor: nieuwe rechtspraak”, R.W. 1986-87, 1793.
[5] Art. 151 W.Venn. is een herformulering van art. 15bis al. 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, ingevoerd bij wet van 21 februari 1985.
[6] Inzake de procedure van benoeming kan worden verwezen naar art. 156 tot 160 W.Venn.
[7] Zie o.m. H. Braeckmans, “De benoeming van de commissaris-revisor: nieuwe rechtspraak”, R.W. 1987-88, 1809-1817; E. Wymeersch, “De onafhankelijkheid van de revisor”, in De bedrijfsrevisor en de onafhankelijkheid, Studiedag Instituut der Bedrijfsrevisoren, Genval, 23 november 2001, nrs. 1 e.v.; I. De Poorter en C. Van der Elst, “De onafhankelijkheid van de commissaris”, in M. Tison, C. Van Acker en J. Cerfontaine (eds.), Financiële regulering: op zoek naar nieuwe evenwichten, Antwerpen, Intersentia, 2003, 294; H. De Wulf, “De onafhankelijkheid van de commissaris: afkoelingsperiode en vergoeding”, in H. Braeckmans en E. Wymeersch (eds.), Behoorlijk vennootschapsbestuur, een analyse van de wet van 2 augustus 2002, Antwerpen, Intersentia, 2003, 135 e.v.; F. Hellemans, “De commissaris en de wet corporate governance: naar een versterkte, bij wet gespecificeerde onafhankelijkheid”, in Nieuw vennootschapsrecht 2002: wet Corporate Governance, Jan Ronse Instituut (ed.), Kalmthout, Biblo, 247; A. Kilesse, “L'indépendance du commissaire à la lumière de la loi corporate governance”, Rev. prat. soc. 2003, 6-7; B. Tilleman, “Onafhankelijkheid van de commissaris (en de bedrijfsrevisor) herbekeken na de wet Corporate Governance”, in K. Byttebier, A. François en J. Delvoie (eds.), De wet Corporate Governance ont(k)leed, Mechelen, Kluwer, 2004, 239; C. Van der Elst, “De onafhankelijke commissaris: transparantie en juridisch-economische beoordeling van het Belgisch normerend kader”, T.R.V. 2002, 130 e.v. Beide laatstgenoemde auteurs wijzen op een aantal bedreigingen van de onafhankelijkheid: eigenbelang, zelfcontrole, belangenbehartiging, familiariteit en intimidatie.
[8] K. Byttebier (ed.), Corporate governance, eigendom, bestuur en controle van vennootschappen, Antwerpen, Maklu, 2003, 307 p.; H. Braeckmans, “De wet van 2 augustus 2002 inzake behoorlijk vennootschapsbestuur (corporate governance)”, R.W. 2002-03, 1641-1652; K. Byttebier en F. Cleren, “Controle”, in H. Braeckmans e.a. (eds.), N.V. in de praktijk, Antwerpen, Kluwer, I.4.3.; I. Demuynck, “De bedrijfsrevisor: controleur of adviseur”, T.R.V. 1992, 17-35; I. De Poorter en C. Van der Elst, “De onafhankelijkheid van de commissaris”, in M. Tison, C. Van Acker en J. Cerfontaine (eds.), Financiële regulering: op zoek naar evenwichten, vol. I, Antwerpen, Intersentia, 2003, 291 e.v.; I. De Poorter, “De onafhankelijkheid van de commissaris in het kader van de wet Corporate governance”, T.R.V. 2003, 313 e.v.; I. De Poorter, “De onafhankelijkheid van de commissaris in een internationaal perspectief”, T.B.H. 2002, 790 e.v.; H. De Wulf, “De onafhankelijkheid van de commissaris: afkoelingsperiode en vergoeding”, in H. Braeckmans en E. Wymeersch (eds.), Behoorlijk vennootschapsbestuur, een analyse van de wet van 2 augustus 2002, Antwerpen, Intersentia, 2003, 135 e.v.; F. Hellemans, “De commissaris en de wet