Article

De Nieuwe Auteurswet 2005 What's new?, R.D.C.-T.B.H., 2006/10, p. 1019-1027

De Nieuwe Auteurswet 2005
What's new?

Fabienne Brison [1]

INHOUD

1. Inleiding

2. De nieuwe (?) draagwijdte van de rechten

3. De nieuwe uitzonderingen 3.1. Beperkingen met compensatieregeling

3.2. Beperkingen zonder compensatieregeling

4. De nieuwe beschermingslaag

5. Besluit

SAMENVATTING
De Belgische Auteurswet werd grondig gewijzigd door de wet van 22 mei 2005. Deze laatste heeft de Europese Richtlijn Informatiemaatschappij in Belgisch recht omgezet. Zo worden de exclusieve rechten van de auteurs en houders van naburige rechten geherformuleerd in het licht van nieuwe technologieën en exploitatiewijzen. Belangrijke wijzigingen zijn doorgevoerd aan de lijst van uitzonderingen op de vermogensrechten van de auteurs en houders van naburige rechten. Ten slotte, belangrijk en innoverend, voorziet de wet een juridische bescherming van technische voorzieningen en beheersinformatie (de zogenaamde DRM of Digital Rights Management). Deze bijdrage analyseert en beschrijft op bondige wijze de doorgevoerde wijzigingen aan het Belgisch auteursrecht.
RESUME
La loi belge sur le droit d'auteur a été profondément modifiée par la loi du 22 mai 2005. Cette dernière a transposé la directive européenne sur la société de l'information en droit belge. Ainsi, les droits exclusifs des auteurs et détenteurs de droits voisins sont reformulés à la lumière des nouvelles technologies et modes d'exploitation. D'importantes modifications ont été apportées à la liste des exceptions aux droits patrimoniaux des auteurs et détenteurs de droits voisins. Enfin, important et innovatif, la loi prévoit une protection juridique des mesures techniques et information sur le régime des droits (appelé le DRM ou le Digital Rights Management). Cette contribution analyse et décrit de manière concise les modifications apportées au droit d'auteur belge.
1. Inleiding

1.De Belgische Auteurswet van 30 juni 1994, reeds een eerste keer gewijzigd in 1995 en een tweede keer in 1998, is in 2005 een derde keer aangepast (hierna “Auteurswet”[2]. Deze laatste aanpassing gebeurde door de wet van 22 mei 2005 (hierna “Wet”) ter omzetting van de Europese Richtlijn 2001/29 van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (hierna “Richtlijn”[3].

2.De Wet trad in werking op 27 mei 2005 (art. 40 van de Wet), behoudens de bepalingen inzake de uitzonderingen op de exclusieve rechten in geval van de zogenaamde privé­kopie/reprografie, alsook de compensatieregeling die hiervoor is uitgewerkt waarvan de inwerkingtreding is uitgesteld tot een in een koninklijk besluit nader te bepalen datum.

3.De Wet bevat, in overeenstemming met de Richtlijn, drie luiken: een eerste luik betreft de rechten, een tweede luik de uitzonderingen op de vermogensrechten en een derde luik de rechtsbescherming van technische voorzieningen en informatie betreffende het beheer van rechten. Hierna bespreken we de belangrijkste wijzigingen van de Auteurswet [4]. Voor het overige en alle ongewijzigde bepalingen verwijzen we naar reeds bestaande rechtsleer en rechtspraak inzake het auteursrecht.

2. De nieuwe (?) draagwijdte van de rechten

4.Noch de Richtlijn, noch de Wet wijzigt ook maar iets aan de morele rechten van de auteur (en van de uitvoerende kunstenaar). Alleen de vermogensrechten worden door de Wet, in overeenstemming met de Richtlijn, aangepast. Het gaat meer bepaald om het exclusief reproductierecht, het exclusief distributierecht en het exclusief recht op mede­deling aan het publiek.

5.Het exclusief reproductierecht is enkel gepreciseerd geworden, in overeenstemming met de Richtlijn (i.h.b. diens art. 2), maar zonder het Belgisch auteursrecht eigenlijk te wijzigen aangezien de Belgische rechtspraak reeds in die zin ging. Zo wordt nu in de Auteurswet vermeld dat de reproductie niet alleen de gehele, maar ook de gedeeltelijke reproductie omvat, niet alleen de directe, maar ook de indirecte reproductie en niet alleen de duurzame, maar ook de tijdelijke reproductie (art. 1 § 1 Auteurswet). Alleen deze laatste vermelding (“tijdelijke” reproductie”) blijkt echt relevant te zijn in de informatiemaatschappij; de bepaling moet evenwel worden samen gelezen met de bijzondere uitzondering die ten behoeve van tijdelijke reproductiehandelingen is gecreëerd (art. 21 § 3 en 46, 4°bis van de Auteurswet; zie hierna).

