Article

Een overzicht van de rechtspersonen van Europees recht, R.D.C.-T.B.H., 2006/2, p. 151-169

Een overzicht van de rechtspersonen van Europees recht

Dirk Van Gerven

INHOUD

I. Inleiding

II. Het Europees economisch samenwerkingsverband (EESV) A. Omschrijving en invoering

B. Oprichting

C. Leden

D. Bestuur

E. Verplaatsing van de zetel

F. Ontbinding

III. De Europese Vennootschap (SE) A. Omschrijving en invoering

B. Oprichting

C. Bestuur

D. Rol van werknemers

E. Zetelverplaatsing

F. Ontbinding

IV. De Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) A. Omschrijving en invoering

B. Oprichting

C. Vennoten en andere effectenhouders

D. Bestuur

E. Rol van werknemers

F. Zetelverplaatsing

G. Ontbinding

V. Andere Europese rechtspersonen

VI. Enkele bedenkingen

SAMENVATTING
Sinds enige tijd bouwt de Europese Commissie aan het Europees rechtspersonenrecht door de invoering van Europese rechtspersonen. Dit zijn rechtspersonen waarvan het statuut op eenvormige wijze wordt geregeld in een EG-Verordening. Bepaalde aspecten van deze Europese rechtspersonen worden geregeld door het nationaal recht; de verordening verwijst hiervoor naar de lidstaten. Het gevolg is een gemengd statuut: eenvormige regels in de verordening en nationale regels van toepassing naargelang waar de rechtspersoon zijn zetel heeft.
Op heden zijn er twee rechtspersonen met een Europees statuut: het Europees Economisch Samenwerkingsverband (EESV) dat bestaat sinds 1 juli 1989, en de Europese Vennootschap (SE) die kan worden opgericht sinds 8 oktober 2004. Vanaf 18 augustus 2006, zal ook een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) ter beschikking staan van de onderdanen van de Europese Unie.
RESUME
Depuis un certain temps la Commission européenne construit un droit européen des personnes morales par l'introduction de personnes morales de droit européen, dont le statut est régi de façon uniforme par un règlement CE. Certains aspects relatifs au droit de ces personnes morales sont régis par le droit national; le règlement renvoyant à la législation nationale des États membres. Ces personnes morales ont dès lors un statut mixte, à savoir des règles uniformes dans le règlement et des règles nationales applicables en fonction de l'état où la personne morale établit son siège.
Actuellement il existe deux personnes morales ayant un statut européen: le Groupement européen d'intérêt économique (GEIE) qui existe depuis le 1er juillet 1989, et la Société européenne (SE) qui peut être constituée depuis le 8 octobre 2004. À partir du 18 août 2006, la société coopérative européenne (SCE) sera à la disposition des ressortissants de l'Union européenne.
I. Inleiding

1.Het vennootschapsrecht wordt traditioneel ervaren als een nationaal recht. Elk land heeft zijn eigen wetgeving, vennootschapsvormen en andere rechtspersonen. Nochtans blijkt de Europese wetgever hierin in alle stilte verandering te brengen. Dit heeft mogelijk te maken met de identificatie van het Europees recht met mededingingsrechtelijke regels in het kader van een vrije markt zonder nationale belem­meringen. De laatste jaren heeft het Europees recht ingegrepen op de meest uiteenlopende domeinen; geen rechtsdomein kan worden gezien zonder ook rekening te houden met Europese wetgeving.

Dit is ook zo voor het vennootschapsrecht. Aanvankelijk poogde de Europese wetgever met richtlijnen het vennootschapsrecht van de verschillende lidstaten dichter bij elkaar te brengen. De wil hiervoor werd uitgedrukt in het algemeen programma van 18 december 1961 [1]. In uitvoering hiervan werden de richtlijnen van 9 maart 1968 [2], van 13 december 1976 [3], van 25 juli 1978 [4], van 9 oktober 1978 [5], van 17 december 1982 [6], van 13 juni 1983 [7], van 10 april 1984 [8], van 21 december 1989 [9] en van 21 december 1989 [10] aangenomen. Deze richtlijnen vinden hun grondslag in artikel 44 lid 3, g) van het EG-Verdrag. Krachtens deze verdragsbepaling kunnen de Raad en de Commissie richtlijnen uitvaardigen om “de waarborgen te coördineren welke in de lidstaten worden verlangd van de rechtspersonen in de zin van de tweede alinea van artikel 48, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in die rechtspersonen als van derden, teneinde de waarborgen gelijkwaardig te maken.”. In dit artikel worden de volgende rechtspersonen bedoeld: “maatschappen naar burgerlijk recht of handelsrecht, de coöperatieve verenigingen of vennootschappen daaronder begrepen, en de overige rechtspersonen naar publiek- of privaatrecht, met uitzondering van vennootschappen welke geen winst beogen.” (art. 48 tweede lid EG-Verdrag). De uitsluiting van vennootschappen welke geen winst beogen ziet enkel op verenigingen die niet deelnemen aan het economisch leven; zij blijven dan buiten het toepassingsgebied van het EG-Verdrag [11]. Een vennootschap of een vereniging neemt deel aan het economisch leven wanneer zij een activiteit voor een tegenprestatie verricht, zelfs zonder winstoogmerk [12].

2.Recenter greep de Europese wetgever naar een andere techniek die minder afhankelijk is van de nationale wet­gevers, nl. de verordening. Deze rechtsnorm is direct toepasselijk in de lidstaten; zij vergt geen omzetting [13]. De verordening kan natuurlijk aan de nationale wetgevers opdragen de verordening op bepaalde punten verder uit te voeren. Alleen in die mate kunnen de lidstaten tussenkomen [14].

Aldus werden de volgende verordeningen bekendgemaakt: de verordening nr. 2137/85 van 25 juli 1985 van de Raad tot instelling van Europese Economische Samenwerkingsverbanden (EESV) [15]; de verordening nr. 2157/2001 van de Raad van 8 oktober 2001 betreffende het statuut van de Europese Vennootschap (SE) [16]; en de verordening nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) [17]. Deze verordeningen gaan allen, behoudens de verordening tot inrichting van de EESV, gepaard met richtlijnen die de krijtlijnen uittekenen van de rol van de werknemers in deze Europese rechtspersonen. In deze bijdrage worden deze rechtspersonen doorgelicht. De omvang van de materie laat in dit kort bestek geen grondige bespreking toe. Daarvoor zij verwezen naar andere bijdragen. Tot voor kort waren twee andere verordeningen in voorbereiding: het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese vereniging en het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese onderlinge maatschappij. De Europese Commissie heeft in een mededeling van 27 september 2005 (COM (2005) 462 final) aan het Europees Parlement en de Europese Raad aangegeven dat zij deze verordeningen zal intrekken. De reden wordt niet duidelijk aangegeven, maar uit de inleiding van de mededeling kan worden afgeleid dat het waarschijnlijk te vinden is in het gebrek aan vooruitgang dat werd geboekt (zij zijn sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw in bespreking), en het mindere belang ervan voor een een­gemaakte markt. Deze rechtspersonen komen dan ook niet verder aan bod.

De verordeningen vinden hun steun in artikel 95 van het EG-Verdrag (het oude art. 100A) dat de Raad de bevoegdheid verleent om maatregelen te nemen “inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.”. Daarbij moet de procedure neergelegd in artikel 251 van het EG-Verdrag dat de tussenkomst van het Europees Parlement oplegt, worden gevolgd. Deze bevoegdheid strekt zich niet uit tot fiscale zaken en de rechten en belangen van werknemers (art. 92 (2) EG-Verdrag). Dit verklaart waarom de rol van de werknemers in de bovengenoemde rechtspersonen van Europees recht wordt geregeld in richtlijnen gesteund op artikel 308 van het EG-Verdrag (het oude art. 235).

3.Kenmerkend voor deze rechtspersonen is dat hun statuut in wezen wordt beheerst door een uniform Europees recht dat in elke lidstaat hetzelfde is. De verordeningen zijn van toepassing in alle lidstaten van de Europese Unie met inbegrip van de 10 nieuwe lidstaten die zijn toegetreden op 1 mei 2004 [18], en de drie landen die samen met de Europese Unie deel uitmaken van de Europees Economische Ruimte (EER), nl. Noorwegen, IJsland en Liechtenstein [19]. Daarenboven kunnen deze rechtspersonen binnen de EER hun zetel verplaatsen van het ene land naar het andere zonder dat dit aanleiding geeft tot ontbinding van de rechtspersoon. De verordeningen laten verder toe de Europese rechtspersoon tot stand te brengen door een fusie van nationale rechtspersonen over de grenzen heen zonder dat deze eerst moeten worden vereffend; alle activa en passiva gaan van rechtswege over in het vermogen van de Europese rechtspersoon. Een grensoverschrijdende fusie zonder vereffening was voorheen niet mogelijk omdat er geen grensoverschrijdende wettelijke basis bestond. Het succes van een internationale fusie hing af van het samenspel van het recht van de betrokken lidstaten [20].

In praktijk blijkt dat de rechtspersonen die in leven worden geroepen door een verordening niet enkel worden beheerst door het Europees recht. Alle verordeningen verwijzen naar het nationaal recht van de lidstaat waar de rechtspersoon wordt opgericht en zijn hoofdwerkzaamheid heeft. Dit nationaal recht zal aanvullend gelden waar de verordening geen regeling bepaalt. De mate waarin dit gebeurt hangt af van de onderhandelingen tussen de vertegenwoordigers van de lidstaten en de volledigheid van de regels opgenomen in de verordeningen. Het recht van de lidstaten inzake rechtspersonen is uiteenlopend, en geen lidstaat neemt graag afstand van heilige principes. Dit is zonder twijfel te betreuren, al was het maar dat vele van deze principes geen lang leven meer zijn beschoren door een langzaam maar zeker voortschrijdend Europees recht dat de nationale rechtssystemen verplicht zich op elkaar af te stemmen.

Veelal wordt overigens de regeling van inschrijving en openbaarmaking vereist voor de verwerving van de rechtspersoonlijkheid overgelaten aan de lidstaten. Dit heeft als gevolg dat zolang een bepaalde lidstaat geen uitvoeringswet heeft aangenomen, geen Europese rechtspersoon in deze lidstaat kan worden opgericht. Dit verhindert niet dat de rechtspersoon wordt opgericht in een andere lidstaat (ze moet wel daar zijn zetel hebben, zie hierna) en vervolgens optreedt in de lidstaten die de verordening nog niet hebben uitgevoerd. Deze lidstaten kunnen zich hier niet tegen verzetten.

Bij de bepaling van het aanvullend nationaal recht gaat de Europese wetgever uit van de zetel van de rechtspersoon [21]. Dit is het adres opgegeven in de statuten van de rechts­persoon. Hij moet samenvallen met het hoofdbestuur [22] of zijn gevestigd in dezelfde lidstaat als waar het hoofdbestuur is gevestigd [23]. Dit is de plaats van waar de rechtspersoon daadwerkelijk wordt bestuurd en gecontroleerd [24]. Het beantwoordt aan het concept van “werkelijke zetel” van het internationaal privaatrecht [25]. Het Belgische Wetboek van Internationaal Privaatrecht [26] sluit zich hierbij aan. Het legt vast dat de voornaamste vestiging van een rechtspersoon wordt “bepaald door in het bijzonder rekening te houden met zijn bestuurscentrum evenals met zijn zaken- of activiteiten­centrum, en in bijkomende orde met zijn statutaire zetel” [27]. De voornaamste vestiging bepaalt het recht dat van toepassing is op de rechtspersoon [28].

Het Europees recht maakt geen onderscheid tussen handelaars en niet-handelaars. Of de rechtspersoon van Europees recht een handelaar is zal afhangen van het betrokken rechtssysteem waarin het zich beweegt.

Geen van de voornoemde verordeningen regelt het fiscaal statuut van de rechtspersonen. Enkel de verordening van 25 juli 1985 bepaalt dat het EESV fiscaal transparant is voor de inkomstenbelastingen: de winst wordt belast in handen van de leden (art. 40). De andere rechtspersonen zijn onderworpen aan de inkomstenbelastingen van het land waar ze hun zetel hebben, hun werkzaamheid voeren, of inkomsten ophalen. Fiscale eenmaking wordt al jaren in het vooruitzicht gesteld en zou een belangrijke factor kunnen zijn in het succes van de rechtspersonen van Europees recht.

II. Het Europees economisch samenwerkingsverband (EESV)
A. Omschrijving en invoering

4.Het EESV werd ingevoerd in het Europees recht door de verordening van 25 juli 1985. Deze verordening is van toepassing met ingang op 1 juli 1989 (art. 43). Wel was vereist dat in de wetgeving van de lidstaten de registers werden aangewezen waar de EESV kon worden ingeschreven. Deze inschrijving is noodzakelijk opdat het EESV rechtspersoonlijkheid zou verwerven [29]. Het EESV is een samenwerkingsverband tussen twee of meer leden met als doel “de economische werkzaamheid van zijn leden te vergemakkelijken of te ontwikkelen dan wel de resultaten daarvan te verbeteren of te vergroten, doch niet het behalen van winst voor zichzelf. Zijn werkzaamheid dient samen te hangen met de economische werkzaamheid van zijn leden en kan ten opzichte daarvan slechts een ondersteunend karakter hebben.” (art. 3 (1)). Het ondersteunend karakter [30] houdt in dat het EESV een activiteit ontplooit dat de leden steunt; helpt in de uitbouw van hun activiteit. Het betekent niet dat het EESV een activiteit moet voeren die minder belangrijk is dan dat van de leden; zijn activiteit kan belangrijker en winstgevender zijn. Het veronderstelt wel dat het niet is toegelaten dat het EESV een activiteit voert die niet kan worden uitgeoefend door de leden wegens een wettelijk verbod [31]. Het EESV kan geen bestuursmacht of zeggenschap uitoefenen op zijn leden noch rechtstreeks of onrechtstreeks aandelen in de leden aanhouden; het mag enkel aandelen aanhouden in andere ondernemingen indien dit nodig is voor de verwezenlijking van zijn doel (art. 3 (2) (a) en (b)). In ieder geval kan het niet deel­nemen in een ander EESV (art. 3 (2) (e)). Het beperkt oogmerk van het EESV verklaart het verbod openbaar beroep op het spaarwezen te doen (art. 23).

