Article

Enkele beschouwingen bij de uitsluiting of uittreding van een aandeelhouder, R.D.C.-T.B.H., 2006/4, p. 440-442

VENNOOTSCHAP
Maatschappelijk leven - Aandeelhoudersovereenkomst - Arbitragebeding - Prijsbepaling van aandelen - Uittreding/uitsluiting
Het was de kennelijke bedoeling van de contractspartijen dat het arbitragebeding slechts toepassing zou vinden indien een geschil zou ontstaan over het voorwerp van de overeenkomst, namelijk de koopbelofte. Huidig geschil (uittreding en uitsluiting) is niet het geschil waarover partijen bedongen hebben dat het moest worden voorgelegd aan een arbitragecollege.
De prijsbepaling die moet gebeuren voor de overdracht van de aandelen in het kader van de uittreding/uitsluiting kan niet zonder meer worden gelijkgesteld met de prijsbepaling die de contractspartijen waren overeengekomen in de aandeelhoudersovereenkomst.
Het bestaan van de aandeelhoudersovereenkomst en de uitvoering die partijen eraan gegeven hebben, zijn te beschouwen als feitelijke elementen bij de beoordeling van de gegronde redenen en bij de prijsbepaling van de over te dragen aandelen.
SOCIÉTÉS
Vie sociale - Convention d'actionnaires - Clause d'arbitrage - Détermination du prix des actions - Retrait/exclusion
Les parties ont manifestement eu l'intention de limiter l'application de la clause d'arbitrage à l'hypothèse d'un litige portant sur l'objet même du contrat, à savoir la promesse de vente. Le cas d'espèce (retrait et exclusion) ne constitue pas un litige pour lequel les parties ont prévu la désignation d'un collège arbitral.
La détermination du prix de cession des actions dans le cadre d'une procédure en retrait ou en exclusion forcée ne peut être assimilée à la détermination du prix dont les parties sont convenues dans la convention d'actionnaires.
L'existence de la convention d'actionnaires et l'exécution de celle-ci par les parties sont des éléments de fait qui peuvent être pris en considération pour l'appréciation des justes motifs et pour la détermination du prix des actions à transférer.

Enkele beschouwingen bij de uitsluiting of uittreding van een aandeelhouder
Catharina Van Santvliet [1] et Sarah Verschaeve [2]

1.Het feitenrelaas dat aan het geannoteerde arrest ten grondslag ligt, kan worden samengevat als volgt.

De SA S. en de SA C.F. verwerven op 15 maart 2001 de meerderheid van de aandelen (60%) in de NV B. door aankoop van de heer M. Er wordt tussen partijen een aandeelhoudersovereenkomst gesloten die voorziet in een koopbelofte vanwege S. Zij zou de resterende aandelen in het bezit van de heer M. overnemen vanaf 1 januari 2006 tegen een prijs die moet worden bepaald op basis van de in de overeenkomst vastgelegde modaliteiten. Meer bepaald moet de prijs worden vastgesteld op zeven maal de nettowinst van het boekjaar 2005 na het aanbrengen van een aantal correcties.

Verder voorziet de aandeelhoudersovereenkomst in een arbitragebeding. Elk geschil over de geldigheid, de interpretatie en/of de uitvoering van de overeenkomst moet aan arbitrage worden onderworpen.

Er ontstaat een diepgaande onenigheid tussen de vennoten waardoor een verdere samenwerking onmogelijk wordt zowel op het niveau van de algemene vergadering van aandeelhouders als op het niveau van de raad van bestuur.

De SA S. en de SA C.F. brengen tegen de heer M. een dagvaarding in gedwongen overdracht van aandelen (uitsluiting) uit. Deze vordering wordt door de heer M. gepareerd met een tegenvordering van uittreding.

2.Het geannoteerde arrest bevat interessante beschouwingen op tweeërlei vlak.