6.Het exclusief distributierecht is in de Auteurswet uitdrukkelijk erkend, in overeenstemming met de Richtlijn (i.h.b. diens art. 4), maar - alweer - ook in overeenstemming met de reeds bestaande Belgische rechtspraak (art. 1 § 5 Auteurswet). Er wordt duidelijk gemaakt dat het distributierecht enkel geldt voor de verspreiding van materiële exemplaren van het werk (m.n. door de vermelding van het “origineel” van het werk of “kopieën” ervan), met uitsluiting van elke immateriële verspreiding die dus niet door het distributierecht wordt geviseerd, maar onder het exclusief recht tot mededeling aan het publiek ressorteert (infra).

Het (materieel) distributierecht wordt “uitgeput” in geval van eigendomsoverdracht van het materiële exemplaar van het werk met de toestemming van de auteur in de Europese Unie; de uitputting is evenwel beperkt tot de Europese Unie en, hoewel niet uitdrukkelijk gesteld, maar, rekening houdend met de regel van de richtlijnconforme interpretatie van nationale wetgevingen in de Europese Unie, geldt niet voor het verhuur- en uitleenrecht (art. 1 § 6 Auteurswet, in gecombineerde lezing met art. 4 van de richtlijn 92/100 van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, hierna “Richtlijn Verhuurrecht” [5]).

7.Het exclusief recht op mededeling aan het publiek bevat ten slotte uitdrukkelijk een nieuw bestanddeel, in overeenstemming met de Richtlijn (i.h.b. diens art. 3, 1), maar - nogmaals - in overeenstemming met de bestaande Belgische rechtspraak (art. 1 § 4 Auteurswet). Zo stelt de Auteurswet nu uitdrukkelijk dat dit recht tevens van toepassing is op de beschikbaarstelling aan het publiek op zodanige wijze dat werken op een door de leden van het publiek individueel gekozen plaats en tijdstip toegankelijk zijn, het zogenaamd interactief on demand gebruik van beschermde werken.

8.Tijdens de parlementaire werken van de Wet is uitdrukkelijk gesteld dat deze aanpassingen van de Auteurswet geen afbreuk doen aan de bestaande rechtspraak [6]. Dat blijkt duidelijk uit de voorafgaande bepalingen die weinig meer doen dan bevestigen wat de Belgische rechtspraak en rechtsleer reeds had erkend. Wat echter meer is, uit deze precisering kunnen we wellicht ook afleiden dat de nieuwe bepalingen geen negatieve invloed hebben op bestaande rechtspraak en rechtsleer die tot dusver nog niet in een wettekst is bekrachtigd (zo bv. wat het bestemmingsrecht van de auteur betreft [7]).

9.Wat de naburige rechten voor uitvoerende kunstenaars, voor producenten van fonogrammen en van films en voor omroeporganisaties betreft, zijn de vermogensrechten nagenoeg op dezelfde wijze aangepast (art. 35 § 1, 39 en 44 Auteurswet, in gecombineerde lezing met art. 9, 3 Richtlijn Verhuurrecht).

10.Ten slotte is de beschermingsduur van het naburig recht voor de producenten van fonogrammen gewijzigd (art. 39 Auteurswet), geheel in overeenstemming met de Richtlijn (i.h.b. diens art. 10, 2) en het WIPO-Verdrag van 20 december 1996 inzake de uitvoerende kunstenaars en de producenten van fonogrammen (i.h.b. diens art. 17, 2). Om precies te zijn, niet de beschermingsduur is gewijzigd (die is op vijftig jaar vastgelegd en onveranderd gebleven), maar het aanvangspunt vanaf wanneer deze beschermingsduur begint te lopen. De termijn van vijftig jaar begint nu te lopen vanaf het ogenblik van de vastlegging, tenzij het fonogram binnen deze termijn voor een eerste keer op geoorloofde wijze is gepubliceerd, want dan begint de termijn pas te lopen vanaf deze publicatie; is het fonogram niet binnen deze termijn voor een eerste keer op geoorloofde wijze gepubliceerd, maar wel meegedeeld aan het publiek, dan begint de termijn pas te lopen vanaf deze mededeling aan het publiek. Er zijn m.a.w. drie alternatieve, maar subsidiaire ogenblikken waarop de beschermingstermijn van vijftig jaar begint te lopen.