Het is het EESV niet verboden winst te realiseren, maar de winst die het EESV verwezenlijkt wordt beschouwd als winst van de leden; het wordt verdeeld in gelijke delen tenzij de oprichtingsovereenkomst anders bepaald (art. 21 (1)). Deze bijzondere kenmerken doen het EESV onderscheiden van een vennootschap dat een winstzoekende activiteit voor zichzelf uitbaat; haar winst wordt niet geacht te zijn verworven door de vennoten [32]. Dit wordt door de Europese wet­gever als bepalend beschouwd voor het onderscheid, met als gevolg dat het EESV niet als een vennootschap mag worden benaderd [33]. Dit betekent dat het vennootschapsrecht niet aanvullend van toepassing is waar de verordening of de uitvoeringswetgeving geen oplossing biedt.

Het EESV is geïnspireerd op de groupement d'intérêt économique van Frans recht [34]. In Frankrijk kende (en kent) het GIE een zeker succes. De moeilijke onderhandelingen over het statuut van een Europese vennootschap, die starten in de jaren '70, sleepten te lang aan. De Europese wetgever zocht naar een snel succes, en vond dit in een minder bekende rechtsvorm. Minder bekend betekende ook minder weerstand, en de verordening op het EESV kwam relatief snel tot stand. Daarenboven werden de gesprekken niet vertraagd door een aangepast statuut voor de werknemers. Het EESV werd niet geacht grote ondernemingen uit te baten omdat het enkel dient ter ondersteuning van de activiteit van zijn leden. Daarom wordt hem verboden om meer dan 500 werknemers in dienst te hebben (art. 3 (2) (c)).

Om het Europees karakter te onderstrepen wordt vereist dat tenminste twee leden zijn gevestigd in verschillende lid­staten: voor rechtspersonen is het hoofdkantoor bepalend; voor natuurlijke personen de voornaamste werkzaamheid (art. 4 (2)). Deze multinationaliteitsvereiste is een voorwaarde voor de oprichting. Daarenboven moeten ze hun hoofdkantoor hebben respectievelijk hun werkzaamheid voeren in de Europese Unie of de landen van de Europese Economische Ruimte, nl. Noorwegen, IJsland en Liechtenstein (art. 4 (1)) [35].

5.De verordening werd in het Belgisch recht uitgevoerd door de wet van 12 juli 1989 [36]. Omwille van de multinationaliteitsvereiste van het EESV beschreven in het vorig randnummer, kon een EESV met enkel Belgische ondernemingen niet worden opgericht. Om aan dit euvel te verhelpen heeft de Belgische wetgever, naar Frans voorbeeld, een nationaal economisch samenwerkingsverband (ESV) ingevoerd. Dit gebeurde bij wet van 17 juli 1989 betreffende de economische samenwerkingsverbanden, die ondertussen werd ingevoerd in Boek XIV van het wetboek van vennootschappen. Bij die gelegenheid werd het ESV ondubbelzinnig in de waaier van vennootschappen opgenomen (aldus art. 2 § 2 in fine W.Venn.).

De verordening werd uitgevoerd in alle landen van de Europese Unie behalve Cyprus. In dat land kan dus geen EESV worden opgericht.

B. Oprichting

6.Het EESV ontstaat als rechtssubject vanaf de inschrijving in het nationaal register in de lidstaat waar het EESV zijn zetel heeft (art. 1 (2)). De oprichtingsovereenkomst moet niet in authentieke vorm worden opgemaakt; zij kan een onderhandse overeenkomst zijn. In dat laatste geval moet zij zijn opgemaakt in evenveel originelen als er partijen zijn indien het EESV in België wordt opgericht [37]. Een EESV met zetel in België verwerft rechtspersoonlijkheid vanaf de neerlegging van het uittreksel van de oprichtingsovereenkomst op de griffie van de rechtbank van koophandel van het gerechtelijk arrondissement waar het zijn zetel heeft; de griffie zorgt vervolgens voor publicatie van het uittreksel in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad [38]. Deze openbaarmaking laat ook toe om de aldus bekendgemaakte informatie aan derden tegen te werpen (art. 9). Tevens moet de oprichting en afsluiting van de vereffening van een EESV worden bekend gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen; deze publicatie dient enkel ter informatie (art. 11).

Vóór de datum waarop rechtspersoonlijkheid wordt verworven, kunnen overeenkomsten en verbintenissen worden aangegaan voor het EESV in oprichting. Hij wordt geacht ze over te nemen, en in de plaats te treden van de personen die voor rekening van het EESV zijn opgetreden, indien hij ze bekrachtigt na de inschrijving; zoniet zijn de betrokken personen hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk voor de aldus aangegane verbintenissen (art. 9 (2)). Er wordt geen termijn bepaald waarbinnen deze verbintenissen en overeenkomsten moeten worden bekrachtigd [39].

De zetel van het EESV moet zijn gevestigd (1) op de plaats waar het zijn hoofdkantoor heeft, of (2) op de plaats waar één van de leden zijn hoofdkantoor heeft, of wanneer het een natuurlijke persoon betreft, zijn voornaamste werkzaamheid heeft; in deze tweede hypothese, moet het EESV op die plaats wel een werkelijke werkzaamheid hebben (art. 12). De oprichtingsovereenkomst moet deze zetel vermelden (art. 5).

C. Leden

7.Enkel rechtspersonen die hun statutaire of wettelijke zetel en hun hoofdbestuur in de Europese Economische Ruimte (EER) hebben, kunnen deel uitmaken van een EESV. Is de rechtspersoon krachtens de toepasselijke wetgeving niet verplicht om zijn statutaire of wettelijke zetel in die lidstaat te hebben, dan volstaat het dat hij zijn hoofdbestuur in de EER uitbaat (art. 4 (1) (a)). Natuurlijke personen kunnen deelnemen aan een EESV indien ze een industriële, commerciële, ambachtelijke of agrarische werkzaamheid of een vrij beroep uitoefenen of andere diensten verrichten in de EER (art. 4 (1) (b)). Een lidstaat zou kunnen bepalen dat een EESV opgericht in dat land, hooguit 20 leden mag hebben (art. 4 (3)). Een lidstaat kan om redenen van algemeen belang de deelneming van bepaalde categorieën van personen uitsluiten (art. 4 (4)). Aldus bepaalt artikel 3 van de wet van 12 juli 1989 dat nationale openbare kredietinstellingen geen lid kunnen zijn van een EESV dan met toestemming van de nationale toezichthoudende ministers.

Leden die niet beantwoorden aan deze Europese nationaliteitsvereiste zullen moeten opteren voor de oprichting van een ESV van nationaal recht. Hiervoor geldt in principe geen nationaliteitsvereiste.

8.De leden zijn hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk voor de schulden van het EESV (art. 24 (1)). Schuldeisers kunnen de leden slechts aanspreken nadat het EESV om betaling werd verzocht en hij niet heeft betaald binnen een toereikende termijn (art. 24 (2)). Dit betekent niet dat de schuldeisers alle beschikbare rechtsmiddelen moeten hebben uitgeput vooraleer zich te keren tot de leden [40]. Van zodra duidelijk is dat het EESV weigert of niet kan betalen, kan de schuldeiser zich tot de leden of één onder hen richten. Onder de leden draagt ieder op gelijke wijze bij in de schulden van het EESV; in de oprichtingsovereenkomst kan een andere bijdrageverhouding worden opgenomen (art. 21 (2)).

De toetreding van een lid vereist de eenparige instemming van alle leden (art. 26 (1)). De oprichtingsovereenkomst kan bepalen dat een nieuw lid niet kan worden aangesproken voor de betaling van schulden die zijn ontstaan vóór zijn toetreding; deze bepaling moet worden openbaar gemaakt om te kunnen worden tegengeworpen aan derden (art. 26 (2)). Leden kunnen hun deelneming in het EESV overdragen aan een ander lid of een derde. Deze overdracht vereist de instemming van alle andere leden (art. 22 (1)). Een deel­neming kan slechts met een zekerheid worden bezwaard met instemming van alle leden; de oprichtingsovereenkomst kan hiervan afwijken. De uitoefening van het zekerheidsrecht mag niet tot gevolg hebben dat een persoon lid wordt zonder instemming van alle leden (art. 22 (2)).

Leden kunnen uittreden [41] indien de oprichtingsovereenkomst dit toelaat; zoniet is eenparige instemming van de andere leden vereist. Een lid kan wel steeds uittreden in geval van gegronde reden (art. 27 (1)). Ook is het mogelijk een lid uit te sluiten bij gerechtelijke beslissing wegens reden vermeld in de oprichtingsovereenkomst of wanneer hij ernstig te kort schiet in zijn verplichtingen of de werking van het EESV ernstig verstoort of dreigt te verstoren (art. 27 (2)) [42]. De beëindiging van het lidmaatschap moet worden openbaar gemaakt (art. 29). Het EESV blijft verder bestaan tussen de overige leden, tenzij anders bepaald in de oprichtingsovereenkomst (art. 30).

Uittreding of overdracht maakt geen einde aan de hoofdelijke en onbeperkte aansprakelijkheid. Deze blijft verder lopen gedurende vijf jaar te rekenen van de openbaarmaking voor verbintenissen aangegaan vóór de openbaarmaking van zijn vertrek; het nationaal recht kan een kortere termijn bepalen (art. 37). De Belgische wet bepaalt geen kortere termijn.

D. Bestuur

9.Het EESV wordt bestuurd door één of meer bestuurders. Zij worden benoemd in de oprichtingsovereenkomst of nadien door de leden (art. 19 (1)). De bestuurders moeten natuurlijke personen zijn, tenzij de nationale wet van de lidstaat anders bepaalt voor de samenwerkingsverbanden met zetel in dat land (art. 19 (2)). België heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt [43]. De Belgische wet van 12 juli 1989 vertaalt de term bestuurder, naar zaakvoerder, naar het voorbeeld van de Franse term gérant die wordt gebezigd in de verordening van 25 juli 1985.

Elke bestuurder heeft de bevoegdheid om alleen voor alle zaken het EESV ten aanzien van derden te vertegenwoordigen. Het EESV is ook verbonden voor hun handelingen die buiten het statutair doel vallen, tenzij kan worden aangetoond dat de derde wist dat de handeling de grenzen van het doel overschreed of hiervan gezien de omstandigheden niet onkundig kon zijn; de openbaarmaking van het statutair doel is op zich geen voldoende bewijs (art. 20 (1)). In de oprichtingsovereenkomst kan een twee- of meerhandtekenings­clausule worden opgenomen waarin wordt bepaald dat het EESV slechts rechtsgeldig wordt vertegenwoordigd door twee of meer gezamenlijk optredende bestuurders; deze bepaling is tegenwerpelijk aan derden indien openbaar gemaakt door neerlegging ter griffie en bekendmaking in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad (art. 20 (2)). Andere beperkingen zijn niet tegenwerpelijk aan derden (art. 20 (1) in fine).

10.De leden beslissen door middel van het orgaan van gezamenlijk handelende leden, die de rol speelt van algemene vergadering (art. 16 (1)). In dit orgaan heeft elk lid één stem; in de oprichtingsovereenkomst kunnen meer stemmen worden toegekend aan een lid, maar niet de meerderheid (art. 17 (1)). De gezamenlijk handelende leden zijn bevoegd om alle beslissingen te nemen tot verwezenlijking van het doel van het EESV (art. 16 (1)). De oprichtingsovereenkomst bepaalt welke meerderheid is vereist voor beslissingen; zoniet geldt eenparigheid (art. 17 (3)). Bepaalde beslissingen vereisen steeds instemming van alle leden; dit geldt voor een wijziging van het maatschappelijk doel, de wijziging van het aantal stemmen toegekend aan de leden, de wijziging van de procedure van besluitvorming, de verlenging van de duur en de wijziging van het aandeel van elk lid in de financiering. Voor een wijziging van andere verplichtingen van de leden of andere wijzigingen van de oprichtingsovereenkomst mag de oprichtingsovereenkomst een al dan niet versterkte meerderheid bepalen; zoniet is ook eenparige instemming vereist (art. 17 (2)). Elk lid heeft het recht om van het bestuur alle inlichtingen over de gang van zaken te vragen en kan inzage nemen van de boekhouding en zakelijke bescheiden (art. 18) [44].

11.Het EESV moet een boekhouding voeren. Het bestuur legt elk jaar ter goedkeuring een jaarrekening voor aan de gezamenlijk handelende leden [45]. Deze jaarrekening wordt door een Belgische EESV opgemaakt overeenkomstig de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van ondernemingen en het K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen [46]. Indien één van de leden van het EESV met zetel in België wettelijk verplicht is een commissaris aan te stellen, zal het EESV een commissaris moeten aanstellen [47].

E. Verplaatsing van de zetel

12.De zetel van het EESV kan worden verplaatst naar een andere lidstaat. Daar het statuut van het EESV mede wordt geregeld door nationaal recht, zal dit een gedeeltelijke verandering van de op het EESV toepasselijke regels tot gevolg hebben. Een procedure met de nodige openbaarmaking wordt opgelegd om derden in te lichten omtrent de zetel­verplaatsing (art. 14). Het EESV wordt door deze zetel­verplaatsing niet ontbonden; het blijft verder bestaan in het land waar het zijn zetel naar toe brengt. Het nationaal recht zou een autoriteit kunnen aanwijzen die bevoegd is om zich te verzetten tegen de zetelverplaatsing om redenen van a­lgemeen belang mits beroep bij een rechter (art. 14 (4)). Ierland en Spanje hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt [48].