corporate governance: naar een versterkte, bij wet gespecificeerde onafhankelijkheid”, in Jan Ronse Instituut (ed.), Nieuw vennootschapsrecht 2002: wet corporate governance, Kalmthout, Biblo, 245-279; E. Janssens, “Onafhankelijkheid commissaris: de 7 verboden non-auditdiensten”, Balans 2003, 1-3; E. Janssens, “De onafhankelijkheid van de commissaris in België”, Balans 2002, nr. 464, 4-7; A. Kilesse, “L'indépendance du commissaire à la lumière de la loi Corporate Governance”, Rev. prat. soc. 2003, 5-94; R. Nieuwdorp, “Onafhankelijkheid en samenwerking: water en vuur?”, T.R.V. 2002, 123-129; L. Swolfs en D. Szafran, “Evolutie van de onafhankelijkheidsregels van de commissaris”, Tijdschrift voor economie en management 2003, 279-293; D. Szafran, De onafhankelijkheid van de bedrijfs­revisor, Brugge, die Keure, 2004, 268 p.; D. Szafran, “Art. 133”, in H. Braeckmans, K. Geens en E. Wymeersch (eds.), Artikelsgewijze commentaar. Vennootschappen en verenigingen, Mechelen, Kluwer, 2005; B. Tilleman, “Onafhankelijkheid van de commissaris (en de bedrijfs­revisor) herbekeken na de Wet Corporate Governance”, in K. Byttebier, A. François en J. Delvoie (eds.), De wet Corporate Governance ont(k)leed, Mechelen, Kluwer, 2004, 239 e.v.; C. Van der Elst, “Vennootschappen, commissaris, onafhankelijkheid”, T.B.H. 2003, 705; C. Van der Elst, “De onafhankelijke commissaris: transparantie en juridisch-economische beoordeling van het Belgisch normerend kader”, T.R.V. 2002, 130-146; X, “Benoeming van commissaris door ondernemingsraad: niet altijd rozengeur en maneschijn”, De vennootschap, 2005, 8-9. Zie inzake de vraag naar toezicht op de toezichthouder: E. De Batselier, “Controle op de vennootschap door de bedrijfsrevisor, verslag van de sectievergadering”, Congres van de Vlaamse Juristenvereniging, R.W. 2004-05, 213; M. Kilian, “Kontrolle der Abschlussprüfer”, ZGR 2004, 206; zie ook W.W. Bratton, “Shareholder value and auditor independence”, Duke Law Journal 2003, 439-489; Europese Commissie, Aanbeveling nr. 2002/590/EG, 16 mei 2002, “Onafhankelijkheid van de met de wettelijke controle belaste accountant in de EU: basisbeginselen”, PB. L. 191, 19 juli 2002, 22-57.
[9] B.S. 19 mei 2003.
[10] Zie voor een commentaar: C. Van der Elst, o.c., T.B.H. 2003, 705-706.
[11] Zie voor een commentaar met analyse van de tuchtrechtspraak: B. Tilleman, o.c., in K. Byttebier, A. François en J. Delvoie (eds.), De wet Corporate Governance ont(k)leed, 254-297; zie ook I. De Poorter en C. Van der Elst, o.c., in M. Tison, C. Van Acker en J. Cerfontaine (eds.), Financiële regulering: op zoek naar nieuwe evenwichten, vol. I, 297; D. Szafran, “Art. 133”, in H. Braeckmans, K. Geens en E. Wymeersch (eds.), Artikelsgewijze commentaar. Vennootschappen en verenigingen, Mechelen, Kluwer, 2005.
[12] H. Olivier en V. Van de Walle, “De ondernemingsraad en de bedrijfsrevisor”, Oriëntatie 1992, 139.
[13] H. Olivier en V. Van de Walle, o.c., Oriëntatie 1992, 139.
[14] Instituut der Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag 2003, 46-48.
[15] Instituut der bedrijfsrevisoren, Vademecum 2002, 934, par. 2.1.
[16] Instituut der bedrijfsrevisoren, Vademecum 2002, 934, par. 2.3.1.