Voor de inwerkingtreding van de Wet begon de termijn van vijftig jaar te lopen vanaf het ogenblik van de vastlegging, tenzij het fonogram binnen deze termijn voor een eerste keer op geoorloofde wijze is gepubliceerd of meegedeeld aan het publiek, waardoor de beschermingstermijn in dat geval begint te lopen vanaf 50 jaar na deze publicatie of mededeling aan het publiek, met name de datum van het eerste feit (het verschil tussen beide bepalingen wordt door ons via de cursieve druk beklemtoond). Deze “oude” regel blijft evenwel bestaan voor de berekening van de beschermingsduur van de prestaties van producenten van films, alsook van de prestaties van producenten van fonogrammen waarvan de beschermingsduur op 22 december 2002 is verstreken.

3. De nieuwe uitzonderingen

11.Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de uitzonderingen op de vermogensrechten die gelden zonder compensatieregeling en deze die gelden met compensatieregeling.

3.1. Beperkingen met compensatieregeling

12.Onder de uitzonderingen die gelden met compensatieregeling rekenen we, naast de reeds gekende regelingen voor de bloemlezing van een overleden auteur (art. 21 § 2 Auteurswet, enkel voorzien voor het auteursrecht) en de secundaire exploitatie van de prestatie van de uitvoerende kunstenaar (art. 41 e.v. Auteurswet), de vernieuwde regelingen voor de reprografie, de privékopie, het onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de openbare uitlening, alsook de nieuwe regeling voor de uitzendingen door ziekenhuizen, gevangenissen, jeugd- en gehandicapteninstellingen. Enkel de vernieuwde en de nieuwe uitzonderingen komen hierna aan bod.

13.De vernieuwde regeling voor de reprografie (art. 22 § 1, 4° en art. 22bis, 1°, gekoppeld aan art. 59 e.v. Auteurswet) zal, wat de draagwijdte van de uitzondering op de exclusieve vermogensrechten betreft, niet langer gelden voor privéreproducties van grafisch vastgelegde werken, maar enkel voor privéreproducties van werken (allerhande, met uitzondering van bladmuziek) op papier of op een soortgelijke drager. Het is dus niet langer de aard van de drager van het gekopieerde werk, maar de aard van de drager van de kopie van het werk dat determinerend is voor de beoordeling of de reproductie al dan niet de voorafgaande toestemming van de auteurs vergt. M.a.w. wanneer de reproductie niet op papier (of soortgelijke drager) gebeurt, kan deze uitzondering niet langer worden ingeroepen.

Voor het geval deze uitzondering wel kan worden ingeroepen, is er een compensatieregeling voorzien. Het betreft de reeds gekende compensatieregeling voor de reprografie, doch met enige belangrijke aanpassingen. Zo wordt het duaal systeem van de vergoedingsregeling behouden (een “forfaitaire” vergoeding die wordt geheven op de verkoop van kopieerapparaten, vergezeld van een “evenredige” vergoeding die wordt geheven in functie van het geraamd aantal kopieën die worden gemaakt in toepassing van de uitzondering), maar zal de zogenaamde forfaitaire vergoeding nog enkel verschuldigd zijn voor apparaten die “kennelijk” gebruikt worden voor reproducties op papier of soortgelijke dragers, zoals vastgesteld in een koninklijk besluit (het is niet geheel duidelijk wat volgens de wetgever onder “kennelijk” moet worden verstaan [8]). Een koninklijk besluit zal ook een lijst kunnen bevatten van apparaten die daartoe kennelijk niet worden gebruikt en dus niet aan de compensatieregeling zijn onderworpen.

Bovendien zal een adviescommissie van de betrokken milieus bij de FOD tot wiens bevoegdheden het auteursrecht behoort, worden opgericht wiens rol belangrijker zal zijn dan tot dusver het geval was.

Merk op dat deze nieuwe regeling nog niet in werking is getreden, maar dat eerst nog de nodige uitvoeringsbesluiten moeten worden uitgevaardigd. Tot dan blijft de oude regeling voor de reprografie nog gelden.

14.De vernieuwde regeling voor de privékopie (art. 22 § 1, 5°, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 4°, gekoppeld aan art. 55 e.v. Auteurswet) zal, wat de draagwijdte van de uitzondering op de exclusieve vermogensrechten betreft, niet langer enkel voor audiovisuele en geluidswerken gelden, maar voor alle werken, op eender welke drager, anders dan op papier (cf. supra), voor zover zij vervaardigd zijn in een familiekring en enkel bestemd zijn voor de familiekring. Het begrip “familiekring” vernauwt de toepassingssfeer voor deze uitzondering ten opzichte van deze van de reprografie op gevoelige wijze.

