Article

Hof van beroep Gent, 26/05/2004, R.D.C.-T.B.H., 2006/1, p. 33-35

Hof van beroep Gent 26 mei 2004

BEVOEGDHEID
Internationale bevoegdheid - EEX-Verdrag - Plaats van uitvoering - Toepasselijk recht - Documentair krediet - Verdrag van Rome
De verbintenis van de kredietopenende bank tegenover de begunstigde kan niet los gezien worden van de contractuele relaties tussen de verschillende partijen die aan het ontstaan van het documentair krediet ten grondslag liggen en dient derhalve te worden beschouwd als een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5.1 EEX-Verdrag en van artikel 1 van het Verdrag van Rome van 15 juni 1980.
Wanneer de plaats van uitvoering van de verbintenis aangewezen is krachtens een clausule, die volgens het nationaal recht dat de overeenkomst beheerst, geldig is, kan ingevolge artikel 5.1 EEX-Verdrag het gerecht van deze plaats kennis nemen van het geschil.
COMPÉTENCE
Compétence internationale - Convention de Bruxelles - Lieu de l'exécution - Droit applicable - Crédit documentaire - Convention de Rome
L'obligation de la banque émettrice ou apéritrice du crédit documentaire à l'égard du bénéficiaire ne peut pas être considérée séparément des relations contractuelles entre les différentes parties qui se trouvent à la naissance du crédit documentaire et elle doit donc être considérée comme un contrat au sens de l'article 5.1 Convention de Bruxelles et de l'article 1er de la Convention de Rome du 15 juin 1980.
Lorsque le lieu d'exécution de l'obligation est désigné en vertu d'une clause qui est valable suivant le droit national qui régit le contrat, la juridiction de ce lieu peut prendre connaissance du litige en vertu de l'article 5.1 Convention de Bruxelles.

Cortina NV / Iodice Pasquale en SpA Banca Commerciale Italiana

Zet.: E. Teirlinck (raadsheer, wn. voorzitter), J. Baudrez en E. Dursin (raadsheren)
Pl.: Mrs. P. Van Melkebeke en O. Carron, G. Bogaert, S. De Roeck

(...)

Bespreking
Relevante feitelijke gegevens

Uit de uiteenzetting van de partijen en de voorliggende stukken blijkt dat Iodice regelmatig grote hoeveelheden schoenen aankocht bij Cortina, die ze zelf invoerde vanuit het buitenland.

(…)

Op 6 maart 2001 had IntesaBci in opdracht van Iodice een onherroepelijk documentair krediet voor een bedrag van aanvankelijk 5.036.352 BEF - later verhoogd tot 5.502.552 BEF - geopend met als begunstigde Cortina en onderworpen aan de Uniforme Regels en Usances van de Internationale kamer van koophandel (herziening 1993, publicatie nr. 500). De KBC Bank, die optrad als adviserende bank, maakte op 20 maart 2001 de documenten “on approval” of “ter goedkeuring” over aan IntesaBci. Deze liet op 2 april 2001 aan de KBC Bank weten dat zij, gelet op de afwijkingen tussen de documenten en de vermeldingen op het krediet, de documenten weigerde. De afwijkingen betroffen een overschrijding van het bedrag, evenals de niet-conformiteit van de hoeveelheid van een bepaald artikel, van het aantal m³ en van de transportwijze op de CMR. IntesaBci voegde er aan toe dat zij de afwijkingen had overgemaakt aan de opdrachtgevers en hun antwoord in verband met de al of niet aanvaarding afwachtte. KBC Bank wees Cortina op de vastgestelde discrepanties en verzocht haar contact op te nemen met Iodice. Op 23 april 2001 vroeg KBC Bank aan IntesaBci haar te willen informeren over het lot van de betreffende betalingsopdracht en met een faxbericht van 27 april 2001 aan Cortina liet zij weten dat Iodice de documenten geweigerd had. Cortina drong er vervolgens bij hem op aan dat hij vooralsnog een verklaring zou ondertekenen waarbij hij de betreffende documenten aanvaardde. Op 30 mei 2001 vroeg de KBC Bank dan aan IntesaBci om haar standpunt te herzien en de documenten te aanvaarden. Zij wees erop dat de CMR-vrachtbrief ondertekend was voor ontvangst van de goederen zonder enige opmerking, dat de documenten waren aangeboden voor het goedgekeurde, en niet voor het verhoogde bedrag en dat de weigering niet binnen de voorgeschreven termijn was geformuleerd. Op 20 juni 2001 liet de KBC Bank aan IntesaBci weten dat zij vernomen had dat een akkoord tot stand gekomen was tussen koper en verkoper.