F. Ontbinding

13.Het EESV kan worden ontbonden door eenparige instemming van alle leden (art. 31 (1)). Zij zijn hiertoe verplicht wanneer de duur is verstreken; het doel is verwezenlijkt of niet meer kan worden verwezenlijkt; wegens een reden vermeld in de oprichtingsovereenkomst of indien de leden niet meer afkomstig zijn uit verschillende lidstaten (art. 31 (2) en (3)). Het kan ook op verzoek van elke belanghebbende of een bevoegde overheid worden ontbonden door een gerechtelijke beslissing indien de leden weigeren tot ontbinding te beslissen alhoewel ze hiertoe zijn verplicht; of indien het EESV handelt in strijd met zijn oogmerk (zoals omschreven in randnr. 4 hiervoor) of de zetel plaatst waar niet toegelaten; of in geval van gegronde reden [49]. De rechter kan de vordering afwijzen indien het euvel ondertussen is verholpen (art. 32).

III. De Europese Vennootschap (SE)
A. Omschrijving en invoering

14.De Europese Vennootschap, afgekort SE, werd ingevoerd door de verordening van 8 oktober 2001; de krachtlijnen van de rol van de werknemers werden uitgetekend in de richtlijn 2001/86 van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese Vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers [50]. De verordening verwijst naar het nationaal recht voor de verdere uitwerking, met inbegrip van de aanwijzing van het register waar de SE kan worden ingeschreven [51]. Ook de richtlijn vereist omzetting in het nationaal recht [52]. Dit diende te gebeuren tegen 8 oktober 2004. Achttien landen hebben deze verordening op het ogenblik van het schrijven van deze bijdrage (september 2005) uitgevoerd: België, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Groot-Brittannië, Letland, Litouwen, Nederland, Oostenrijk, Polen, Slovakije, Tsjechië, Zweden, en alle EER landen, met name Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. België heeft haar wetgeving aangepast bij K.B. van 1 september 2004 [53] door in het wetboek van vennootschappen een nieuw Boek XV in te voegen. De richtlijn werd uitgevoerd door de Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 84 goedgekeurd door de Nationale Arbeidsraad van 6 oktober 2004.

De SE is een nieuwe vennootschapsvorm met beperkte aansprakelijkheid. Het is geen bijzondere vorm van naamloze vennootschap (NV) zelfs indien de bepalingen inzake NV aanvullend van toepassing zijn. De inbrengen van de aandeelhouders in het kapitaal worden vertegenwoordigd door aandelen. Het geplaatst kapitaal moet tenminste 120.000 euro bedragen (art. 4 (2)); het percentage van volstorting wordt bepaald door het recht van de lidstaat waar de SE haar statutaire zetel heeft. De SE kan beroep doen op het spaarwezen [54] en haar aandelen kunnen voor verhandeling op een beurs worden toegelaten.

15.De naam van de SE moet steeds worden voorafgegaan of gevolgd door de letters “SE” (art. 11). Dit is zelfs zo indien de voluit geschreven woorden Europese vennootschap, société européenne of Societas europaea worden toegevoegd. Deze letters of afkorting van de Latijnse benaming vormen immers de identificatie die in alle lidstaten dezelfde is. Op deze manier kan een SE steeds worden herkend ongeacht waar ze optreedt.

De SE wordt ingeschreven in de lidstaat waar ze haar statutaire zetel heeft. De nationale wetgeving bepaalt in welk register deze inschrijving plaatsvindt. De statutaire zetel moet in hetzelfde land zijn gevestigd als het hoofdbestuur van de SE; het moet in ieder geval binnen de Europese Economische Ruimte (EER) zijn gevestigd [55]. Een lidstaat mag bepalen dat de statutaire zetel en het hoofdbestuur op hetzelfde adres worden gevestigd (art. 7). België heeft dit niet uitdrukkelijk opgelegd [56]. Wel is vereist dat de zetel in de oprichtingsakte wordt opgenomen (art. 453 jo. 69 W.Venn.) en wordt traditioneel aanvaard dat dit het hoofdbestuur moet zijn [57]. Indien dit niet het geval is, mogen derden de vennootschap benevens op de statutaire zetel ook aanspreken op de plaats waar zich het hoofdbestuur bevindt [58].

B. Oprichting

16.Een SE kan worden opgericht (1) door fusie van twee of meer naamloze vennootschappen [59], waarvan er tenminste twee onder het recht van verschillende lidstaten ressorteren; (2) als een holding (holding-SE genaamd) door inbreng van aandelen van aandeelhouders of vennoten van twee of meer naamloze vennootschappen of vennootschappen met een beperkte aansprakelijkheid [60]; (3) als een dochtervennootschap (dochter-SE genaamd) door twee of meer rechts­personen indien tenminste twee ervan onder het recht van verschillende lidstaten ressorteren of elk sinds ten minste twee jaar een dochtervennootschap hebben die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert dan wel een bij­kantoor hebben dat in een andere lidstaat is gelegen of, ook, door een andere SE [61]; of (4) door omzetting van een NV opgericht overeenkomstig het recht van een lidstaat van de EER en haar statutaire zetel en hoofdbestuur in de EER heeft, op voorwaarde dat deze vennootschap gedurende tenminste twee jaar een dochtervennootschap heeft die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert (art. 2). Enkel rechtspersonen die hun statutaire zetel en hoofdbestuur in de EER hebben kunnen deelnemen aan de oprichting van een SE. Wel kan een lidstaat bepalen dat een vennootschap die haar hoofdbestuur niet in de EER heeft, kan deelnemen indien zij is opgericht overeenkomstig het recht van een lidstaat, haar statutaire zetel heeft in die lidstaat en een daadwerkelijk en duurzaam verband met de economie van een lidstaat heeft (art. 2 (5)). Het Belgisch recht laat deelname van een dergelijke vennootschap toe (art. 894 W.Venn.). Er is een daadwerkelijk en duurzaam verband indien deze vennootschap in de EER een vestiging heeft [62]. Maar dit verband is er niet indien de vennootschap enkel een postbus zonder activiteit heeft, of omdat haar aandeelhouders of bestuurders een Europese nationaliteit hebben of woon­achtig zijn in de EER [63].

Een SE moet worden ingeschreven in het speciaal daartoe aangewezen register in de lidstaat waar ze haar statutaire zetel heeft. Enkel dan geniet ze van rechtspersoonlijkheid indien ze in deze lidstaat werd opgericht als holding-SE of dochter-SE, of bestaat ze als een SE in geval van fusie of omzetting (art. 12 en 16). Ze kan worden ingeschreven indien een overeenkomst werd gesloten tot regeling van de inspraak van werknemers, of een besluit werd genomen waarbij werd afgezien van het openen van onderhandelingen met het oog op een dergelijke overeenkomst en werd besloten terug te vallen op de regels die gelden in de lidstaten waar de SE werknemers heeft, of de termijn waarin de onderhandelingen moeten zijn afgerond, is verlopen zonder dat een overeenkomst werd gesloten en de bestuursorganen beslissen om de referentievoorschriften in de richtlijn toe te passen (art. 12 (2) en (3)) [64]. Dit alles geldt natuurlijk slechts indien de SE werknemers heeft.

De inschrijving voor de erkenning als SE gebeurt in België in het rechtspersonenregister van de Kruispuntbank van Ondernemingen (art. 1 § 4 W.Venn.). Op dat ogenblik verwerft ze rechtspersoonlijkheid of bestaat ze als SE. Tevens moet bij die gelegenheid een expeditie van de oprichtingsakte en een uittreksel hiervan worden neergelegd ter griffie van de rechtbank van koophandel van het gerechtelijk arrondissement waar de SE haar statutaire zetel heeft; de griffie zal het uittreksel overmaken voor publicatie in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad (art. 895 jo. 67 § 2 W.Venn.). De openbaarmaking is vereist om deze informatie te kunnen tegenwerpen aan derden (art. 13). De inschrijving en doorhaling van een inschrijving tengevolge van zetelverplaatsing of ontbinding, worden ook bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen; deze publicatie heeft geen juridische waarde; ze strekt enkel tot informatie (art. 14 (1)).

17.Voordat de SE als rechtspersoon bestaat, kunnen rechtshandelingen worden gesteld voor rekening van de SE in oprichting. De betrokken personen zullen retroactief zijn bevrijd indien de SE deze rechtshandelingen na haar ontstaan overneemt. Zoniet blijven ze hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk voor de uitvoering van deze rechtshandelingen (art. 16 (2)). Er werd geen termijn bepaald waarbinnen deze overname moet gebeuren.

C. Bestuur

18.De verordening laat de oprichters toe te kiezen voor een monistisch of dualistisch bestuurstelsel. In een monistisch bestuur wordt het bestuur waargenomen door een raad van bestuur. Deze kan het dagelijks bestuur desgevallend delegeren. In een dualistisch stelsel, wordt het bestuur toevertrouwd aan een leidinggevend orgaan, dat werkt onder toezicht van een toezichthoudend orgaan [65]. De leden van de bestuursorganen kunnen rechtspersonen zijn indien de statuten dit toelaten, tenzij de nationale wetgeving het verbiedt (art. 47 (1)). Het Belgisch recht laat dit toe (art. 896 W.Venn.).

De termen “leidinggevend orgaan” (“organe de direction”) en “toezichthoudend orgaan” (“organe de surveillance”) uit de verordening werden vertaald in het Belgisch recht naar “directieraad” (“conseil de direction”) en “raad van toezicht” (“conseil de surveillance”). In een SE met zetel in België, kan geen directiecomité in de zin van artikel 524bis W.Venn. worden ingesteld (art. 898 W.Venn.).

19.De bevoegdheid van de directieraad om de SE te verbinden is gelijklopend met hetgeen geldt voor de raad van bestuur van de NV. Handelingen buiten het statutair doel van de SE verbinden deze laatste tenzij de vennootschap bewijst dat de derde daarvan op de hoogte was of er, gezien de omstandigheden niet onkundig van kon zijn, met dien verstande dat bekendmaking van de statuten geen voldoende bewijs is (art. 897 W.Venn.; deze bepaling geldt ook voor de raad van bestuur van de SE die heeft gekozen voor een monistisch stelsel). De bevoegdheden van de directieraad (of de raad van bestuur) kunnen worden beperkt in de statuten, maar zulke beperking is niet tegenwerpelijk aan derden. Wel zijn een- en meerhandtekeningsclausules tegenwerpelijk (art. 908 en 909 W.Venn.).

Indien de directieraad voor een bepaalde beslissing een machtiging van de raad van toezicht nodig heeft krachtens een uitdrukkelijke statutaire bepaling of krachtens een beslissing van de raad van toezicht, dan is deze voorafgaande machtiging geen vereiste voor de tegenwerpelijkheid: zelfs indien deze machtiging niet werd bekomen, dan nog verbindt het optreden van de directieraad rechtsgeldig de SE (art. 903 W.Venn.).

De regels inzake bestuur die gelden voor de NV zijn grotendeels van toepassing op de SE met zetel in België, met inbegrip van de regeling inzake belangenconflicten (art. 915 tot 918 W.Venn.).

20.De aandeelhouders zijn verenigd in een algemene vergadering. De werking en besluitvorming van de algemene vergadering worden voornamelijk beheerst door het nationaal recht. Een wijziging van de statuten van een SE wordt ook beslist door de algemene vergadering. Indien de statuten strijden met de regels inzake werknemersparticipatie vast­gelegd in uitvoering van de richtlijn van 8 oktober 2001, moeten ze worden aangepast; een lidstaat kan toelaten dat deze wijziging wordt aangebracht door de bestuursorganen (art. 12 (4)). Aldus bepaalt artikel 877 W.Venn. dat de raad van bestuur of de directieraad kan overgaan tot aanpassing van de statuten om deze tegenstrijdigheid weg te werken.

Voor een statutenwijziging is een bijzondere meerderheid van tenminste twee derden van de stemmen nodig. Maar er geldt een strengere meerderheid indien het nationaal recht inzake naamloze vennootschappen dit bepaalt (art. 59 (1)). Aldus geldt naar Belgisch recht dat statutenwijzigingen in principe een meerderheid van drie vierden van de stemmen moeten halen (art. 558 W.Venn.). Voor doelwijzigingen geldt daarenboven een bijzondere meerderheid van vier vijfden van de stemmen (art. 559 W.Venn.). Maar in afwijking hierop kan de nationale wetgeving bepalen dat indien tenminste de helft van het geplaatste kapitaal aanwezig of vertegenwoordigd is, de statutenwijziging met een gewone meerderheid kan worden aangenomen (art. 59 (2)). Artikel 929 W.Venn. laat toe dat de statuten dit bepalen voor een SE met zetel in België. Uit de combinatie van deze regels volgt dat de statuten van een SE met zetel in België kunnen worden gewijzigd met een gewone meerderheid indien het aanwezigheidsquorum is bereikt en indien de statuten dit toelaten. Wordt op de algemene vergadering van een dergelijke SE het quorum niet bereikt dan moet een nieuwe algemene vergadering worden bijeengeroepen (art. 558 derde lid W.Venn.), die dan kan beslissen met een bijzondere meerderheid van drie vierden van de stemmen indien weerom het quorum niet wordt bereikt, of als het quorum toch wordt bereikt kan beslissen met een gewone meerderheid. Ten slotte, mag de nationale wetgeving toelaten een strengere meerderheid te bepalen in de statuten; dit is zo indien in de regels die gelden voor de naamloze vennootschap deze mogelijkheid werd opgenomen (art. 59 (1)). Naar Belgisch recht zal in de statuten van de SE derhalve een strengere meerderheid kunnen worden opgelegd [66].