Wanneer deze uitzondering kan worden toegepast, zal de reeds gekende (duale, d.w.z. zowel op de apparatuur als de dragers) compensatieregeling voor de privékopie gelden, met dien verstande dat de vergoeding op de apparaten en dragers tevens nog enkel de daartoe “kennelijk” gebruikte apparaten en dragers zal betreffen, zoals vastgesteld in een koninklijk besluit. Ook hier zal een koninklijk besluit een lijst kunnen bevatten van apparaten en dragers die daar kennelijk niet toe worden gebruikt, waarbij het overigens, ondanks talrijke parlementaire debatten, nog niet duidelijk is of, in een tijdperk waar beschermde werken en ander beschermd materiaal op massale wijze worden gedownload, er tevens een vergoeding op de computerapparatuur zal worden geheven. De beslissing over dit politiek blijkbaar gevoelig punt werd door de Belgische wetgever aan de Koning overgelaten (na overleg met de Ministerraad) [9].

Verder stelt de Auteurswet terzake dat de vergoeding wordt vastgesteld per categorie van op technisch gebied vergelijkbare apparaten en dragers, dat voor een apparaat dat op voortdurende wijze een drager incorporeert, slechts één enkele vergoeding zal moeten worden betaald, dat de vergoeding voor de privékopie in de regel om de drie jaar kan worden herzien en dat de compensatieregeling rekening zal moeten houden met het al dan niet toepassen van technische voorzieningen.

Ook voor de adviescommissie van de betrokken milieus inzake de privékopie die bij de FOD bevoegd voor het auteursrecht zal worden opgericht, wordt een belangrijkere rol weggelegd dan vroeger het geval was.

De Auteurswet voorziet ten slotte een nieuwe verdeelsleutel voor de vergoeding onder de rechthebbenden: gaat het om de vergoeding voor de privékopie van audiovisuele en geluidswerken, dan blijft de “oude” verdeelsleutel bestaan (1/3e voor de auteurs, 1/3e voor de uitvoerende kunstenaars en 1/3e voor de producenten); gaat het om de vergoeding voor de privé­kopie van literaire en fotografische werken, dan zal deze in gelijke helften worden verdeeld onder de auteurs en de uitgevers. Een koninklijk besluit kan vastleggen welk deel van de vergoeding toekomt aan rechthebbenden op audiovisuele en geluidswerken en aan rechthebbenden op literaire en fotografische werken.

Merk op dat ook deze nieuwe regeling nog niet in werking is getreden, maar dat ook hier eerst nog de nodige uitvoeringsbesluiten moeten worden uitgevaardigd.

15.De vernieuwde regeling voor het onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (art. 22 § 1, 4°bis-ter-quater en art. 22bis, 2°-3°-4°, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 3°bis-ter, gekoppeld aan art. 59 e.v. en art. 61bis e.v. Auteurswet) geldt wanneer volgende toepassingsvoorwaarden cumulatief zijn vervuld: A) in het algemeen: 1) het werk en ander beschermd materiaal wordt gebruikt ter illustratie bij onderwijs of voor wetenschappelijk onderzoek, 2) het gebruik is verantwoord door de nagestreefde niet-winstgevende doelstelling van onderwijs of wetenschap, 3) het doet geen afbreuk aan de normale exploitatie van het werk en ander beschermd materiaal en 4) het gebeurt met de nodige bron- en naamsvermelding; en, bijkomend, B) indien het een mededeling aan het publiek betreft: 1) het gebruik gebeurt door daartoe officieel erkende instellingen, 2) in het kader van de normale exploitatie van die instelling en 3) enkel via gesloten transmissienetwerken van die instelling (ongeacht de aard van het werk en de aard van de drager waarop het werk/materiaal is vastgelegd) of C) indien het voor een reproductie betreft: 1) indien het een reproductie op papier of soortgelijke drager betreft, volgt het de toepassingsvoorwaarden van de zgn. reprografie-uitzondering zoals hierboven uiteengezet (art. 22 § 1, 4°bis Auteurswet) of 2) indien het een reproductie op een andere drager dan papier betreft, volgt het de toepassingsvoorwaarden van de zgn. privékopie-regeling, zoals hierboven uiteengezet (art. 22 § 1, 4°ter Auteurswet).

Wat de compensatieregeling betreft, zal de reproductie op papier of soortgelijke drager de compensatie regeling voorzien voor de reprografie volgen en zal de reproductie op een andere drager dan papier de reeds bestaande compensatieregeling voor de mededeling aan het publiek ten behoeve van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek volgen.