[17] Instituut der bedrijfsrevisoren, Vademecum 2002, 934, par. 2.4.
[18] Instituut der Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag 2003, 47.
[19] Instituut der Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag 2003, 48.
[20] Instituut der Bedrijfsrevisoren, Jaarverslag 2003, 48.
[21] Zie voor een overzicht, H. Braeckmans, o.c., R.W. 1986-87, 1794-1818; K. Geens en H. Laga, “Overzicht van rechtspraak. Vennootschappen”, T.P.R. 1993, 1089-1090; K. Geens, M. Denef, F. Hellemans, R. Tas en J. Vananroye, “Overzicht van rechtspraak. Vennootschappen”, T.P.R. 2000, 361-364; B. Tilleman, “Nieuwe aandeelhouders, nieuwe commissaris-revisor?” (noot onder Antwerpen 3 mei 1993), T.R.V. 1996, 321-331; M. Vander Linden, e.a., “De vennootschap en haar commissaris, praktische toepassingsgevallen”, Studies IBR, Instituut der Bedrijfsrevisoren, 2004, 31-35; Luik 22 december 1998, T.B.H. 1999, 580; Voorz. Kh. Mechelen 9 mei 1986, T.B.H. 1986, 613; Voorz. Kh. Brussel 5 juni 1986, T.B.H., 617; Voorz. Kh. Brussel, 13 januari 1987, R.W. 1986-87, 1845; Voorz. Kh. Brussel 3 oktober 1989, T.R.V. 1991, 105; Voorz. Kh. Brussel 31 oktober 1989, T.R.V. 1991, 103; Voorz. Kh. Brussel 27 juni 1990, Soc. Kron. 1991, 79; Voorz. Kh. Brussel 21 december 1990, Soc. Kron. 1991, 190; Voorz. Kh. Brussel 21 december 1990, J.T.T. 1991, 286, met noot; Voorz. Kh. Brussel 9 november 1992, T.R.V. 1993, 38; Voorz. Kh. Brussel 13 januari 1995, T.R.V. 1996, 332; Voorz. Kh. Brussel 17 mei 1995, T.R.V. 1996, 331, T.B.H. 1996, 184; Voorz. Kh. Brussel 16 juni 1995, Rev. prat. soc. 1995, 453, noot G. Keutgen; Voorz. Kh. Brussel 6 juni 1996, A.J.T. 1997-98, 520; Brussel 6 juni 1996, T.B.H. 1998, 597, noot B. Tilleman, A.J.T. 1997-98, 520, noot C. Van der Elst; Voorz. Kh. Verviers 3 juli 1998, T.B.H. 1999, 585.
[22] Zie Voorz. Kh. Verviers 11 december 1998, T.B.H. 1999, 588, noot D. Leclercq; zie ook B. Tilleman, “Nieuwe aandeelhouders, nieuwe commissaris-revisor?”, T.R.V. 1996, 326-327; zie ook Voorz. Kh. Brussel 13 januari 1995, T.R.V. 1996, 332; Voorz. Kh. Brussel 17 mei 1995, T.R.V. 1996, 331, T.B.H. 1996, 184.
[23] Antwerpen 3 mei 1993, T.R.V. 1996, 319, noot B. Tilleman, “Nieuwe aandeelhouders, nieuwe commissaris-revisor?”.
[24] H. Olivier en V. Van de Walle, o.c., Oriëntatie 1992, 139; I. Demuynck, o.c., T.R.V. 1992, 92; K. Geens, M. Denef, F. Hellemans, R. Tas en J. Vananroye, o.c., T.P.R. 2000, p. 362, nr. 334; zie o.m. Antwerpen 3 mei 1993, T.R.V. 1996, 319, noot B. Tilleman; Voorz. Kh. Brussel 27 september 1989, T.R.V. 1991, 108; Voorz. Kh. Brussel 3 oktober 1989 en 31 oktober 1989, T.R.V. 1991, 103 e.v.; Voorz. Kh. Brussel 21 december 1990, T.R.V. 1992, 49.