De aandeelhouders kunnen hun aandelen overdragen. De SE is een kapitaalvennootschap; de overdraagbaarheid van de aandelen behoort tot het wezen van de vennootschap. Wel is het toegelaten de overdraagbaarheid te beperken. Dit zal afhangen van het nationaal recht. Voor een SE met statutaire zetel in België zullen overdraagbaarheidsbeperkingen slechts geldig zijn binnen de grenzen uitgetekend in artikel 510 W.Venn.

21.De SE voert een boekhouding en maakt jaarrekeningen en desgevallend geconsolideerde jaarrekeningen op overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar ze haar zetel heeft (art. 61). Eventueel zal een commissaris worden benoemd om de jaarrekening te laten controleren vooraleer ze ter goedkeuring aan de algemene vergadering voor te leggen. In België, zal de SE de regels volgen die gelden voor de NV.

D. Rol van werknemers

22.De rol van de werknemers in de SE is onderworpen aan een uitvoerige regeling waarvan de krachtlijnen zijn uitgeschreven in de richtlijn van 8 oktober 2001. De gedachte die hierbij voorstond is een eenvormig model van inspraak van de werknemers tot stand te brengen dat geldt ongeacht waar de SE haar zetel heeft. Omwille van de uiteenlopende regels die gelden in de verschillende lidstaten dienden een tweetal modellen te worden uitgeschreven: een model dat de inspraak beperkt tot informatie en raadpleging en een model dat medezeggenschap met zich meebrengt. Tevens moet worden verhinderd dat een SE haar zetel verplaatst naar een andere lidstaat om te ontsnappen aan bepaalde regels inzake inspraak. Dit alles is uitgemond in een ingewikkelde regeling die niet uitvoerig kan worden uitgelegd. Een vermelding van de hoofdlijnen is wel mogelijk. Vooraf dient opgemerkt dat de Europese vennootschap die zich schikt naar de richtlijn, naar Belgisch recht geen Europese ondernemingsraad meer moet instellen [67]. In België werd de richtlijn uitgevoerd door CAO nr. 84 van 6 oktober 2004 van de Nationale Arbeidsraad [68]. Bepaalde punten vereisen een wettelijke of reglementaire tussenkomst omdat een wijziging of aanvulling van een bestaande wet nodig is; dit geldt inzonderheid voor de bescherming van de werknemersvertegenwoordigers in de bijzondere onderhandelingsgroep en de sancties in geval van schending van de regeling. Dit gebeurde door de wet van 10 augustus 2005 houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot de instelling van een bijzondere onderhandelingsgroep, een vertegenwoordigingsorgaan en procedures betreffende de rol van de werknemers in de Europese vennootschap [69]. Deze wet treedt retroactief in werking op 8 oktober 2004, met uitzondering van de bepalingen i.v.m. het toezicht en de sancties, die in werking treden op 7 september 2005. De richtlijn van 8 oktober 2001 had de lidstaten tot 8 oktober 2004 de tijd gegeven om zich te conformeren.

23.Bij de oprichting van een SE met inbegrip van fusie of omzetting, moet het bestuur van de deelnemende vennootschappen onderhandelingen aanvatten met een bijzondere onderhandelingsgroep die representatief is voor de werknemers van de deelnemende vennootschappen en hun dochterondernemingen en vestigingen. De samenstelling van de onderhandelingsgroep wordt bepaald in artikel 3 (2) van de richtlijn en de uitvoeringswetgeving (nl. art. 8 e.v. van CAO nr. 84). Deze onderhandelingen moeten uitmonden in een overeenkomst omtrent de rol van de werknemers. De inhoud van deze overeenkomst wordt bepaald in artikel 4 van de richtlijn. De onderhandelingsgroep kan ook beslissen geen onderhandelingen te voeren en terug te vallen op de bestaande regeling inzake de rol van werknemers die geldt in de lidstaten waar de SE werknemers zal hebben (art. 3 (6)). De onderhandelingen mogen maximaal 12 maanden duren (art. 5). Wordt er geen akkoord bereikt of wordt er niet beslist om de bestaande regels verder toe te passen, dan kunnen de bestuursorganen van de deelnemende vennootschappen zelf beslissen om de referentievoorschriften bepaald door de nationale wetgeving in uitvoering van de richtlijn toe te passen (art. 7). Dit is vereist opdat de SE kan worden ingeschreven en dus bestaan [70].

E. Zetelverplaatsing

24.De statutaire zetel van een SE kan worden verplaatst van de ene lidstaat naar de andere, zonder dat de SE hiervoor moet worden ontbonden; zij blijft verder bestaan, zij het weliswaar dat ze zal zijn onderworpen aan het recht van de lidstaat waarnaar ze haar zetel verplaatst (art. 8 (1)). Wel moet de hoofdzetel volgen; zij moet steeds in dezelfde lidstaat zijn gevestigd als de statutaire zetel (art. 7). Een zetelverplaatsing is niet mogelijk indien tegen de SE een procedure inzake ontbinding, liquidatie, insolventie, opschorting van betalingen of een andere soortgelijke procedure is ingesteld (art. 8 (15)). Een lidstaat kan bepalen dat een bepaalde overheid zich kan verzetten tegen de zetelverplaatsing omwille van redenen van algemeen belang; hiertegen moet beroep bij een rechter mogelijk zijn (art. 8 (14)). In België werd deze bevoegdheid verleend aan de minister van Economie (art. 935 W.Venn.). Het beroep moet nog worden geregeld bij een in de ministerraad overlegd K.B. In het verslag aan de Koning, wordt een gevaar voor het algemeen belang geacht te bestaan “indien de economische of strategische belangen van de Natie ernstig in gevaar zouden komen door het deelnemen van de betrokken vennootschap aan een SE via een fusie” [71]. De termen “algemeen belang” stammen uit de verordening. De Belgische wetgever is dus niet bevoegd om dit begrip in te vullen. Uiteindelijk zal het algemeen belang worden bepaald door de rechtspraak van het Hof van Justitie bij gebrek aan een initiatief van de Europese wetgever.

De procedure van zetelverplaatsing ligt neer in artikel 8 van de verordening van 8 oktober 2001. Zij is in principe enkel van toepassing op internationale zetelverplaatsingen. Ze zal slechts gelden voor een zetelverplaatsing binnen dezelfde lidstaat in de mate bepaald door het recht van die lidstaat [72].

Het nationaal recht mag een beschermingsregeling voor schuldeisers uitwerken (art. 8 (7)). Op grond van deze bepaling, wordt in artikel 933 W.Venn. een regeling opgenomen ter bescherming van de schuldeisers (die is gespiegeld aan de regeling die geldt in geval van fusie of splitsing van een NV, die overigens ook van toepassing is op een fusie of splitsing van een SE). Deze regeling luidt als volgt. De schuldeisers beschikken over een termijn van twee maanden te rekenen van de dag van bekendmaking van het voorstel tot zetelverplaatsing in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad, om een zekerheid of elke andere waarborg voor hun schuldvordering te eisen. Dit recht komt ook toe aan houders van andere rechten jegens de SE. Voorwaarde is dat hun vordering of recht is ontstaan vóór deze bekendmaking en nog niet is vervallen. Hiervan kan contractueel niet worden afgeweken. De vennootschap kan de vordering afweren door de schuldvordering te voldoen tegen de waarde ervan na aftrek van het disconto wegens vroegtijdige betaling. Wordt hieromtrent geen overeenstemming bereikt of vindt de schuldeiser geen voldoening, dan kan de meest gerede partij het geschil voorleggen aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied waar de SE haar statutaire zetel heeft. De rechtsvordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding, dit wil zeggen ten gronde maar met de termijnen en volgens de vormen van kort geding; dit geldt ook voor de tenuitvoerlegging van de genomen beslissing. De voorzitter van de rechtbank van koophandel zal de zekerheid bepalen die de vennootschap moet stellen en de termijn waarbinnen dit moet gebeuren. Maar hij kan ook beslissen dat er geen reden is om een zekerheid te stellen gelet op de waarborgen en voorrechten waarover de schuldeiser reeds beschikt of de solvabiliteit van de SE. Wordt de opgelegde zekerheid niet binnen de bepaalde termijn verleend, dan wordt de schuldvordering onmiddellijk opeisbaar. De rechtsvordering en de daaropvolgende procedure verhinderen de zetelverplaatsing niet; deze vindt gewoon doorgang. Dit alles belet niet dat overeenkomsten mogen worden uitgevoerd waarin aan de schuldeiser machtiging wordt verleend om de onmiddellijke terugbetaling te eisen van zijn schuldvordering in geval van zetelverplaatsing. Deze laatste regel is overbodig daar dit een toepassing is van het gemeen verbintenissenrecht. De hier besproken schuldeiserbeschermingsregeling lijkt ook van toepassing in geval van een zetelverplaatsing binnen België, wat mag worden betreurd.

25.De zetelverplaatsing zou in principe geen liquidatieaanslag tot gevolg mogen hebben. Dit zou althans moeten volgen uit de verordening van 8 oktober 2001, die bepaalt dat de SE kan worden verplaatst naar het buitenland zonder dat ze wordt ontbonden. De verordening is echter gesteund op het oude artikel 100A (nu art. 95) van het EG-Verdrag dat de nationale fiscale regels onverlet laat (zie art. 95 (3) EG-Verdrag). Lidstaten behouden dus de vrijheid om bij gelegenheid van een zetelverplaatsing, waardoor de rechtspersoon als fiscale inwoner verdwijnt, een belasting te heffen; verschillende lidstaten, zoals België, doen dit ook. De Europese Raad heeft op 17 februari 2005 een wijziging aan de fiscale fusierichtlijn van 23 juli 1990 [73] goedgekeurd. Door deze wijziging zal vanaf 1 januari 2006 de zetelverplaatsing van de SE binnen de Europese Unie [74] op een belastingneutrale wijze doorgaan zelfs indien dit zou betekenen dat de SE geen fiscale inwoner meer is van de lidstaat waar ze haar zetel had. Aldus zullen geen meerwaarden mogen worden belast in de mate dat de activa en passiva van de SE verbonden blijven aan een vaste inrichting van de SE in de lidstaat en de fiscale waarde hiervan niet wordt gewijzigd. Vrijgestelde reserves en fiscale verliezen gaan niet verloren; zij blijven verder verbonden aan de vaste inrichting. Tevens zal de SE ook kunnen genieten van de andere belastingneutrale regimes die de fiscale fusierichtlijn bepaalt, zoals fusie, splitsing en aandelenruil [75]. België heeft de wijzigingsrichtlijn van 17 februari 2005 op het ogenblik van het schrijven van deze bijdrage nog niet uitgevoerd.

F. Ontbinding

26.De ontbinding van een SE wordt beheerst door het nationaal recht van de lidstaat waar de statutaire zetel is gevestigd (art. 63). De SE die nalaat haar hoofdbestuur te vestigen in dezelfde lidstaat als haar statutaire zetel kan worden ontbonden (art. 64). Een regularisatietermijn kan worden toegestaan door de rechter aan wie wordt gevraagd om de ontbinding uit te spreken (art. 941 W.Venn.). Ook indien de SE tot stand komt door een fusie en de nodige wettig­heidsattesten niet werden bekomen, kan de rechter worden verzocht ze te ontbinden (art. 30).

Het is ten slotte ook mogelijk de SE om te zetten in een naamloze vennootschap van het land waar de SE haar zetel heeft; dit kan pas na het verstrijken van twee jaar na inschrijving van de SE en nadat de eerste twee jaarrekeningen zijn goedgekeurd (art. 66).

IV. De Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE)
A. Omschrijving en invoering

27.De Europese Coöperatieve Vennootschap, afgekort SCE, wordt ingevoerd in het Europees recht door de verordening van 22 juli 2003 [76]. Hoewel de Latijnse benaming niet wordt gebruikt, mag worden aangenomen dat SCE staat voor Societas Cooperativa Europaea. De rol van de werknemers in een SCE wordt geregeld in de richtlijn van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van een Europese Coöperatieve Vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers [77]. De verordening is van toepassing vanaf 18 augustus 2006. Op die datum moet de richtlijn zijn omgezet in het recht van alle lidstaten van de Europese Economische Ruimte (EER) [78].

De SCE onderscheidt zich van de SE wegens haar oogmerk, nl. de voldoening van de behoeften van haar vennoten [79] en/of de ontwikkeling van hun economische en sociale activiteiten (art. 1 (3)) [80]. Derden mogen in principe geen winst halen uit de activiteit van de SCE noch deelnemen aan de activiteit, tenzij de statuten dit toelaten (art. 1 (4)). De SCE is een coöperatie en moet ook alsdusdanig worden behandeld door de lidstaten, zonder discriminatie ten aanzien van coöperaties van nationaal recht (art. 9). De SCE onderscheidt zich van de coöperatieve vennootschap van Belgisch recht. Deze laatste rechtsvorm wordt sinds jaar en dag ook gebruikt als gezamenlijke vennootschap (joint venture) voor de samenwerking tussen ondernemingen. Zij geldt als een alternatief voor de NV. Wel heeft de Belgische wetgever een poging ondernomen door de oprichting van de Nationale Raad voor de Coöperatie die moet instaan voor de “verspreiding van de beginselen en het ideaal van de coöperatie” [81]. Coöperatieve vennootschappen kunnen worden erkend om alzo deel te nemen aan de werkzaamheden van de Nationale Raad voor de Coöperatie. Zij moeten hiervoor de beginselen van coöperatie in het vaandel (en hun statuten) dragen [82]. Daarenboven tracht de wetgever coöperatieve vennootschappen te verleiden tot erkenning door een voordelig belastingstarief in de vennootschapsbelasting [83] en beperkte vrijstelling van de belasting op dividenden [84]. Andere lid­staten, zoals Frankrijk [85] en Nederland [86], kennen een bijzondere wetgeving voor coöperaties.