16.De vernieuwde regeling voor de openbare uitlening (art. 23, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 47 Auteurswet; zie ook de nieuwe interpretatieve bepaling van art. 63, 1ste al. Auteurswet die het uitvoeringsbesluit terzake bekrachtigt) bevat een nieuwe verdeelsleutel tussen de rechthebbenden van de vergoeding voor de openbare uitlening: de uitgevers worden nu rechthebbenden a rato van 30% van deze vergoeding (waardoor de auteurs nog slechts rechthebbenden zijn a rato van 70%).

17.De nieuwe uitzondering met compensatieregeling voor de ziekenhuizen, gevangenissen, jeugd- en gehandicapten­instellingen (art. 22 § 1, 13°, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 12°, gekoppeld aan art. 55 e.v. Auteurswet) voorziet een nieuwe uitzondering op het exclusief reproductierecht, als de handeling de volgende toepassingsvoorwaarden cumulatief vervult: 1) het gaat om reproducties, 2) van uitzendingen, 3) door ziekenhuizen, gevangenissen of instellingen voor jeugd- of gehandicaptenzorg, 4) die erkend zijn, 5) geen winstoogmerk nastreven en 6) de reproducties voorbehouden voor het exclusieve gebruik van de aldaar verblijvende natuurlijke personen.

Deze uitzondering wordt gecompenseerd door een vergoedingsregeling die identiek is aan deze die voor de privékopie is voorzien (cf. supra), met dien verstande dat er tegelijk een nieuwe categorie rechthebbenden op terugbetaling van de vergoeding wordt ingesteld (met name de ziekenhuizen, gevangenissen en jeugd- en gehandicapteninstellingen).

3.2. Beperkingen zonder compensatieregeling

18.Onder de uitzonderingen die gelden zonder compensatieregeling rekenen we, naast de reeds gekende en ongewijzigde uitzonderingen voor het gebruik van redevoeringen en openbare akten van de overheid (art. 8 § 1, 2de al. Auteurswet, enkel voorzien voor het auteursrecht) en van een werk op publiek toegankelijke plaatsen (art. 22 § 1, 2° Auteurswet, ook enkel voorzien voor het auteursrecht), de parodie (art. 22 § 1, 6° Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 5°), het gebruik van beschermde werken en ander beschermd materiaal voor het publiek examen van een uitvoerder (art. 22 § 1, 7° Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 6°), de vernieuwde uitzonderingen voor het citaat, de actuele verslaggeving, de privé-uitvoering en de bewaring van het cultureel en wetenschappelijk patrimonium door openbare bibliotheken, musea en archieven, alsook de nieuwe uitzonderingen voor de tijdelijke technische reproductiehandelingen, de mededeling via speciale terminals van collecties van openbare bibliotheken, musea en archieven, evenals onderwijsinstellingen voor onderzoek of privéstudie, de tijdelijke opnames door omroeporganisaties, het gebruik ten behoeve van mensen met een handicap en het gebruik voor de promotie van openbare tentoonstellingen en verkopen. Enkel de vernieuwde en de nieuwe uitzonderingen komen hierna aan bod.

19.De vernieuwde uitzondering voor het citaat (art. 21 § 1 Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 1°) vermeldt “citeren” in plaats van de vroegere uitdrukking “korte aanhalingen”. De wetgever wil de uitzondering voor het citaat daarmee niet verruimen tot “niet-korte” aanhalingen, doch enkel aangeven dat het citaat ook van toepassing kan zijn op werken van plastische kunst [10]. Citeren is enkel voor bepaalde doeleinden toegestaan, evenwel niet langer beperkt tot kritiek, polemiek, onderwijs of wetenschappelijke werkzaamheden, maar nu ook ten behoeve van recensie mogelijk. Ten slotte is bron- en naamsvermelding verplicht, tenzij dit onmogelijk blijkt.

20.De vernieuwde uitzondering voor de actuele verslaggeving (art. 22 § 1, 1° en § 2 Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 2°) bevat, in vergelijking met de “oude” bepaling voor de auteurs, een strengere toepassingsvoorwaarde (“uit het oogpunt van voorlichting gerechtvaardigd zijn”) en tegelijk een soepelere toepassingsvoorwaarde (“bron- en naamsvermelding, tenzij dit niet mogelijk blijkt”).