(…)

Rechtsmacht - Bevoegdheid

IntesaBci werpt in hoofdorde op dat de rechtbank van koophandel ten onrechte haar exceptie van “onbevoegdheid” heeft verworpen en stelt dat dit hof zich thans “onbevoegd” dient te verklaren. Wat IntesaBci omschrijft als een exceptie van onbevoegdheid betreft in werkelijkheid de internationale rechtsmacht van de Belgische rechtbanken om zich uit te spreken over de vordering van Cortina, in zover ze tegen haar gericht is. Zij houdt immers niet voor dat een ander Belgisch gerecht bevoegd is, maar wel dat deze vordering niet behoort tot het imperium van de Belgische rechterlijke orde.

De vraag welke rechter kan oordelen over het voorliggend geschil dient beslecht te worden volgens de regels van het verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (het EEX-Verdrag), zoals gewijzigd door het verdrag van San Sebastian van 26 mei 1989 (cf. art. 1 van het verdrag). Dit verdrag is vanaf 1 maart 2002 weliswaar vervangen door de verordening (EG) 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, doch deze verordening is, wat de regels inzake de rechterlijke bevoegdheid betreft, slechts van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld na haar inwerkingtreding (art. 66.1 van de verordening). Aangezien Cortina haar vorderingen voor de rechtbank van koophandel te Oudenaarde heeft ingesteld vóór 1 maart 2002, dient het EEX-Verdrag te worden toegepast.

Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van het EEX-Verdrag, is de rechter van een verdragsluitende staat, voor wie de verweerder verschijnt, bevoegd, behalve indien de verschijning uitsluitend tot doel heeft de bevoegdheid te betwisten of indien een ander gerecht op grond van artikel 16 van hetzelfde verdrag exclusief bevoegd is (art. 18 EEX-Verdrag).

Iodice is verschenen en heeft de rechtsmacht niet betwist. Op grond van artikel 18 EEX-Verdrag kon de rechtbank van koophandel te Oudenaarde zich in eerste aanleg uitspreken over de vorderingen van Cortina in de zaken met nrs. 856/2001 en 857/2001 der algemene rol, in zover zij tegen Iocide waren ingesteld en beschikt dit hof over rechtsmacht in hoger beroep om uitspraak te doen over dezelfde vorderingen.

IntesaBci is eveneens verschenen, doch heeft van meet af aan de “bevoegdheid” betwist, zodat dient onderzocht te worden of de Belgische rechtbanken over rechtsmacht beschikken op grond van een andere bepaling dan artikel 18 EEX-Verdrag om kennis te nemen van de tegen haar ingestelde vordering.

Volgens de algemene bepaling van artikel 2 van het EEX-Verdrag worden de verweerders, die hun woonplaats hebben in een verdragsluitende staat, opgeroepen voor de recht­banken van deze staat. In het voorliggende geval beroept Cortina zich evenwel op de artikelen 5.1°, 6.1° en 22 EEX-Verdrag om ertoe te besluiten dat aan de Belgische rechtsmacht toekomt.

In afwijking van artikel 2 van het EEX-Verdrag kan een verweerder, die woonplaats heeft op grondgebied van een verdragsluitende staat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, opgeroepen worden voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd (art. 5.1 EEX). De Belgische rechter moet krachtens zijn eigen Internationaal Privaatrecht bepalen welke wet de in het geding zijnde rechtsverhouding beheerst, om in toepassing van deze wet de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt te definiëren (vgl. H.v.J. 6 oktober 1976, zaak 12/76, Tessili Italiana Como/Dunlop AG, Jur. H.v.J. 1976, 1473).

De verbintenis van de kredietopenende bank tegenover de begunstigde kan niet los gezien worden van de contractuele relaties tussen de verschillende partijen die aan het ontstaan van het documentair krediet ten grondslag liggen en dient derhalve te worden beschouwd als een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5.1 EEX-Verdrag en van artikel 1 van het Verdrag van Rome d.d. 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (het zogenaamde EVO) (R. Steennot, “Internationaal privaatrechtelijke problemen bij documentair krediet”, Bank. Fin. 1999, nr. 35, p. 213; B. De Vuyst en G. Meyer, Documentaire kredieten, A.P.R. 2003, nr. 59, p. 25). Dit laatste verdrag bevat de verwijzingsregels op grond waarvan dient vastgesteld te worden welk recht de overeenkomst beheerst.