Het is een vennootschap met veranderlijk kapitaal: de vennoten kunnen in- en uittreden; de intreding kan gebeuren door de inbreng van kapitaal in ruil voor aandelen op naam of de overdracht van aandelen. Voor overdracht is de instemming vereist van de algemene vergadering of het leiding­gevend of bestuursorgaan (art. 4 (11)). Het geplaatste kapitaal moet tenminste 30.000 euro bedragen (art. 3 (2)); in geval van inbreng in geld, moet het aandeel voor tenminste 25% van de nominale waarde zijn volgestort met dien verstande dat het saldo moet worden volstort binnen 5 jaar; inbrengen in natura moeten volledig worden volstort bij inschrijving (art. 4 (4) en (5)). De vennoten zijn in principe niet aansprakelijk voor de schulden van de SCE; enkel hun inbreng is aan het vennootschapsrisico onderworpen. In de statuten kan worden gekozen voor de onbeperkte aansprakelijkheid. Indien die keuze niet wordt gemaakt, dan moet de naam van de SCE eindigen met de woorden “met beperkte aansprakelijkheid” (art. 1 (2)).

De naam van de SCE moet steeds worden voorafgegaan of gevolgd door de afkorting “SCE” (art. 5 (4)). Op deze wijze kan de SCE overal worden herkend, ongeacht de taal van de rechtsvorm die voluit wordt geschreven.

De SCE moet haar statutaire zetel vestigen binnen de EER [87], in dezelfde lidstaat waar haar hoofdbestuur is gevestigd; een lidstaat mag opleggen dat de statutaire zetel wordt gevestigd op het adres van het hoofdbestuur (art. 6). De SCE wordt ingeschreven in een nationaal register van de lidstaat waar de SCE haar statutaire zetel heeft (art. 11 (1)). De lidstaten zullen dus eerst het register moeten aanwijzen vooraleer een SCE kan worden ingeschreven en dus opgericht; de inschrijving is immers constitutief voor de rechtspersoonlijkheid of het ontstaan als SCE (art. 18 (1)).

B. Oprichting

28.Voor de oprichting van een SCE zijn tenminste twee oprichters afkomstig uit twee verschillende lidstaten vereist. Indien er zich eveneens natuurlijke personen bevinden tussen de oprichters, dan moeten tenminste vijf natuurlijke personen deelnemen aan de oprichting. Indien alle oprichters, natuurlijke personen zijn dan moeten er tenminste twee woonachtig zijn in twee verschillende lidstaten. Indien er eveneens rechtspersonen bij zijn, dan volstaat het dat twee van deze rechtspersonen uit twee verschillende lidstaten afkomstig zijn. Ook publiekrechtelijke lichamen kunnen deelnemen aan de oprichting. Voor natuurlijke personen is de woonplaats bepalend; voor de rechtspersonen, het recht waaronder ze ressorteren (art. 2 (1)). Het is tevens mogelijk een SCE op te richten door fusie van coöperaties opgericht overeenkomstig het recht van een lidstaat, met statutaire zetel en hoofdbestuur in de EER, op voorwaarde dat tenminste twee van de fuserende coöperaties onder het recht van twee verschillende lidstaten ressorteren. Ten slotte kan een nationale coöperatie uit de EER worden omgezet in een SCE op voorwaarde dat ze haar statutaire zetel en hoofdbestuur in de EER heeft, en ze sinds tenminste twee jaar een vestiging of een dochteronderneming heeft die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert (art. 2 (1)). Een lidstaat kan bepalen dat een rechtspersoon die zijn hoofdbestuur niet in de EER heeft, kan deelnemen aan de oprichting van een SCE op voorwaarde dat zij overeenkomstig het recht van een lidstaat is opgericht, zijn statutaire zetel heeft in de lidstaat waar ze is opgericht en een daadwerkelijk en duurzaam verband heeft met de economie van een lidstaat (art. 2 (2); zie randnr. 16). De procedures van fusie en omzetting worden uitvoerig geregeld in de artikelen 19 tot 35 van de verordening. De fusie wordt aanvullend beheerst door het nationaal recht van toepassing op coöperaties en, indien hierin niet de oplossing kan worden gevonden, het recht van toepassing op de NV (dat in principe een uitvoering is van de Derde Richtlijn van 9 oktober 1978 inzake vennootschapsrecht (zie randnr. 1)). In België zal Boek XI van het wetboek van vennootschappen aanvullend van toepassing zijn; in dit boek wordt voor alle vennootschapsvormen met rechtspersoonlijkheid de procedure van fusie vastgelegd. Een lidstaat kan een overheid aanwijzen die bevoegd is om zich te verzetten tegen de deelname van een coöperatie van dat land aan een fusie, wegens redenen van algemeen belang; beroep bij een rechter moet mogelijk zijn (art. 21).

De SCE moet worden ingeschreven in een register van de lidstaat waar de statutaire zetel is gevestigd. Door de inschrijving verwerft de SCE rechtspersoonlijkheid, of in geval van een fusie of omzetting, neemt ze de rechtsvorm van SCE aan. De inschrijving is enkel mogelijk indien een overeenkomst werd gesloten tot regeling van de inspraak van werknemers of een besluit werd genomen waarbij werd afgezien van het openen van onderhandelingen met het oog op een dergelijke overeenkomst en werd besloten terug te vallen op de regels die gelden in de lidstaten waar de SE werknemers heeft of de termijn waarin de onderhandelingen moeten zijn afgerond, is verlopen zonder dat een overeenkomst werd gesloten en de bestuursorganen beslissen om de referentievoorschriften in de richtlijn toe te passen (art. 11 (2) en (3) jo. art. 7 (1) (b) van de richtlijn). Benevens de inschrijving zal de nodige informatie moeten worden bekendgemaakt door neerlegging van de gepaste formulieren op de griffie van de rechtbank van koophandel en publicatie in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad. Dit is nodig voor de tegenwerpelijkheid van deze informatie (art. 12). De inschrijving en doorhaling van een inschrijving van een SCE worden ook gemeld in het Publicatieblad van de Europese Unie (art. 13).

Vóór het ontstaan als rechtspersoon kunnen rechtshandelingen worden verricht voor de SCE in oprichting. Zij zullen van rechtswege overgaan op de SCE indien zij ze na de verwerving van de rechtspersoonlijkheid bekrachtigt. Zoniet blijven de betrokken personen hoofdelijk en onbeperkt aansprakelijk voor de uitvoering van de rechtshandelingen (art. 18 (2)).

C. Vennoten en andere effectenhouders

29.Enkel natuurlijke personen die een woonplaats hebben in de EER en rechtspersonen die ressorteren onder het recht van een lidstaat van de EER kunnen vennoot worden van een SCE. Om toe te treden door middel van een inbreng of een overname van aandelen, is een toestemming van het bestuur van de SCE vereist. Indien het bestuur toelating weigert, is beroep mogelijk bij de algemene vergadering. Het vennotenbestand bestaat uit personen die gebruik zullen maken van de door de SCE aangeboden goederen of diensten [88]. In principe moeten alle vennoten wiens activiteit kan worden bevorderd door de activiteit van de SCE kunnen toetreden [89]. De statuten kunnen ook toelaten dat vennoten worden toegelaten die enkel kapitaal verschaffen en niet onmiddellijk zijn gebaat met de bedrijvigheid van de SCE; dit moet in de statuten worden bepaald (art. 14 (1)). De statuten kunnen de toetreding aan voorwaarden verbinden zoals een minimale kapitaalinbreng (art. 14 (2)) [90]. Het vennotenbestand wordt bijgehouden in een lijst die kan worden ingezien door ieder die een gewettigd rechtstreeks belang heeft; hij kan er een afschrift van vragen mits betaling van administratiekosten (art. 14 (4)).

Vennoten kunnen uit de vennootschap treden op verschillende manieren: uittreding; uitsluiting van de vennoot die ernstig tekort schiet in het nakomen van zijn verplichtingen of in strijdt met de belangen van de SCE handelt; overdracht van alle aandelen; ontbinding van een vennootrechtspersoon; faillissement; overlijden, in de gevallen bepaald in de statuten (art. 15 (1)) en in geval van zetelverplaatsing over de grenzen (art. 7 (5); zie randnr. 33). Een vennoot kan zijn lidmaatschap ook opzeggen na een verzet tegen een statutenwijziging waarbij nieuwe verplichtingen inzake storting of andere prestaties worden ingevoerd, bestaande verplichtingen voor vennoten wezenlijk worden uitgebreid of de termijn voor de kennisgeving van uittreding uit de SCE tot meer dan 5 jaar wordt verlengd (art. 15 (2)). Uitsluiting door het bestuurs- of leidinggevend orgaan kan enkel na te zijn gehoord; beroep is mogelijk bij de algemene vergadering (art. 15 (3)). De vennoot die vertrekt heeft recht op de terugbetaling van zijn aandeel, verminderd met de verliezen die ten laste van het kapitaal zijn gebracht; hij heeft hierop geen recht indien hij zijn aandelen overdraagt (art. 16).

De statuten kunnen de uitkering van winst regelen. Aldus kan worden bepaald dat een dividend wordt toegekend naar evenredigheid van de omzet van een vennoot met de SCE of van het werk dat een vennoot ten behoeve van de SCE heeft geleverd (art. 66). Maar het is ook toegelaten om de uitkering van winst volledig uit te sluiten (art. 67 (3)).

Benevens aandelen, kan de SCE effecten uitgeven die het kapitaal niet vertegenwoordigen [91]. Deze effecten kunnen worden toegekend aan vennoten of aan personen die buiten de SCE staan. Het houden van een dergelijk effect verleent niet de hoedanigheid van vennoot; zij hebben geen stemrecht (art. 64 (1)). De SCE kan ook obligatieleningen uitschrijven (art. 64 (1)). De houders van deze effecten en obligaties kunnen de algemene vergadering bijwonen (art. 58 (2)). Het is ook toegelaten bijzondere vergaderingen voor deze effectenhouders in te richten (art. 64 (4)).

D. Bestuur

30.Het bestuur werd op gelijke wijze als voor de SE geregeld. Bepaalde bepalingen werden aangepast aan het besloten vennotenbestand van de SCE. Er zal een keuze tussen een dualistisch en een monistisch stelsel moeten worden gemaakt.

Ook de werking van de algemene vergadering is gelijk­lopend met die van de algemene vergadering van een SE. Elke vennoot heeft recht op één stem, ongeacht het aantal aandelen dat hij bezit (art. 59 (1)). Wel mag een lidstaat toelaten dat de statuten meer stemmen toekennen aan een vennoot wegens zijn deelname in het bedrijf, buiten de kapitaalinbreng; maar er mogen aan een vennoot niet meer dan vijf stemmen worden toegekend, of, indien dit lager is, niet meer dan 30% van het totaal aantal stemmen. Voor de SCE die bedrijvig is in de financiële of verzekeringssector kan een lidstaat bepalen dat de statuten toelaten dat een vennoot een aantal stemmen aanhoudt in evenredigheid met zijn kapitaal of andere deelneming in de vennootschap, met dien verstande dat per vennoot niet meer dan vijf stemmen, of indien dit lager is, 20% van het totaal aantal stemmen worden toegekend. Indien echter de meerderheid van de vennoten van de SCE coöperaties zijn, kan worden toegelaten dat de statuten bepalen dat het stemrecht wordt bepaald in evenredigheid met de deelneming of het aantal leden van elke coöperatie zonder beperking (art. 59 (2)). Er mogen in ieder geval niet meer dan 25% van de stemmen worden toegekend aan niet gebruikende vennoten (art. 59 (3)). In lidstaten waar dit mogelijk is voor coöperaties, kan stemrecht worden toegekend aan werknemersvertegenwoordigers zonder dat ze samen meer dan 15% van de stemmen aanhouden; deze stemrechten vervallen in geval van zetelverplaatsing naar een lidstaat waar deze regeling niet geldt voor coöperaties (art. 59 (4)). Beslissingen worden genomen bij meerderheid van de stemmen uitgebracht door de aanwezige en vertegenwoordigde leden (art. 61 (2)). Statutenwijzigingen vereisen een twee derden meerderheid van de uitgebrachte stemmen, tenzij in het nationaal recht van de lidstaat waar de SCE haar zetel heeft een ruimere meerderheid wordt bepaald voor coöperaties (art. 61 (4)).

Indien de SCE actief is in verschillende bedrijfssectoren of gebiedsdelen, verscheidene vestigingen heeft of 500 leden telt, kunnen sector- of afdelingsvergaderingen worden ingericht (voorzover de nationale wetgeving van het land waar de SCE haar zetel heeft, het toelaat). De algemene vergadering van de SCE is dan samengesteld uit afgevaardigden van de sector- of afdelingsvergaderingen. Dit moet in de statuten worden geregeld (art. 63).

31.De SCE voert een boekhouding en stelt een gewone en geconsolideerde jaarrekening op overeenkomstig het nationaal recht van het land waar zij haar zetel heeft. Ook de controle en openbaarmaking wordt geregeld door dit nationaal recht (art. 68).

E. Rol van werknemers

32.De inspraak van de werknemers in een SCE is op gelijke wijze geregeld als voor de SE. Het kader ligt neer in de richtlijn van 22 juli 2003, en zal nader worden uitgewerkt in het nationaal recht van elke lidstaat [92].

F. Zetelverplaatsing

33.De zetel van de SCE kan worden verplaatst naar een andere lidstaat zonder ontbinding (art. 7 (1)). Het hoofdbestuur moet dan volgen (art. 6). Een zware procedure die gelijk spoort met die die geldt voor de SE, moet worden gevolgd. Een belangrijk verschilpunt is dat de vennoot, die zich heeft verzet tegen de zetelverplaatsing, kan uittreden met een recht op terugbetaling van zijn aandelen (art. 7 (5)). De SCE zal zoals de SE kunnen genieten van de voorgestelde wijziging van de fiscale fusierichtlijn: haar zetel zal ook op belastingneutrale wijze kunnen worden verplaatst naar een andere lidstaat [93].