21.De vernieuwde uitzondering voor de privé-uitvoering (art. 22 § 1, 3° Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 3°) geldt nu ook voor het auteursrecht, net zoals dat al het geval was voor de naburige rechten, in het kader van schoolactiviteiten. Het is niet geheel duidelijk wat onder de uitdrukking “in het kader van schoolactiviteiten” moet worden verstaan: enkel educatief gebruik of tevens recreatief gebruik [11]? Deze uitzondering moet immers worden samengelezen met de uitzondering voor het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek en vult deze wellicht aan (cf. supra: art. 22 § 1, 4°bis-ter-quater en art. 46, 3°bis-ter Auteurswet). Bijgevolg kan de vraag worden gesteld in hoeverre het gebeurlijk ruim geïnterpreteerde toepassingsgebied van deze uitzondering verantwoord is in het licht van de Richtlijn: deze interpretatie lijkt immers niet te kunnen ressorteren onder de in de Richtlijn voorziene mogelijke uitzondering voor “het gebruik uitsluitend als toelichting bij het onderwijs” (i.h.b. diens art. 5.3a) en het gaat evenmin om een “reeds bestaande uitzondering” (althans geen bestaande draagwijdte van een bestaande uitzondering) die, hoewel niet opgenomen in de “gesloten” lijst van mogelijke uitzonderingen volgens de Richtlijn, in de nationale wetgeving van een EU-lidstaat mag blijven voortbestaan, althans voor zover zij beperkt blijft tot “minder belangrijke” gevallen van “analoog gebruik” (art. 5, 3, o Richtlijn).

Overigens moet bij de toepassing van deze uitzondering buiten het kader van schoolactiviteiten ook rekening worden gehouden met de komst van de Richtlijn: deze toepassing moet bijgevolg, om richtlijnconform te zijn, beperkt blijven tot “minder belangrijke” mededelingen aan het publiek “op analoge wijze” (cf. supra).

22.De vernieuwde uitzondering voor de bewaring van het cultureel en wetenschappelijk patrimonium (art. 22 § 1, 8° Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 7°) is een verruiming van de voorheen bestaande uitzondering ten behoeve van het Koninklijk Belgisch Filmarchief. De uitzondering geldt nu voor alle publiek toegankelijke bibliotheken, musea of archieven die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreven (waarbij het onduidelijk is of ook bibliotheken van onderwijsinstellingen hieronder ressorteren [12]). Een striktere toepassingsvoorwaarde dan voorheen is dat het aantal kopieën moet beperkt blijven tot wat wordt bepaald in functie van en gerechtvaardigd is door het hiermee vooropgestelde doel van bewaring van het culturele en wetenschappelijke patrimonium.

23.De nieuwe uitzondering voor de tijdelijke technische reproductiehandelingen (art. 21 § 3 Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 4°bis) is van toepassing op: 1) reproducties, 2) die tijdelijk en 3) van voorbijgaande of bijkomstige aard zijn en 4) integraal en essentieel onderdeel uitmaken van een technisch procédé dat wordt toegepast met als enig doel, hetzij, a) een doorgifte in een netwerk door tussenpersonen, hetzij, b) een rechtmatig gebruik, en 5) waarbij die handelingen geen zelfstandige economische waarde hebben. Merk op dat de wetgever deze uitzondering (bewust) niet onderwerpt aan de voorwaarde dat het werk en ander beschermd materiaal vooraf op geoorloofde wijze is openbaar gemaakt [13].

24.De nieuwe uitzondering voor de mededeling van collecties van bibliotheken, wetenschappelijke en onderwijs­instellingen, musea en archieven (art. 22 § 1, 9° Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 8°) is aan talrijke cumulatieve toepassingsvoorwaarden onderworpen: 1) het gaat om een handeling van mededeling aan het publiek (waaronder begrepen de beschikbaarstelling aan individuele leden van het publiek), 2) via speciale terminals, 3) in de gebouwen van de hierna genoemde instellingen, 4) van werken en ander beschermd materiaal dat niet te koop wordt aangeboden of aan licentievoorwaarden is onderworpen, 5) die onderdeel uitmaken van eigen collecties van 6) voor het publiek toegankelijke bibliotheken, wetenschappelijke en onderwijsinstellingen, musea of archieven, 7) die niet het behalen van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel nastreven en 8) dit enkel voor onderzoek of privéstudie van genoemd publiek.

25.De nieuwe uitzondering voor de tijdelijke opnames door omroeporganisaties (art. 22 § 1, 10° Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 9°) is aan de volgende cumulatieve toepassingsvoorwaarden onderworpen: 1) het gaat om tijdelijke opnames van werken en ander beschermd materiaal, 2) gemaakt door omroeporganisaties, 3) met hun eigen middelen (waaronder begrepen de middelen van een persoon die namens en onder de verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie optreedt) en 4) ten behoeve van hun eigen uitzendingen.

