Article

Observations, R.D.C.-T.B.H., 2006/1, p. 75-78

Jurisprudence commentée en Droit bancaire et financier

Becommentarieerde rechtspraak in Bank- en Financieel recht

Jean-Pierre Buyle et Martine Delierneux
AVANT-PROPOS

Les contradictions judiciaires sont à l'ordre du jour de cette chronique [1].
En matière de contrat de gestion de fortune, on lira deux décisions bruxelloises prononcées presque simultanément et qui tranchent de manière différente la question de savoir si, en sélectionnant dans un contrat de gestion, l'option portefeuille “actions”, les parties ont clairement ou non défini l'orientation de base de la gestion souhaitée et partant les objectifs poursuivis, conformément à l'article 8 § 1 de l'arrêté royal du 5 août 1991 (décisions 9 et 10).
En matière de virement, alors que le tribunal de première instance de Bruxelles (décision 2) aborde la délicate question des conséquences d'un virement apocryphe du point de vue de la responsabilité de la banque, le tribunal de commerce de Bruxelles (décision 3) s'attache lui au contenu même de “l'obligation de restitution” qui pèse sur le banquier.
La question de l'abus de droit est également posée plus ou moins expressément dans différentes décisions: abus du droit de convertir un mandat irrévocable d'hypothéquer (décision 5) ou abus de formalisme dans une garantie à première demande (décision 7).
Pour le surplus, on épinglera un arrêt bruxellois (décision 6) qui précise les limites de la responsabilité des tiers dans le cadre de la violation d'une clause contractuelle par le débiteur et un arrêt liégeois qui ne retient pas la mise en cause de la responsabilité du banquier pour fait d'un agent délégué, rejetant le recours à la théorie de l'apparence, à défaut de démontrer l'existence d'une situation apparente ne correspondant pas à la situation réelle (décision 11).
Enfin, la décision 1 aborde le problème des intérêts applicables au compte provision ouvert dans le cadre d'un crédit documentaire ou d'une garantie à première demande.




VOORWOORD

Juridische tegenstrijdigheden zijn aan de orde van de dag in deze kroniek [2].
Inzake vermogensbeheer zullen we twee Brusselse beslissingen tegenkomen die bijna gelijktijdig werden uitgesproken. In deze beslissingen werd de vraag onderzocht of de partijen, door in een optieovereenkomst de keuze “aandelen” te verkiezen, al dan niet op duidelijke wijze een definitie hebben gegeven van de basisoriëntatie van het gewenste beheer, en dus de gewenste doelstellingen van het te volgen beheer, overeenkomstig artikel 8 § 1 van het koninklijk besluit van 5 augustus 1991, hebben aangeduid. Deze vraag wordt in de twee beslissingen op verschillende wijze beoordeeld (beslissingen 9 en 10).
Op het vlak van overschrijvingen onderzoekt de rechtbank van eerste aanleg te Brussel de gevoelige vraag betreffende de gevolgen van een verdachte overschrijving vanuit het oogpunt van de aansprakelijkheid van de bankier (beslissing 2). De rechtbank van koophandel te Brussel baseert zich, voor dezelfde vraag, op de “teruggaveverplichting” van de bankier (beslissing 3).
De vraag aangaande rechtsmisbruik wordt eveneens op min of meer expliciete wijze gesteld in verschillende beslissingen: misbruik van het recht om een onherroepelijk hypothecair mandaat om te zetten (beslissing 5) of misbruik van het formalisme bij een garantie op eerste verzoek (beslissing 7).
Voor het overige kiezen wij een Brussels arrest uit (beslissing 6) waarin de grenzen van de aansprakelijkheid van derden bij schending van een contractuele clausule worden bepaald, evenals een arrest van Luik waarin de aansprakelijkheid van de bankier voor zijn agent niet wordt weerhouden, waarbij het beroep op de schijnleer wordt verworpen, bij gebrek aan het bewijzen van het bestaan van een schijnsituatie die niet overeenstemt met de werkelijke situatie (beslissing 11).
De eerste beslissing ten slotte betreft het probleem van de toepasselijke intresten op een provisierekening, geopend in het kader van een documentair krediet of een garantie op eerste verzoek.
[1] Pour nos précédentes chroniques, cons. R.D.C. 1997/12, pp. 735-803, R.D.C. 1998/12, pp. 782-859, R.D.C. 1999/1, pp. 22-27, R.D.C. 1999/10, pp. 677-738, R.D.C. 2000/11, pp. 673-746, R.D.C. 2001/12, pp. 779-862, R.D.C. 2003/1, pp. 1-75, R.D.C. 2004/2, pp. 136-198 , R.D.C. 2005/2, pp. 139-187 ; pour celles écrites par J.-P. Buyle et X. Thunis, cons. R.D.C. 1992/11, pp. 952-1016, R.D.C. 1993/11, pp. 978-1071, R.D.C. 1994/12, pp. 1057-1146, R.D.C. 1995/12, pp. 999-1068, R.D.C. 1996/12, pp. 1025-1120.
[2] Voor onze vorige kronieken, zie T.B.H. 1997/12, pp. 735-803, T.B.H. 1998/12, pp. 782-859, T.B.H. 1999/1, pp. 22-27, T.B.H. 1999/10, pp. 677-738, T.B.H. 2000/11, pp. 673-746, T.B.H. 2001/12, pp. 779-862, T.B.H. 2003/1, pp. 1-75, T.B.H. 2004/2, pp. 136-198, T.B.H. 2005/2, pp. 139-187; voor deze beschreven door J.-P. Buyle et X. Thunis, cons. T.B.H. 1992/11, pp. 952-1016, T.B.H. 1993/11, pp. 978-1071, T.B.H. 1994/12, pp. 1057-1146, T.B.H. 1995/12, pp. 999-1068, T.B.H. 1996/12, pp. 1025-1120.