G. Ontbinding

34.De ontbinding en vereffening worden beheerst overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de SCE haar zetel heeft (art. 72).

De SCE die niet voldeed aan de nationaliteitsvereisten bij oprichting, fusie of omzetting, of niet voldoet aan de kapitaalvereisten kan door een rechter worden ontbonden (art. 73 (1)). Ook indien de SCE tot stand komt door een fusie en de nodige wettigheidsattesten niet werden bekomen, kan aan de rechter worden verzocht dat ze wordt ontbonden (art. 73 jo. 34). Ten slotte wordt de SCE ook ontbonden indien zij haar hoofdbestuur niet meer heeft in de lidstaat waar haar statutaire zetel is gevestigd (art. 73 (3)). In al die gevallen kan een regularisatietermijn worden toegestaan.

In geval van vereffening wordt het batig saldo verdeeld volgens het “beginsel van de belangeloze verdeling”; dit betekent dat het wordt bestemd overeenkomstig een doel dat aansluit bij het doel van de SCE. Bij voorkeur wordt het overgedragen aan een andere coöperatieve of een vereniging met een aansluitend doel. Het nationaal recht kan toelaten dat de statuten bepalen hoe het batig saldo wordt verdeeld. Het kapitaal wordt terugbetaald aan de vennoten (art. 75).

Ten slotte is mogelijk de SCE om te zetten in een coöperatie van het land waar ze haar zetel heeft; dit kan pas na het verstrijken van twee jaar na inschrijving van de SCE en nadat de eerste twee jaarrekeningen zijn goedgekeurd. De procedure is uitgeschreven in artikel 76 van de verordening.

V. Andere Europese rechtspersonen

35.Artikel 171 van het EG-Verdrag verleent de Gemeenschap de bevoegdheid “gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in het leven te roepen die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van programma's voor communautair onderzoek en communautaire technologische ontwikkeling en demonstratie.”. Dit vereist een verordening van de Raad beslist met een gekwalificeerde meerderheid, op voorstel van de Commissie, en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité (art. 172 EG-Verdrag).

De Raad heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt om de gemeenschappelijke onderneming Galileo op te richten. Dit gebeurde bij een verordening van 21 mei 2002 [94].

Galileo heeft haar zetel te Brussel en heeft bij oprichting een kapitaal van 570 miljoen euro. Haar doel is “de eenheid van het beheer en de financiële controle van het project voor de onderzoeks-, ontwikkelings- en demonstratiefase van het Galileo-programma te waarborgen en met het oog daarop de financiële middelen ten behoeve van dit programma bijeen te brengen.” [95]. Ze is een rechtspersoon met beperkte aansprakelijkheid van de leden [96]. De Europese Investeringsbank alsmede privé-ondernemingen kunnen lid worden; bij die gelegenheid zullen ze een inbreng verrichten. Het bestuur wordt waargenomen door een raad van bestuur die bestaat uit de leden. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité en een directeur; de bevoegd­heden van deze organen worden omschreven in de statuten van de gemeenschappelijke onderneming. Het statuut van de gemeenschappelijke onderneming opgericht op grond van artikel 171 van het EG-Verdrag wordt volledig beheerst door het Europees recht. Zij kan niet worden ondergebracht in één van de soorten van Belgische rechtspersonen. Het Belgisch recht is niet aanvullend van toepassing ondanks de vestiging van de zetel in Brussel.

36.Ook de artikelen 45 e.v. van het Euratom-Verdrag laten de Raad toe om gemeenschappelijke ondernemingen op te richten indien ze “van fundamenteel belang zijn voor de ontwikkeling van de industrie op het gebied van de kernenergie binnen de Gemeenschap”. Zij worden opgericht door een beslissing van de Raad op voorstel van de Commissie (art. 46). Deze beslissing wordt ingekleed in een beschikking. De gemeenschappelijke ondernemingen hebben rechtspersoonlijkheid (art. 49). De statuten worden telkens goedgekeurd en aangehecht aan de beschikking tot oprichting; statutenwijzigingen vereisen de goedkeuring van de Raad (art. 50). De jaarrekening van de vennootschap wordt elk jaar toegezonden aan de Europese Commissie (art. 171 (3)).

Op grond van deze bepalingen van het Euratom-Verdrag werden zeven gemeenschappelijke ondernemingen opgericht. Zij dienen allen voor de bouw en de uitbating van een kernenergie project, in het merendeel van de gevallen een kerncentrale, waarbij voor de financiering beroep wordt gedaan op verschillende partijen die aandeelhouder zijn in de onderneming. In de beschikkingen van de Raad worden de ondernemingen regelmatig vrijgesteld van bepaalde belastingen.

De Société d'énergie nucléaire franco-belge des Ardennes (SENA) werd als een Franse société anonyme onderworpen aan het Franse vennootschapsrecht opgericht bij beschikking van 9 september 1961 [97]. Zij heeft tot doel de bouw en uitbating van een kerncentrale te Chooz in de Franse Ardennen. Zij werd opgericht voor een bepaalde duur die afloopt op 31 december 2058. Haar statuten werden een laatste maal gewijzigd bij beschikking van 18 mei 1987 [98].

De Kernkraftwerk RWE-Bayernwerk werd opgericht als een Gesellschaft mit beschränkter Haftung van Duits recht. Dit gebeurde bij beschikking van 18 juni 1963 [99]. Zij heeft als doel de bouw en uitbating van een kerncentrale te Gundremmingen in Beieren. Bij beschikking van 25 juli 1988 werd bepaald dat ze werd opgericht voor een duur van 37 jaar [100].

Bij beschikking van 12 december 1964 [101] werd de Kernkraftwerk Lingen opgericht als een Gesellschaft mit beschränkter Haftung van Duits recht met als doel de bouw en exploitatie van een kerncentrale te Darme in Neder-S­aksen [102]. Bij beschikking van 16 november 1992 werd beslist om de kerncentrale die reeds lang buiten gebruik was gesteld te analyseren met het oog op veilige insluiting [103].

De Hochtemperatur-Kernkraftwerk werd ook opgericht als een Gesellschaft mit beschränkter Haftung van Duits recht; zij heeft tot doel een kerncentrale te bouwen en te exploiteren in Uentrop in Duitsland. Dit gebeurde bij beschikking van 4 juni 1974 [104]. Bij beschikking van 7 mei 2002 werd besloten tot ontmanteling van de kerncentrale [105].

De Société belgo-française d'énergie nucléaire mosane (SEMO) werd opgericht door een beschikking van 26 november 1974 [106]; zij werd opgericht als een NV van Belgisch recht met als doel een kernenergiecentrale te bouwen in Tihange. Zij werd aanvankelijk opgericht voor een duur van 30 jaar; bij beschikking van 2 maart 1987 werden de statuten gewijzigd, en werd de duur verlengd voor een onbepaalde termijn [107]. Deze vennootschap is onderworpen aan de bepalingen van het Euratom-Verdrag en voor het overige aan de Belgische wetgeving.

Bij beschikking van 20 mei 1975 werd Schnell-Brüter-Kernkraftwerkgesellschaft opgericht als een Gesellschaft mit beschränkter Haftung van Duits recht [108] voor de bouw en uitbating van de kerncentrale Kalkar in Noord-Rijnland-Westfalen.

In de uitvoering van het fusieprogramma in de schoot van Euratom werd Joint European Torus (JET), Joint Undertaking opgericht bij beschikking van 30 mei 1978 [109]. Zij heeft als doel een torus van het Tokamaktype en bijhorende installaties te bouwen en uit te baten te Culham in Engeland. Zij wordt beheerst door het Engels recht, maar is geen company in de zin van de Companies Act van het Verenigd Koninkrijk. Zij werd aanvankelijk opgericht voor 12 jaar; de duur werd meer malen verlengd, en verstreek op 31 december 1999. Vervolgens is ze in vereffening getreden [110].

VI. Enkele bedenkingen

37.Er wordt kritiek geuit bij de initiatieven van de Europese wetgever. Het komt meestal neer op de vaststelling dat de verordening voor het merendeel verwijst naar het nationaal recht zodat er geen eenvormig Europees statuut tot stand komt.

Het is inderdaad juist dat waar de vertegenwoordigers van de lidstaten geen overeenstemming hebben kunnen bereiken, de verordening verwijst naar het nationaal recht waar de Europese rechtspersoon zijn zetel zal hebben. Dit zal tot gevolg hebben dat er evenveel soorten Europese rechts­personen zullen bestaan als lidstaten (op heden 25 EU lidstaten en 3 lidstaten van de Europese Economische Ruimte). Deze kritiek kan niet worden gevolgd. Ook een vennootschap beheerst door het nationaal recht verschilt van een andere vennootschap met dezelfde rechtsvorm doordat de oprichters en later de vennoten door een statutenwijziging, de interne werking en de rechten van de vennoten anders invullen door bijzondere statutaire bepalingen. In het vennootschapsrecht en het rechtspersonenrecht in het algemeen wordt een relatief grote vrijheid gelaten aan de oprichters in het bepalen van de organisatie en de rechten van de vennoten of leden. Daarenboven heeft de Europese wetgever door middel van richtlijnen reeds eenvormigheid tot stand gebracht in het vennootschapsrecht van de lidstaten, waarbij in de eerste plaats de bepalingen die ter bescherming van derden werden eengemaakt, tenminste dichter bij elkaar werden gebracht. Het Hof van Justitie, maar ook de nationale rechters vullen deze wetgeving aan door richtlijnconforme rechtspraak. Meer en meer rechters laten zich leiden door het Europees recht in de interpretatie van nationale regelgeving. Ook dit brengt het vennootschapsrecht van verschillende landen dichter bij elkaar. Elk initiatief van de Europese wetgever is dan ook een stap - hoe klein ook - in de goede richting.

Een vergelijking met het recht van de Verenigde Staten kan het beperkte belang van deze discussie beter doen inzien. Het vennootschapsrecht is aldaar immers statenrecht. Elke staat heeft zijn eigen vennootschapswetgeving. Dit heeft als gevolg dat het vennootschapsrecht verschilt van staat tot staat.

Ten slotte mag worden gewezen op een aantal verworvenheden die van groot belang zijn, en een eenmaking zullen bevorderen. Vooreerst kunnen rechtspersonen van Europees recht hun zetel verplaatsen naar een andere lidstaat zonder dat ze worden ontbonden. Ten tweede laten de verordeningen toe om nationale vennootschappen te fuseren in een Europese rechtspersoon waarbij activa en passiva van rechtswege overgaan. Dit is een belangrijke stap in de richting van een gelijkvormig vennootschapsrecht in de Europese Unie. Immers deze regels laten toe om de lidstaat te kiezen met het meest gepaste recht, en indien dit recht niet meer schikt, om dan de zetel te verplaatsen naar een andere lidstaat. Uiteindelijk, zo is gebleken in de Verenigde Staten [111], zal dit lidstaten er toe aanzetten om hun recht te vergelijken en nadelige bepalingen aan te passen om in lijn te blijven met hetgeen de Europese rechtspersonen zoeken.