In de eerste plaats dient het hof zich uit te spreken over de toepassing van het arbitragebeding op de vordering tot uitsluiting of uittreding [3]. Het hof oordeelt dat het kennelijk de bedoeling van partijen was dat het arbitragebeding slechts moest worden toegepast bij een geschil over het voorwerp van de aandeelhoudersovereenkomst of de koopbelofte. Het geschil over de uitsluiting of uittreding behoort daartoe niet.

Ook het hof van beroep te Brussel heeft in een recent arrest [4] in dezelfde zin geoordeeld. Zelfs indien als gegronde reden voor de uitsluiting of uittreding de onrechtmatige uitoefening van een in een aandeelhoudersovereenkomst toegekend recht wordt aangevoerd, dan nog kan het geschil omtrent de uitsluiting of uittreding op zich niet worden beschouwd als een geschil over de uitvoering van de aandeelhoudersovereenkomst dat onderworpen is aan arbitrage.

3.Het tweede aspect betreft de prijsbepaling van de over te dragen aandelen.

Het uitgangspunt bij de geschillenregeling is dat de rechter vrij de prijs van de aandelen bepaalt [5]. De wet geeft geen specifieke instructies over hoe de prijs van de aandelen dient te worden begroot [6]. Bij de waardebepaling van een aandelenpakket heeft de rechter de mogelijkheid, niet de verplichting, om een deskundige aan te stellen [7]. In de rechtspraak stelt men echter vast dat het geval waar de rechter geen deskundige aanduidt, de uitzondering is [8]. De waarde die de deskundige aan het aandelenpakket geeft, bindt de rechter niet. Het gaat slechts om adviezen en bevindingen waarvan de rechter kan afwijken.

Het aandelenpakket dient te worden geëvalueerd op basis van de “going concern”-waarde van de onderneming [9]. Dit is logisch, aangezien de geschillenregeling net een alternatief moet bieden voor de ontbinding en de vereffening van de vennootschap [10]. Het doel ervan bestaat er in wezen in om een einde te maken aan conflicten tussen aandeelhouders die de belangen van de vennootschap en uiteindelijk ook haar continuïteit dreigen in gevaar te brengen [11].

4.Verscheidene juridische aspecten in verband met de prijsbepaling van de over te dragen aandelen zijn reeds uitvoerig belicht in de rechtsleer en de rechtspraak. Het betreft ondermeer de toe te passen waarderingsmethodes [12], de datum waarop de waardebepaling van de aandelen dient te gebeuren (“peildatum”) [13], en de vraag of er een décote/surplus moet worden toegepast bij de overdracht van een minderheidspakket/beleidsbepalend pakket [14].

5.In het geannoteerde arrest komt de vraag aan bod of de rechter gebonden is door statutaire of conventionele prijsbepalingformules.

Vaak nemen de aandeelhouders hetzij in de statuten hetzij in een aandeelhoudersovereenkomst clausules op die bepalen hoe de prijs moet worden berekend bij een overdracht van aandelen, al dan niet in het specifieke geval van uitsluiting of uittreding.

In de rechtsleer wordt deze vraag niet eensgezind beantwoord. Sommigen zijn van oordeel dat een dergelijke overeenkomst of een dergelijke statutaire clausule bindend is voor de rechter [15]. Anderen menen dat deze overeenkomsten of clausules dienen te worden beschouwd als feitelijke beoordelingselementen, die door de rechter in aanmerking kunnen worden genomen, maar waardoor de rechter niet gebonden is [16].

6.In het beroepen vonnis werd geoordeeld dat de uitvoering van de aandeelhoudersovereenkomst (uitoefening van koopbelofte) niet aan de orde was. De waarde van het aandelenpakket werd op 1 euro begroot omdat de intrinsieke waarde van de vennootschap nihil was.