Wanneer de plaats van uitvoering van de verbintenis aangewezen is krachtens een clausule, die volgens het nationaal recht dat de overeenkomst beheerst, geldig is, kan ingevolge artikel 5.1 EEX-Verdrag het gerecht van deze plaats kennis nemen van het geschil (vgl. H.v.J. 17 januari 1980, zaak 56/79, Zelger/Salintri, Jur. H.v.J.1980, 89).

Het documentair krediet werd in opdracht van Iodice geopend door IntesaBci met als begunstigde Cortina. De NV KBC Bank trad op als adviserende bank. Er werd bedongen dat het krediet beschikbaar was bij de adviserende bank (Available with by Advising Bank by Def. Payment, of, vrij vertaald: “Beschikbaar bij de adviserende bank bij uitgestelde betaling”). Aangezien de plaats van uitvoering van de verbintenis van IntesaBci de zetel van de KBC Bank te Brussel is, beschikken de Belgische rechtbanken over internationale rechtsmacht om over het geschil de oordelen, voor zover het op het documentair krediet toepasselijk recht zich daartegen niet verzet.

Krachtens artikel 3.1 van het EVO wordt een overeenkomst beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. Uit het documentair krediet dat voorligt blijkt geen rechtskeuze. Bij gebreke daarvan wordt de overeenkomst krachtens artikel 4.1 van het EVO beheerst door het recht van het land, waarmee zij het nauwst verbonden is. In artikel 4.2 wordt bepaald dat de overeenkomst het nauwst verbonden is met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet leveren, haar gewone verblijfplaats of hoofdbestuur heeft op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst. Inzake bankcontracten levert de bank de meest kenmerkende prestatie (cf. H. Van Houtte en M. Pertegás Sender, Europese IPR-Verdragen, p. 226). In het voorliggende geval was IntesaBci de kredietopenende bank die de documenten verifieerde en op grond daarvan al dan niet tot aanvaarding en betaling overging. De NV KBC Bank was louter adviserende bank. De toepasselijke wet op de verhouding tussen IntesaBci en Cortina is dan ook deze van het land waar het hoofdbestuur van IntesaBci gevestigd is, namelijk Italië (cf. R. Steennoot, a.w., nr. 42, p. 215). Het Italiaans recht verbiedt niet de plaats van uitvoering in de kredietbrief te bepalen, zodat de Belgische rechtbanken over rechtsmacht beschikken om kennis te nemen van de vordering van Cortina tegen In­tesaBci op grond van artikel 5.1.EEX-Verdrag.

De door IntesaBci vóór elk ander verweer opgeworpen “exceptie van onbevoegdheid” was, zoals hoger gesteld, een “exceptie van internationale rechtsmacht”. IntesaBci heeft niet voorgehouden dat een andere Belgische rechtbank dan de rechtbank van koophandel te Oudenaarde bevoegd was. Zij stelde dat Cortina zich naar de rechtbank van haar “woonplaats” diende “te begeven zo zij betaling wenst te bekomen van de gevorderde bedragen”.

Aangezien geen exceptie van territoriale onbevoegdheid werd ingeroepen en de regels inzake territoriale bevoegdheid niet van openbare orde zijn, beschikt de rechtbank van koophandel te Oudenaarde niet enkel over internationale rechtsmacht maar was zij ook territoriaal bevoegd om over de vordering ten aanzien van IntseaBci te oordelen.

Het bestreden vonnis wordt, wat de rechtsmacht en bevoegdheid betreft, bevestigd, zij het op andere gronden, en het incidenteel hoger beroep van IntesaBci ter zake wordt afgewezen.

(…)

Om deze redenen,

Het hof,

Rechtdoende op tegenspraak,

(…)

Verklaart het hoger beroep en het incidenteel hoger beroep ontvankelijk;

Verklaart het hoger beroep van de naamloze vennootschap Cortina gedeeltelijk gegrond en het incidenteel hoger beroep van IntesaBci ongegrond;

(…)