[1] PB. van 15 januari 1962 (inz. p. 39). Het programma van de Europese Commissie kende een nieuw elan met het verslag van een groep van deskundigen inzake vennootschapsrecht onder de leiding van professor Jaap Winter dat werd bekendgemaakt op 4 november 2002. Het kan op internet worden geraadpleegd in het Engels, het Duits en het Frans. De Commissie maakte op 21 mei 2003 een nieuw actieplan bekend waarin ze initiatieven aankondigde (COM (2003) 284 final; PB. van 30 april 2004). Zie over dit alles ook, G. Carton de Tournai, “La modernisation du droit européen des sociétés et son impact sur le droit belge des sociétés”, Financieel Forum 2003, 327.
[2] Eerste richtlijn van de Raad strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede al. van art. 58 van het verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB. L. 65 van 14 maart 1968). Deze richtlijn werd omgezet in onze wetgeving door wet van 6 maart 1973 (B.S. 23 juni 1973); zie voor een bespreking van deze omzetting, J. Ronse, De vennootschapswetgeving 1973, Leuven, Acco, 1975, 282 p.; L. Simont, “La loi du 6 mars 1973 modifiant la législation relative aux sociétés commerciales”, Rev. prat. soc. 1974, 1 en 201.
[3] Tweede richtlijn van de Raad strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede al. van art. 58 van het verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB. L. 26 van 31 januari 1977). Deze richtlijn werd omgezet in onze wetgeving door de wet van 5 december 1984 (B.S. 12 december 1984); zie voor een bespreking van deze omzetting, B. Van Bruystegem, De vennootschapswetgeving 1984, Antwerpen, Kluwer, 1984, 205 p.; M. Massagé, L'adaptation du droit des sociétés anonymes, Brussel, Swinnen, 1985, 213 p.
[4] Vierde richtlijn van de Raad op grondslag van art. 54 lid 3 sub g) van het verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB. L. 222 van 14 augustus 1978). Deze richtlijn werd omgezet in onze wetgeving door de wet van 5 december 1984, hiervoor vermeld.
[5] Derde richtlijn van de Raad op de grondslag van art. 54 lid 3 sub g) van het verdrag betreffende fusies van naamloze vennootschappen (PB. L. 295 van 20 oktober 1978). Deze richtlijn werd omgezet door de wet van 29 juni 1993 (B.S. 21 juli 1993). Voor een bespreking, zie De nieuwe fusiewetgeving 1993, Jan Ronse Instituut (ed.), Kalmthout, Biblo, 1994, 289 p.; T. Tilquin, Traité des fusions et des scissions, Brussel, Kluwer, 1993, 659 p. Er wordt overigens gewerkt aan een richtlijn betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen. Het laatste voorstel op het ogenblik van het schrijven van deze bijdrage dateert van 26 november 2004 (nr. 15315/04).
[6] Zesde richtlijn op de grondslag van art. 54 lid 3 sub g) van het verdrag betreffende de splitsingen van naamloze vennootschappen (PB. L. 378 van 31 december 1982). Deze richtlijn werd ook omgezet door de wet van 29 juni 1993, hiervoor vernoemd.
[7] Zevende richtlijn van de Raad op de grondslag van art. 54 lid 3 sub g) van het verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB. L. 193 van 18 juni 1983). Deze richtlijn werd uitgevoerd door het K.B. van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen (B.S. 27 maart 1990).
[8] Achtste richtlijn over de voorwaarden tot toelating van personen belast met de wettelijke controle van de jaarrekening en van de geconsolideerde jaarrekening (PB. L. 126 van 12 mei 1984). Deze richtlijn werd uitgevoerd in Belgisch recht door de wet van 21 februari 1985 (B.S. 28 februari 1985). Zie hierover, B. Van Bruystegem, De vennootschapswetgeving 1986, Antwerpen, Kluwer, 1986, 252 p.
[9] Elfde richtlijn van de Raad betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen (PB. L. 395 van 30 december 1989). Deze richtlijn werd omgezet in ons recht door de wet van 13 april 1995 (B.S. 17 juni 1995). Zie hierover, K. Van Hulle, “Bepalingen inzake commissariaat, de openbaarmaking van de jaarstukken, de jaarrekening en het jaarverslag”, in De nieuwe vennootschapswetten van 7 en 13 april 1995, Jan Ronse Instituut (ed.), Kalmthout, Biblo, 1995, 257.
[10] Twaalfde richtlijn van de Raad inzake het vennootschapsrecht betreffende eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (PB. L. 395 van 30 december 1989). Deze richtlijn werd omgezet door de voormelde wet van 13 april 1995.
[11] E. Cerexhe, Le droit européen, la libre circulation des personnes et des entreprises, Brussel, Nauwelaerts, 1982, 41.
[12] H.v.J. 5 oktober 1988, Jur. 1988, 6159, concl. adv.-gen. Darmon; H.v.J. 7 februari 1973, Jur. 1973, 101; G. Vandersanden, “Examen de jurisprudence. Communautés européennes (1993 à 1998)”-544. Op vraag van de Europese Commissie pleit het Economisch en Sociaal Comité er voor “winststreven” in de zin van deze bepaling ruim te interpreteren “als deelneming aan de economie door rechtspersonen andere dan vennootschappen waarvan het hoofd- of bijkomend doel is om normaal gesproken tegen beloning een economische activiteit te verrichten” (advies van 19 september 1990 over de mededeling van de Commissie aan de Raad: “De ondernemingen van de sociale economie en de verwezenlijking van de Europese markt zonder grenzen“ (PB. C. 332 van 31 december 1990, p. 84)).
[13] Art. 249 EG-Verdrag.
[14] Elke andere maatregel waarbij bepalingen van de verordening anders worden vertaald in de nationale wetgeving is een belemmering die niet kan worden toegelaten (H.v.J. 10 oktober 1973, Jur. 1973, 981; H.v.J. 18 februari 1970, Jur. 1970, 69; H.v.J. 18 juni 1970, Jur. 1970, 451).
[15] PB. L. 199 van 31 juli 1985.
[16] PB. L. 294 van 10 november 2001.
[17] PB. L. 207 van 18 augustus 2001.
[18] Cyprus, Estonia, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Tsjechië, Slovakije en Slovenië (het verdrag van 16 april 2003, PB. L. 236 van 23 september 2003).
[19] Zoals blijkt uit Bijlage XXII van het EER-Verdrag van 2 mei 1992.
[20] Zie T. Tilquin, o.c., 526 e.v.
[21] Art. 2 verordening van 25 juli 1985 (EESV); art. 9 (1) (c) (iii) verordening van 8 oktober 2001 (SE) en art. 8 (1) (c) (iii) verordening van 22 juli 2003 (SCE); zie ook art. 7 (1) (c) van het gewijzigd voorstel voor een verordening van 6 december 2002 van de Raad betreffende het statuut van de Europese Vereniging (EV) en art. 7 (1) (c) van het gewijzigd voorstel tot een verordening van 6 juli 1993 van de Raad betreffende het statuut van de Europese onderlinge maatschappij (EOM).
[22] Art. 12 lid 2 van de verordening van 25 juli 1985 (EESV). In de Nederlandse tekst van de verordening wordt de term hoofdkantoor gebezigd; dit komt overeen met het woord hoofdbestuur dat in de verordeningen met betrekking tot de andere rechtspersonen wordt gebruikt. Het wordt in beide gevallen vertaald in administration centrale (Frans) en central administration of head office (Engels). Zie ook art. 5 van het gewijzigd voorstel voor een verordening van 6 december 1993 (EV) dat ook de term “centrale administratie” bezigt in plaats van hoofdbestuur of hoofdkantoor. Aan al deze termen moet dezelfde betekenis worden toegemeten.
[23] Art. 7 verordening van 8 oktober 2001 (SE) en art. 6 verordening van 22 juli 2003 (SCE); zie ook art. 5 gewijzigd voorstel voor een verordening van 6 december 1993 (EV), dat verwijst naar “centrale administratie” en art. 5 gewijzigd voorstel tot een verordening van 6 juli 1993 (EOM).
[24] H.v.J. 27 september 1988, Jur. 1988, 5483.
[25] Zie de zevenentwintigste overweging voorafgaand aan de verordening van 8 oktober 2001 (SE) en de veertiende overweging voorafgaand aan de verordening van 22 juli 2003 (SCE), waarin ook wordt bevestigd dat de Europese wetgever geen keuze maakt tussen de toepassing van de werkelijke zetel of incorporatieleer met het oog op een latere eenmaking van het nationaal vennootschapsrecht dienaangaande.
[26] Ingevoerd door de wet van 16 juli 2004 (B.S. 27 juli 2004) en van toepassing sinds 1 oktober 2004.
[27] Art. 4 § 3 van het WIPR; Parl. St. Kamer 2003-04, nr. 1078/5, 13-14.
[28] Art. 110 van het WIPR.
[29] Art. 1 (2) verordening van 25 juli 1985. Art. 1 (3) laat het aan de lidstaten over om te bepalen of de in hun registers ingeschreven EESV een rechtspersoon is. Indien dit niet zo is, dan zal het EESV nog steeds drager zijn van rechten en verplichtingen van elke aard, en kan het overeenkomsten aangaan of andere rechtshandelingen verrichten (art. 1 (2)). Deze nuance was noodzakelijk voor die lidstaten waar rechtspersonen niet kunnen genieten van fiscale transparantie omdat rechtspersonen per definitie onderworpen zijn aan inkomstenbelastingen. Dit gold voor Duitsland en Italië (U. Lohmann, “Federal Republic of Germany”, in D. Van Gerven en C.A.V. Aalders (eds.), European Economic Interest Groupings, Deventer, Kluwer, 1990, 151).
[30] In de Franse tekst van de verordening wordt de term “auxiliaire” gebezigd; in de Engelse tekst, “ancillary” om ondersteunend aan te duiden. Art. 839 W.Venn., dat eenzelfde omschrijving voor het ESV van Belgisch recht geeft, vertaalt auxiliaire ten onrechte door ondergeschikt (“subordonné”) (in die zin, K. Geens, “Algemene bespreking van de EESV-verordening, de EESV-wet en de ESV-wet”, in De Europese en Belgische economische samenwerkingsverbanden (EESV en ESV), T.R.V. 1989, I-42-43). Auxiliaire betekent “ce qui aide, sert de secours, de soutien” (Petit Robert) of helpen. Ancillary wordt uitgelegd als “subordinate, subsidiary” of “auxiliary, supplementary”; auxiliary wordt verder omschreven als “offering or providing help” of “functioning in a subsidiary capacity” (Webster's Ninth New Collegiate Dictionary); deze tweede uitleg verdient de voorkeur gezien de Franse tekst; het Frans werd als voertaal gebezigd bij het opstellen van de verordening. Daarenboven is de vordering gespiegeld aan de Franse groupement d'intérêt économique, waarvan de rechtsleer toen reeds voorhield dat de activiteit auxiliaire diende te zijn (M. Claret, Le groupement d'intérêt économique, Parijs, Librairie Lavoisier, 1984, 13). Deze vereiste werd naderhand door de wet van 13 juni 1989 ingevoegd in de Franse wet, nu opgenomen in art. 251-1 lid 3 van de Code de commerce.
[31] Cass. fr. 13 november 2003, Rev. soc. 2004, 369, noot P.-H. Conac.
[32] In praktijk is het verschil eerder theoretisch, daar het winstoogmerk van een vennootschap mede wordt beoordeeld in hoofde van de vennoten: de vennootschap wordt geacht winst te beogen voor haar vennoten (art. 1 W.Venn.). Als bewijs hiervan heeft de Belgische wetgever, het ESV, de Belgische tegenhanger van het EESV, ondergebracht in het wetboek van vennootschappen; het wordt beheerst door Boek XIV.
[33] Vijfde overweging voorafgaand aan de verordening van 25 juli 1985; D. Van Gerven, “European Economic Interest Groupings”, in D. Van Gerven en C.A.V. Aalders (eds.), The EEC Regulation and its application in the Member States of the European Community, Deventer, Kluwer, 1990, 9.
[34] Het regime van de GIE is terug te vinden in de Code de commerce. Het werd aanvankelijk ingevoegd door de ordonnance nr. 67-821 van 23 september 1967. Voor een bespreking, zie Y. Guyon, Droit des Affaires, Paris, Economica, I, 2001, 569; M. Claret, Le groupement d'intérêt économique, Parijs, Librairie Lavoisier, 1984, 170 p.; J.-L. Lodomez, Les groupements d'intérêt économique, De Boeck, 1989, 20; D. Van Gerven, “Le groupement européen d'intérêt économique (GEIE)”, Rev. prat. soc. 1986, 6-10.
[35] De verordening is eveneens van toepassing in de Europese Economische Ruimte krachtens Bijlage XXII van het EER-Verdrag van 2 mei 1992.
[36] Wet houdende verscheidene maatregelen tot toepassing van de verordening (EEG) nr. 2137/85 van de Raad van 25 juli 1985 tot instelling van Europese economische samenwerkingsverbanden, B.S. 22 augustus 1989.
[37] Art. 1325 B.W.
[38] Art. 1 jo. 4 van de wet van 12 juli 1989. Zie art. 5 van de wet voor de inhoud van het uittreksel en art. 6 voor de regeling inzake openbaarmaking. Latere wijzigingen aan deze informatie moeten op dezelfde wijze worden bekend gemaakt (art. 7).
[39] Voor vennootschappen naar Belgisch recht, waarvoor een gelijkaardige regeling geldt (ingevoerd door omzetting van de eerste richtlijn), moeten deze verbintenissen worden overgenomen binnen een termijn van 2 maanden na de datum waarop de vennootschap rechtspersoonlijkheid heeft verworven, met dien verstande dat de vennootschap rechtspersoonlijkheid moet hebben verworven binnen twee jaar na het ontstaan van de verbintenis (art. 60 W.Venn.).
[40] S. Israel, “The EEIG - A major step forward for Community Law”, The Company Lawyer 1987/9, 19.
[41] Art. 28 van de verordening vermeldt eveneens een aantal gronden van beëindiging van lidmaatschap van rechtswege, zoals overlijden of niet meer voldoen aan de wettelijke voorwaarden van lidmaatschap. In een EESV met zetel in België zal het lidmaatschap van een lid eindigen door het faillissement van dit lid (art. 9 van de wet van 12 juli 1989). De waarde van de deelneming wordt bepaald overeenkomstig art. 30 van de verordening. Zie over dit alles V. Simonart, Les groupements d'intérêt économique, Brussel, Larcier, 2002, 152 e.v.
[42] Kh. Brussel (Kort Ged.) 10 juni 1993, T.R.V. 1995, 207, noot D. Van Gerven.