De aandeelhouder die zijn aandelen diende over te dragen, vroeg de prijs te bepalen in functie van de conventionele waardebepaling waarin de aandeelhoudersovereenkomst voorziet. Volgens zijn berekeningen zou dit neerkomen op een overnameprijs van 2.096.000 euro.

Het hof redeneert dat de prijsbepaling in het kader van de vordering tot uitsluiting en uittreding niet kan worden gelijkgesteld met de prijsbepaling die partijen waren overeengekomen voor de uitoefening van de koopbelofte in 2006. Het tijdstip van de overdracht is immers verschillend: de overdracht werd bevolen op 19 juni 2003 terwijl de overdracht in uitvoering van de koopbelofte zou plaatsvinden op 1 januari 2006. Voorts verwijst de conventionele berekeningsbasis naar de resultaten van het boekjaar 2005 terwijl dit boekjaar nog maar net een aanvang had genomen op het moment van de behandeling van de zaak door het hof.

Dit staat er volgens het hof niet aan in de weg dat deze contractuele bepalingen een aanwijzing kunnen zijn voor de uit te voeren waardering. Bij de aanschaf van de deelneming van 60% was er geen prijs betaald. Hiermee werd rekening gehouden bij de prijsbepaling voor de overdracht van de resterende 40%. Bovendien had de SA S. zich ertoe verbonden belangrijke financiële inbrengen te doen opdat de vennootschap opnieuw rendabel zou worden. Daarom moest de overnameprijs van de resterende 40% worden bepaald in functie van de winst van het boekjaar 2005.

Het hof besluit dat de partijen de waarde van de aandelen in het bijzonder hebben gebaseerd op de toekomstige winstverwachting en dat deze vorm van waarderingsmethode moet primeren bij de prijsbepaling voor de gedwongen overdracht.

Het hof geeft dan ook aan de deskundige de opdracht om te adviseren over de waarde van de aandelen met als peildatum medio 2003, rekening houdend met alle elementen die kenmerkend zijn voor de door de partijen in hun overeenkomst vastgelegde prijsbepaling.

Deze beslissing is een mooi voorbeeld van hoe een conventionele prijsbepaling enerzijds niet onverkort wordt toegepast in het kader van de procedure van uitsluiting of uittreding, doch anderzijds wel in grote mate in overweging wordt genomen bij de uiteindelijke prijsbepaling rekening houdend met de specifieke afspraken tussen partijen en de bijzondere omstandigheden van het geding. Op deze manier werd een onbillijke prijsbepaling vermeden.

