Article

Noot, R.D.C.-T.B.H., 2006/4, p. 459-460

VENNOOTSCHAP
Naamloze vennootschap - Kapitaal - Behoud - Verkrijging eigen aandelen - Niet-naleving artikel 52bis (art. 620-625 W.Venn.) - Bewijslast - Overeenkomst verkrijging eigen aandelen - Strijdig met artikel 52bis (art. 620-625 W.Venn.) - Ongeoorloofd voorwerp - Openbare-ordekarakter - Absolute nietigheid - Nemo auditur
De partij die de uitvoering vordert van een overeenkomst waarbij een vennootschap haar eigen aandelen verkrijgt, draagt de bewijslast dat de bepalingen van (oud) artikel 52bis (huidig art. 620-623 en 625 W.Venn.) werden nageleefd. De vennootschap kan geen negatieve bewijslast worden opgelegd.
Een overeenkomst tot verkrijging van eigen aandelen in strijd met (oud) artikel 52bis (art. 620-623 en 625 W.Venn.) heeft een ongeoorloofd voorwerp aangezien de bepalingen van dit artikel strafbaar zijn gesteld, en is derhalve nietig. Het betreft een absolute nietigheid nu (oud) artikel 52bis de (economische) openbare orde raakt. Gezien het absoluut karakter van deze nietigheid heeft elk van de partijen het recht zich hierop te beroepen.
SOCIÉTÉS
Société anonyme - Capital - Maintien du capital - Rachat d'actions propres - Violation de l'article 52bis LCSC (art. 620-625 C.soc.) - Charge de la preuve - Convention de rachat d'actions propres - Contraire à l'article 52bis LCSC (art. 620-625 C.soc) - Objet illicite - Caractère d'ordre public - Nullité absolue - Nemo auditur
La partie qui demande l'exécution d'une convention aux termes de laquelle une société acquiert ses propres actions, supporte la charge de la preuve que les dispositions de (l'ancien) article 52bis LCSC (art. 620-625 C.soc.) ont été respectées. La société ne peut supporter une charge de la preuve négative.
Une convention de rachat d'actions propres contraire à l'(ancien) article 52bis LCSC (art. 620-625 C.soc.) a un objet illicite dans la mesure où les dispositions de cet article sont sanctionnées pénalement, et est dès lors nulle. Il s'agit d'une nullité absolue puisque l'(ancien) article 52bis LCSC (art. 620-625 C.soc.) relève de l'ordre public (économique). Vu le caractère absolu de cette nullité, il ne peut être refusé aux parties le droit d'invoquer cette nullité.
Hans De Wulf [1]

Dit vonnis is interessant omdat het uitdrukkelijk oordeelt dat de regeling inzake inkoop van eigen aandelen (art. 620 W.Venn. voor de NV) van openbare orde is, maar nog meer omwille van de gevolgen die het aan dat openbare-ordekarakter vastknoopt.

Een vennootschap koopt eigen aandelen over van twee aandeelhouders. De vennootschap betaalt evenwel niet, en wordt daarom door de verkopers in betaling gedagvaard. De vennootschap werpt op dat bij de inkoop de regels van artikel 620 W.Venn. niet werden gerespecteerd en dat de overeenkomsten tot aankoop bijgevolg nietig zijn. De verkopers werpen daartegen op dat indien artikel 620 inderdaad niet is gerespecteerd, dit de nietigheid van rechtswege van de aandelen tot gevolg heeft.

Merkwaardig is dat de rechtbank op dat laatste argument niet ingaat. Artikel 625 § 1 W.Venn. bepaalt nochtans daadwerkelijk dat aandelen verkregen in strijd met artikel 620 § 1, van rechtswege nietig zijn. Wellicht vond de rechtbank het niet nodig of opportuun hierop in te gaan, nu de betwisting omtrent de betaling van de koopprijs beslecht kan worden op basis van het oordeel van de rechtbank dat de koopovereenkomst zelf nietig is. Daarmee gaat de rechtbank in tegen de meerderheid van de Belgische rechtsleer, die van oordeel is dat de koopovereenkomst zelf niet nietig is [2]. Die rechtsleer steunt nagenoeg exclusief op het feit dat in de voorbereidende werken van de wet van 5 december 1984 eveneens verklaard werd dat de in de wet voorziene nietigheid geen betrekking had op de koopovereenkomst, zodat de verkoper de reeds verkregen koopprijs niet zou moeten terugbetalen [3]. In geval van uitstel van betaling, zou de vennootschap de verkopers toch nog moeten betalen, ondanks de nietigheid van rechtswege van de aandelen [4].