26.De nieuwe uitzondering voor het gebruik ten behoeve van mensen met een handicap (art. 22 § 1, 11° Auteurswet met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 10°) geldt voor elk gebruik van werken en ander beschermd materiaal (reproductiehandelingen en handelingen van mede­deling aan het publiek) voor zover 1) het ten behoeve is van personen met een handicap, 2) het direct met deze handicap verband houdt, 3) voor zover het wegens deze handicap noodzakelijk is en 4) van niet-commerciële aard is (onder voorbehoud van twee andere voorwaarden die hun oorsprong vinden in de “drie-stappen-toets” (cf. infra).

27.De nieuwe uitzondering voor het gebruik voor de promotie van openbare tentoonstellingen en verkopen (art. 22 § 1, 12° Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 46, 11°) geldt ook voor elk gebruik van werken en ander beschermd materiaal 1) louter ter promotie 2) van openbare tentoonstellingen of openbare verkopen van die werken of dat materiaal en 3) met uitsluiting van enig ander commercieel gebruik.

28.Voor het overige kunnen we herhalen dat het gaat om een limitatieve opsomming van uitzonderingen (r.o. 32 Richtlijn).

29.Er heerst onduidelijkheid over de vraag of het bestaan van deze uitzonderingen kan worden betwist in toepassing van de zogenaamde “drie stappen-toets” of “three steps-test”, waarbij wordt gesteld dat de uitzonderingen enkel in bijzondere gevallen gelden, geen afbreuk mogen doen aan de normale exploitatie van de werken/materiaal en geen onredelijke schade aan de wettige belangen van de rechthebbenden mogen toebrengen. Deze “test” is op fragmentaire wijze ingebouwd in sommige uitzonderingsbepalingen, maar niet op veralgemeende of systematische wijze. Wel vindt deze test zijn oorsprong in artikel 5.5 van de Richtlijn en ook artikel 9 lid 2 van de (rechtstreeks inroepbare) Conventie van Bern (1886/versie 1971) maakt er melding van voor wat betreft uitzonderingen op het exclusief reproductierecht [14]. Vraag is inderdaad of deze test enkel een leidraad is voor de wetgever, dan wel ruimte laat voor de hoven en rechtbanken om een in de wet opgenomen uitzondering niet toepasselijk te verklaren omdat zij niet (langer, indien toegepast in een concreet geval) aan de voorwaarden van de test zou voldoen [15].

30.De uitzonderingen hebben een dwingend karakter, d.w.z. dat er geen contractuele afwijkingen op de uitzonderingen zijn toegestaan, tenzij in één enkel geval: wanneer een beschermd werk en ander beschermd materiaal inter­actief on demand ter beschikking wordt gesteld op grond van andersluidende overeengekomen bepalingen (art. 23bis Auteurswet, met als tegenhanger voor de naburige rechten, art. 47bis alsook, voor de databanken, artikel 11 van de wet van 31 augustus 1998 betreffende de rechtsbescherming van databanken [16], hierna “Databankenwet”).

4. De nieuwe beschermingslaag

31.Werken en ander beschermd materiaal worden vandaag op technische wijze beschermd tegen door de rechthebbenden niet-toegestaan gebruik. Bovendien worden werken en ander beschermd materiaal uitgerust met elektronische informatie die het beheer van het auteursrecht en de naburige rechten dat erop rust, vergemakkelijkt. De Auteurswet, in navolging van de Richtlijn, verleent nu een rechtsbescherming aan deze technische voorzieningen (art. 79bis Auteurswet en art. 12bis Databankenwet) en aan deze informatie betreffende het beheer van rechten (art. 79ter Auteurswet en art. 12ter Databankenwet).

32.De “technische voorzieningen” worden gedefinieerd als de “technologie, inrichtingen of onderdelen die in het kader van hun normale werking dienen voor het voorkomen of beperken van handelingen ten aanzien van werken of prestaties die door de houders van auteursrechten of naburige rechten niet zijn toegestaan”. M.a.w. het gaat om voorzieningen die ertoe dienen het gebruik van een werk of prestatie dat niet is toegestaan door de houder van de rechten, technisch onmogelijk te maken of te beperken. Deze middelen kunnen diverse vormen aannemen, zo bijvoorbeeld encryptie, versluiering of andere transformatie van het werk of ander beschermd materiaal, kopieerbeveiliging (bv. het kopiëren geheel onmogelijk maken of beperken tot maximum één exemplaar),… Om in aanmerking te komen voor de door de Auteurswet geboden bescherming, moeten deze voorzieningen wel “doeltreffend” zijn, waarbij de Auteurswet het vermoeden van doeltreffendheid instelt indien het gebruik van een werk of ander beschermd materiaal door de rechthebbende wordt beheerst door toepassing van een controle op de toegang of een beschermingsprocédé (tenminste, in het kader van “hun normale werking”, want als de voorzieningen werkelijk absoluut doeltreffend zouden zijn, zou elke omzeiling ervan per definitie zijn uitgesloten…).