[1] Raadsheer hof van beroep te Brussel.
[2] Advocaat Balie te Brussel.
[3] B. Tilleman en G. Van Solinge, “De uittreding en uitsluiting”, T.P.R. 2000, I, p. 625-749, p. 638; E. Pottier en M. De Roeck, “Le divorce entre actionnaires: premières applications jurisprudentielles des procédures d'exclusion et de retrait”, T.B.H. 1998, II, p. 556-587, p. 563; M. Tison, “Uitdrijving en uittreding van aandeelhouders in de N.V. en de B.V.B.A.”, in X. (ed.), Gandaius Actueel II, 1997, Antwerpen, Kluwer, p. 41-74, p. 49; H. Braeckmans, “Gedwongen overdracht en overneming, uitkoopregeling, gerechtelijke ontbinding van niet meer actieve vennootschappen en vereffening”, in H. Braeckmans en H. Wymeersch (eds.), Het gewijzigde vennootschapsrecht 1995, 1995, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, p. 287-345, p. 303.
[4] Brussel 20 december 2005, gepubliceerd in dit nummer.
[5] H. Braeckmans, “De uitsluiting en uittreding van aandeelhouders”, in X. (ed.), CBR Jaarboek 2001-2002, 2002, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 401 p., p. 201.
[6] B. Tilleman en G. Van Solinge, l.c., p. 687.
[7] Bv. Voorz. Kh. Mechelen 6 februari 1997, T.B.H. 1998, p. 613; B. Tilleman en G. Van Solinge, l.c., p. 687.
[8] K. Geens, M. Denef, F. Hellemans, R. Tas en J. Vananroye, “Overzicht van rechtspraak (1992-1998)”, T.P.R. 2000, I, p. 449; J. Lievens, “De waardebepaling in het kader van de geschillenregeling”, V & F 1997, p. 303-306, p. 303.
[9] J. Van Impe en J. Mertens, “Enkele specifieke aspecten bij de waardering van aandelen in het kader van de geschillenregeling”, in X. (ed.), Liber Amicorum H. Olivier, 2000, Brugge, die Keure, p. 567-582, p. 575.
[10] J.-M. Nelissen Grade, “De geschillenregeling en de uitkoopregeling”, in X. (ed.), De nieuwe Vennootschapswetten van 7 en 13 april 1995, 1995, Kalmthout, Biblo, p. 337-372, p. 340-342.
[11] Brussel 20 december 2005, gepubliceerd in dit nummer: waarin een vordering tot uittreding werd afgewezen omdat de vennootschap ondertussen failliet was verklaard en het toekennen van de vordering geen enkel nuttig effect kon hebben in termen van de continuïteit van de vennootschap.
[12] X, “Waardebepaling van een onderneming: compromis tussen heden en verleden”, De Venn. 2003, afl. 4, p. 10-11, p. 10; F. De Clippele, “De waardebepaling van aandelen ingevolge de gedwongen overdracht en bij de inbreng in natura”, R.W. 2001-02, p. 977-982, p. 980; E. Janssens, “De waardering van aandelen n.a.v. een uitsluiting of uittreding van aandeelhouders in een N.V.”, T.R.V. 2001, p. 364-372, p. 367; B. Tilleman en G. Van Solinge, l.c., p. 688; H. Laga, J. De Leenheer en G. Delvaux, De geschillenregeling en het uitkoopbod in vennootschappen, vennootschapsrechterlijke en waarderingsaspecten, 1997, Brussel, IDAC, 87 p., p. 33-34; W. Jacobs, “Geschillenregeling en uitkoopbod. De waardering van de aandelen door een deskundige”, Acc. Bedr. 1996, afl. 3, p. 9-19, p. 12; J.-M. Nelissen Grade, l.c., p. 359.
[13] A. Coibion, “Du détournement de procédure en matière de retrait forcé - La tentation de donner un caractère indemnitaire à l'article 642 du Code des sociétés”, T.B.H. 2005, p. 412-420, p. 417; E. Janssens, “Recente evoluties inzake het tijdstip waarop de waarde van aandelen n.a.v. de uitsluiting of uittreding van een aandeelhouder moet worden bepaald”, T.R.V. 2004, afl. 4, p. 388-391; F. De Clippele, l.c., p. 982.
[14] B. Tilleman en G. Van Solinge, l.c., p. 691; J. Van Impe en J. Mertens, l.c., p. 581; J. Lievens, l.c., p. 304-305; J.-M. Nelissen Grade, l.c., p. 360.
[15] F. De Clippele, l.c., p. 980; E. Janssens, “De waardering van aandelen n.a.v. een uitsluiting of uittreding van aandeelhouders in een N.V.”, T.R.V. 2001, p. 364-372, p. 367; D. Van Gerven en M. Wyckaert, “Kroniek vennootschapsrecht 1998-1999”, T.R.V. 1999, p. 374-418, p. 408; J. Lievens, l.c., p. 306.
[16] B. Tilleman en G. Van Solinge, l.c., p. 688; J.-M. Nelissen Grade, l.c., p. 359; H. Braeckmans, “Gedwongen overdracht en overneming, uitkoopregeling, gerechtelijke ontbinding van niet meer actieve vennootschappen en vereffening”, in H. Braeckmans en H. Wymeersch (eds.), Het gewijzigde vennootschapsrecht 1995, 1995, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, p. 287-345, p. 319.