Minstens drie auteurs hebben een andere stelling verdedigd: de koopovereenkomst zelf zou ook nietig verklaard kunnen worden, wegens ongeoorloofd voorwerp [5]. Inderdaad is een overeenkomst in strijd met een dwingende wetsbepaling minstens relatief nietig. Aangezien de bepalingen inzake inkoop van eigen aandelen minder de vennootschap laat staan haar wederpartij bij een inkoop willen beschermen, maar wel in de eerste plaats de schuldeisers van de vennootschap - de regels over inkoop vormen deel van het kapitaalbeschermingsrecht - zou een overeenkomst die ertegen ingaat m.i. absoluut nietig moeten zijn. De rechtbank komt tot hetzelfde besluit en verwijst daarbij passend naar artikel 648, 3° W.Venn., dat strafsancties plaatst op schending van de bepalingen omtrent inkoop van eigen aandelen, hetgeen een argument is voor het openbare-ordekarakter van de regeling. Zoals de rechtbank terecht vaststelt, hoeft in geval van absolute nietigheid het beginsel “nemo auditur” niet toegepast te worden, zodat de vennootschap die de wetsovertreding begaan heeft, wel nog de nietigheid kan opwerpen [6].

Deze minderheidsopvatting is gemeenrechtelijk beter onderbouwd dan de meerderheidsopvatting, maar feit blijft dat haar praktische gevolgen moeilijk verenigbaar zijn met de wettelijk voorziene nietigheid van rechtswege van de aandelen. Door de retroactieve nietigheid van de inkoop, zouden de aandelen immers herleven en terug moeten keren naar de verkoper, die een eventueel ontvangen koopprijs aan de vennootschap zou moeten restitueren. De visie van R. Tas [7], dat de wettelijke sanctieregeling als een impliciete terzijdestelling van het gemeen recht moet gezien worden, is om die reden goed verdedigbaar. Dat neemt niet weg dat de Belgische wetgever een ongelukkige stap heeft gezet door, zonder daartoe door de tweede richtlijn verplicht te zijn, de nietigheid van rechtswege van de aandelen als sanctie in te voeren - sanctie die overigens, in tegenstelling tot de nietigheid van de inkoophandeling als dusdanig, niet bijdraagt tot het verwezenlijken van het essentiële doel van de ganse inkoopregeling, nl. verhinderen dat geld uit de vennootschap verdwijnt ten nadele van haar schuldeisers.

[1] Universiteit Gent.
[2] Zie o.a. Ch. Sluyts, “Het kapitaalbehoud bij de naamloze vennootschap”, in H. Braeckmans en E. Wymeersch (eds.), Het nieuwe vennootschappenrecht na de wet van 5 december 1984, Antwerpen, Kluwer, 1985, 38 en de verdere verwijzingen bij R. Tas, Winstuitkering, kapitaalvermindering en -verlies in NV en BVBA, Kalmthout, Biblo, 2003, 311, nr. 431, die zich bij de meerderheid aansluit.
[3] Verslag Verhaegen, Parl. St. Kamer 1981-82, nr. 210/9, 38.
[4] M. Massagé, L'adaptation du droit des sociétés anonymes aux deuxième et quatrième directives européennes (Loi du 5 décembre 1984), Brussel, Swinnen, 1985, 136, nr. 86.
[5] P. Van Ommeslaghe “Le maintien du capital des sociétés anonymes”, Ann. Fac. dr. Louvain 1985, (151), nr. 18; J. Lievens, De nieuwe vennootschappenwet, Gent, Mys & Breesch, 1991, 61; L. Cornelis en J. Peeters, “De verkrijging van eigen aandelen (…)”, in H. Braeckmans en E. Wymeersch (eds.), Het gewijzigde vennootschapsrecht 1991, Antwerpen, Maklu, 1992, (143), nr. 13.
[6] Zie B. De Temmerman in R. Kruithof e.a.Overzicht van rechtspraak. Verbintenissen (1981-1992)”, T.P.R. 1994, 424, nr. 161; Cass. 5 september 1996, R. Cass. 1997, 218, noot I. Claeys.
[7] O.c., 314, nr. 433.