[43] Voor het ESV wordt overigens uitdrukkelijk bepaald dat de zaakvoerders natuurlijke personen moeten zijn (art. 854 W.Venn.). De vrees hiervoor was dat de zaakvoerders zich achter een rechtspersoon zouden verschuilen in geval van bestuursaansprakelijkheid (Parl. St. Kamer 1988-89, nr. 809/1, 12). Deze vrees is niet meer gegrond sinds de wet van 2 augustus 2002 waarbij in art. 61 W.Venn. werd bepaald dat rechtspersonen die tot bestuurder of zaakvoerder worden benoemd, een vaste vertegenwoordiger moeten benoemen die een natuurlijke persoon moet zijn en die zich derhalve niet kan schuilen achter de beperkte aansprakelijkheid. Art. 19 (2) van de verordening van 25 juli 1985 laat toe een gelijkaardige bepaling op te nemen voor bestuurders van een EESV. Nochtans werden art. 854 W.Venn. en de wet van 12 juli 1989 niet aangepast door de wet van 2 augustus 2002. Mogelijk een vergetelheid die naar goede gewoonte door een programmawet kan worden rechtgezet.
[44] Art. 8 § 3 van de wet van 12 juli 1989.
[45] V. Simonart, o.c., 194.
[46] Art. 8 § 2 van de wet van 12 juli 1989.
[47] Art. 8 § 1 tweede lid van de wet van 12 juli 1989.
[48] D. Collins, H. Linnanne en M. Murphy, “Republic of Ireland”, in D. Van Gerven en C.A.V. Aalders (eds.), European Economic Interest Groupings, Deventer, Kluwer, 1990, 162-163; J. Balana de Eguia, “Spain”, l.c., 236-237.
[49] Een lidstaat kan in zijn recht ook bepalen dat de rechter, op verzoek van een bevoegde overheid, het EESV kan ontbinden indien het een activiteit ontwikkelt in strijd met het algemeen belang van die staat voorzover dit zo reeds wordt bepaald voor andere rechtspersonen in die staat (art. 32 (3)). Denemarken (O. Mosgaard, “Denmark”, in D. Van Gerven en C.A.V. Aalders (eds.), Deventer, Kluwer, 1990, 108), Portugal (I. Jalles, “Portugal”, in l.c., 230-231) en Groot-Brittanië (A. Hickenbotham en A. Burnside, “United Kingdom”, in l.c., 276-277) hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
[50] PB. L. 294 van 10 november 2001, 22.
[51] Zie voor recente Belgische rechtsliteratuur: J.-F. Bellis, “Societas europaea - was it worth the waiting?”, in Liber Amicorum Jean-Pierre de Bandt, Brussel, Bruylant, 2004, 307; S. Ebert, “Le droit applicable aux groupes de sociétés européennes (Societas Europaea)”, Rev. Dr. Union Eur. 2003, 813; M. Evrard, W. Roels en I. Sonneville, “La société européenne: une tentative de clarification; aspects de droit de sociétés et de droit du travail”, DAOR 2004/68, 3; M. Evrard, A. Gubbels en M. De Roock, “La société européenne de droit belge”, DAOR 2004/71, 3; J. Malherbe, “Réflexions sur le régime fiscal de la Societas Europaea”, in Mélanges John Kirkpatrick, Brussel, Bruylant, 2004, 575; E. Wymeersch, “The transfer of the European company's seat”, CMLR 2003, 661; C. Castelein, “De Societas Europaea: nuttig instrument of maat voor niets? Bijdrage over een toekomstige vennootschapsvorm, met bijzondere aandacht voor het I.P.R.”, Jura Falc. 2002-03, 41; G. Keutgen en C. Darville-Finet, “La société européenne. Les règles de fonctionnement”, Act. dr. 2003, 103; M. Olislaegers en B. Peeters, “De Europese Naamloze Vennootschap (SE): een nieuwe vennootschapsvorm met een Europees en nationaal karakter”, T.F.R. 2003, 147; F. Roccitagliata en M. Bourgeois, “Une nouvelle forme juridique pour les entreprises internationales: la société européenne (SE)”, Act. dr. 2003, 131; zie voor een bespreking van de implementatie in het Nederlands recht (die nog op zich laat wachten), H.J. De Kluiver, S.H.M.A. Dumoulin, P.A.M. Witteveen en J.W. Bellingwout, De Europese vennootschap (SE), Pre­advies van de Vereeniging “Handelsrecht”, Rotterdam, Kluwer, 2004, 312 p.
[52] Zie hierover benevens de in de vorige voetnoot aangehaalde bijdragen, R. Blanpain, “De Europese naamloze vennootschap”, Liber Amicorum Jean-Pierre de Bandt, Brussel, Bruylant, 2004, 329; V. Bertrand, “L'implication des travailleurs dans la société européenne”, Act. dr. 2003, 144.
[53] B.S. 9 september 2004. Dit K.B. is gesteund op art. 388 en 389 van de programmawet van 22 december 2003 (B.S. 31 december 2003) met dien verstande dat dit K.B. bij wet diende te worden bekrachtigd vóór 31 december 2005. Art. 300 van de programmawet van 27 december 2004 (B.S. 31 december 2004) heeft dit gedaan.
[54] Twaalfde overweging voorafgaand aan de verordening.
[55] Zie randnr. 3: de verordening is niet enkel van toepassing in de Europese Unie, maar ook in de Europese Economische Ruimte. Indien deze verplichtingen niet worden geëerbiedigd, gelden er sancties: zie art. 64 van de verordening.
[56] Zie het verslag aan de Koning bij het K.B. van 1 september 2004 (B.S. 9 september 2004, p. 65841).
[57] P.A. Franck, “Le siège social des sociétés et la proposition de loi Philippart”, Rev. prat. soc. 1953, 11-12; J. Van Ryn, Principes de droit commercial, Brussel, Bruylant, I, 1954, 264; J. Ronse, Algemeen deel van het vennootschapsrecht, Leuven, Acco, 1975, 258-259; C. Resteau, Traité des sociétés anonymes, Brussel, Swinnen, I, 1981, 73-74. Zoals aangegeven in randnr. 3 wijkt het wetboek van internationaal privaatrecht hiervan niet af.
[58] Art. 42 eerste lid, 5° Ger.W.; B. Tilleman, Proceshandelingen van en tegen vennootschappen, Antwerpen, Maklu, 1997, 177 en de aldaar aangehaalde rechtspraak; adde: Cass. 28 september 1959, Rev. prat. soc. 1960, 226. De Belgische rechter is bevoegd van zodra de vennootschap haar voornaamste vestiging heeft in België (art. 5 van het WIPR).
[59] Opgesomd in Bijlage I bij de verordening, zoals aangevuld voor de nieuwe lidstaten door de verordening nr. 885/2004 van 26 april 2004 (PB. L. 168/1 van 1 mei 2004). Voor België werd enkel de NV opgenomen; de commanditaire vennootschap op aandelen (Comm.VA) komt niet in aanmerking.
[60] Opgesomd in Bijlage II bij de verordening, zoals aangevuld voor de nieuwe lidstaten door de verordening nr. 885/2004 van 26 april 2004 (PB. L. 168/1 van 1 mei 2004). Voor België werd enkel de BVBA opgenomen; de CVBA komt niet in aanmerking.
[61] Die dus per hypothese de enige aandeelhouder van de SE kan zijn; in dat geval zijn de regels die gelden voor de NV waarvan alle aandelen in één hand zijn verenigd niet van toepassing; de regels betreffende de eenpersoons-BVBA zijn van toepassing (art. 3 (2) van de verordening).
[62] Drieëntwintigste overweging voorafgaand aan de verordening.
[63] Zie het algemeen programma van 18 december 1961, PB. van 15 januari 1962.
[64] Zie randnr. 23.
[65] Een gelijkaardige regeling werd ingevoerd door de wet van 2 augustus 2002 die een NV toelaat om een directiecomité in te richten dat zich inlaat met het bestuur, terwijl de raad van bestuur zich beperkt tot het algemeen beleid; in dit systeem is de raad van bestuur ook belast met toezicht op het directiecomité, maar neemt het ook deel aan het beleid (art. 524bis W.Venn.). Het toezichthoudend comité van de SE daarentegen mag zich niet met het bestuur bezighouden (art. 40 (1) van de verordening).
[66] F. Gilson de Rouvreux, Les modifications aux statuts, Brussel, Bruylant, 1919, 138.
[67] CAO nr. 62ter van 6 oktober 2004 dat CAO nr. 62 inzake de Europese ondernemingsraad wijzigt, verbindend verklaard bij K.B. van 22 december 2004 (B.S. 19 januari 2005).
[68] Deze CAO werd algemeen verbindend verklaard bij K.B. van 22 december 2004 (B.S. 19 januari 2005).
[69] B.S. van 7 september 2005.
[70] F. Blanquet, “La société européenne n'est plus un mythe”, Rev. Dr. Union Eur. 2001, 163; V. Bertrand, “L'implication des travailleurs dans la société européenne”, Act. dr. 2003, 167-168.
[71] B.S. van 9 september 2004, p. 65841.
[72] Aldus werd het vereiste een voorstel tot zetelverplaatsing op te stellen, toepasselijk gemaakt op een zetelverplaatsing binnen Belgische grenzen (zie art. 931 en 932 W.Venn.). Het is niet duidelijk of dit de bedoeling was.
[73] PB. L. 225 van 20 augustus 1990.
[74] De fusierichtlijn geldt niet voor de landen van de Europese Economische Ruimte. Het EER-Verdrag biedt geen basis voor een uitbreiding van een richtlijn in fiscale zaken.
[75] Richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 90/434/EEG 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (PB. L. 58 van 4 maart 2005).
[76] Zie voor een bespreking, G. Parleani, “Le règlement relatif à la société coopérative européenne et la subtile articulation du droit communautaire et des droits nationaux”, Rev. soc. 2004, 74.
[77] PB. L. 207 van 18 augustus 2003.
[78] Zie randnr. 3: de verordening is niet enkel van toepassing in de Europese Unie, maar ook in de Europese Economische Ruimte.
[79] De verordening hanteert de term “leden”, maar “vennoten” vertaalt beter de gedachte van houders van aandelen die hun kapitaalinbreng vertegenwoordigen. Art. 48 van het EG-Verdrag brengt de coöperatieve vereniging of vennootschap onder bij de vennootschappen. Dit sluit overigens aan bij de vaststelling dat de SCE een winstoogmerk (in de Belgische betekenis van het woord) heeft daar zij tenminste onrechtstreeks vermogensvoordelen voor de vennoten nastreeft. Zie voor een bespreking van het statuut van de vennoten, E. Alfandari en B. Piot, “Le statut des membres de la société coopérative européenne”, Rev. soc. 2005, 339.
[80] Art. 1 (3) bepaalt dat “De SCE heeft tot voornaamste doel aan de behoeften van haar leden te voldoen en/of hun economische en sociale activiteiten te ontwikkelen, met name door met haar leden overeenkomsten te sluiten betreffende de levering van goederen, het verrichten van diensten of het uitvoeren van werken in het kader van de activiteit die de SCE uitoefent of laat uitoefenen. De SCE kan tevens tot doel hebben aan de behoeften van haar leden te voldoen door het bevorderen van hun deelneming aan economische activiteiten, op de hierboven genoemde wijze, in een of meer SCE's en/of nationale coöperaties. Een SCE kan haar activiteit uitoefenen via een dochteronderneming.”. Zie ook de tiende overweging voorafgaand aan de verordening waarin een aantal gevolgen voor de samenwerking tussen de vennoten worden verbonden aan dit bijzonder oogmerk. De lezer kan een beter inzicht verwerven in het standpunt van de Europese Commissie door het lezen van de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa (COM (2004) 18 definitief van 23 februari 2004).
[81] Wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de Coöperatie (B.S. 10 augustus 1955).
[82] K.B. van 8 januari 1962 tot vaststelling van de voorwaarden tot erkenning van de nationale groeperingen van coöperatieve vennootschappen en van de coöperatieve vennootschappen (B.S. 19 januari 1962).
[83] Art. 215 derde lid, 1° en 2° WIB 1992.
[84] Art. 21, 6 WIB 1992.
[85] Loi nr. 47-1775 van 10 september 1947 regelt het statuut en kwalificeert de coöperatieve als vennootschap. Andere wetten werken een bijzonder statuut uit voor bepaalde sectoren.
[86] Titel 3 van Boek 2 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek. De coöperatie is eerder een vereniging dan een vennootschap (E.D.G. Kiersch en G.M. ter Huurne, “De Europese coöperatieve vennootschap (SCE)”, Ondernemingsrecht 2005, 346). Het recht inzake verenigingen is overigens van toepassing voor zaken die niet zijn geregeld in Titel 3 (art. 2:53a B.W.). Zie ook R.C.J. Galle, “Van een lapidaire naar een volwaardige wettelijke regeling van de vereniging en de coöperatie”, in Na twintig jaar Boek 2 BW, Tjeenk Willink, 1996, 46. Zie voor een bespreking van het statuut van de coöperatie, F.J.W. Löwensteyn en M.J.G.C. Raaymakers, Rechtspersonenrecht, in Pitlo (ed.), Het Nederlandse burgerlijk recht, Arnhem, Gouda Quint, 1994, 167.
[87] Zie randnr. 3.
[88] Zie hierover, E. Alfandari en E. Piot, o.c., Rev. soc. 2005, 342.
[89] Tiende overweging voorafgaand aan de verordening.
[90] De statuten kunnen overigens toelaten dat aan de vennoten een bijkomende kapitaalinbreng wordt gevraagd (art. 14 (3)).
[91] De coöperatieve vennootschap naar Belgisch recht kan geen effecten die het kapitaal niet vertegenwoordigen uitgeven indien deze effecten maatschappelijke rechten vertegenwoordigen of recht geven op een deel van de winst (art. 356 W.Venn.).
[92] Zie voor een bespreking vanuit het Nederlands oogpunt, E.D.G. Kiersch en G.M. ter Huurne, “De Europese coöperatieve vennootschap (SCE)”, Ondernemingsrecht 2005, 350-353.
[93] Zie randnr. 25.
[94] PB. L. 138 van 28 mei 2002.
[95] Art. 1 van de verordening.
[96] Art. 1 (4) laatste lid en art. 17 (1) van de statuten.
[97] PB. van 9 oktober 1961.
[98] PB. L. 148 van 9 juni 1987.
[99] PB. van 22 juni 1963. De statuten werden gewijzigd bij beschikking van 21 juni 1988 (PB. L. 160 van 28 juni 1988).
[100] PB. L. 222 van 12 augustus 1988.
[101] PB. L. 214 van 24 december 1964.
[102] PB. van 24 december 1964.
[103] PB. L. 352 van 2 december 1992.
[104] PB. L. 165 van 20 juni 1974.
[105] PB. L. 123 van 9 mei 2002.
[106] PB. L. 325 van 5 december 1974.
[107] PB. L. 66 van 11 maart 1987.
[108] PB. L. 152 van 12 juni 1975.
[109] PB. L. 151 van 7 juni 1978.
[110] Laatste kennisgeving opheffing van de gemeenschappelijke onderneming “Joint European Torus (JET), Joint Undertaking” (PB. C. 16 van 19 januari 2002).
[111] Aldaar ook bekend als de Race to the Bottom theorie. De staat Delaware heeft met succes een aantrekkelijk vennootschapsrecht uitgewerkt dat een groot aantal vennootschappen verleidt.