33.Elke omzeiling van doeltreffende technische voorzieningen die “wetens” (of minstens redelijkerwijs behorend te weten) gebeurt en bovendien “wetens” (of minstens redelijkerwijs behorend te weten) dat dergelijke omzeiling de namaking van werken of ander beschermd materiaal vergemakkelijkt, is strafrechtelijk sanctioneerbaar zoals elke namaking. Wat het laatste moreel bestanddeel betreft, stelt de Auteurswet het (allicht weerlegbaar) vermoeden in dat de omzeiling van technische voorzieningen geacht wordt het plegen van namaking te vergemakkelijken.

Bovendien is, naast de omzeiling van technische voorzieningen op zich, ook het stellen van bepaalde exploitatiehandelingen (met name de vervaardiging, de invoer, de distributie, de verkoop, de verhuur, de reclame voor verkoop of verhuur en het bezit voor commerciële doeleinden) met betrekking tot inrichtingen, producten of onderdelen, alsook diensten die, hetzij, gestimuleerd, aangeprezen of in de handel gebracht worden om de bescherming van deze voorzieningen te omzeilen, hetzij, slechts een commercieel beperkt doel of nut hebben naast het omzeilen van de bescherming van deze voorzieningen, hetzij in het bijzonder ontworpen, vervaardigd of aangepast zijn met het doel het omzeilen van een doeltreffende technische voorziening mogelijk of gemakkelijker te maken, net zoals elke namaking strafrechtelijk sanctioneerbaar.

34.Om de strijdige belangen te verzoenen tussen, enerzijds, de rechthebbenden die rechtsbescherming wensen tegen de omzeiling van de technische beschermingsmaat­regelen die zij op werken en ander beschermd materiaal aanbrengen, en, anderzijds, de gebruikers die zich juridisch gezien kunnen beroepen op uitzonderingen op de exclusieve vermogensrechten op werken en ander beschermd materiaal, maar in de uitoefening van deze uitzonderingen worden belemmerd omdat er technische beschermingsmaatregelen op de werken en ander beschermd materiaal zijn aangebracht, is, in navolging van de Richtlijn, volgend compromis uitgewerkt [17]:

- in het algemeen wordt gesteld dat het normaal gebruik van werken en ander beschermd materiaal dat overeenstemt met het beoogde doel ervan, door de rechtmatige verkrijgers ervan, niet mag belemmerd worden door de aanwezigheid van technische voorzieningen;

- als een uitzondering op de exclusieve vermogensrechten kan worden ingeroepen, dan moet een onderscheid worden gemaakt tussen het interactief on line gebruik van werken en ander beschermd materiaal enerzijds en het niet-interactief on line gebruik van werken en ander beschermd materiaal anderzijds:

    • indien het een interactief on line gebruik betreft, en er zijn bepalingen overeengekomen tussen de rechthebbenden en de gebruikers, dan geldt de mogelijkheid voor technische voorzieningen op onbeperkte wijze en kan de gebruiker de uitzondering op de exclusieve vermogensrechten niet meer inroepen en trachten de rechtsbescherming van deze technische voorzieningen ongedaan te maken;
  1. indien het een niet-interactief on line gebruik betreft, dan moet een nieuw onderscheid worden gemaakt tussen uitzonderingen op de exclusieve vermogensrechten die “bijzonder dwingend” worden beschouwd en andere (“gewone dwingende” cf. supra) uitzonderingen:
      • wordt een uitzondering als “bijzonder dwingend” beschouwd, dan is de regel dat de rechthebbenden binnen een redelijke termijn op vrijwillige wijze afdoende maatregelen moeten nemen ten voordele van de rechtmatige gebruikers die deze uitzondering kunnen inroepen; doen de rechthebbenden dat niet, dan staat voor hen een vordering open voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, gelijkend op de stakingsvordering in de Auteurswet (art. 87bis Auteurswet) [18]. De uitzonderingen die door de Auteurswet als “bijzonder dwingend” worden beschouwd, zijn deze ten behoeve van: de reprografie, het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (waaronder de uitzondering voor de bloemlezing), de bewaring van het cultureel en wetenschappelijk patrimonium door bibliotheken/musea/archieven, de tijdelijke opnamen van omroeporganisaties, personen met een handicap en de ziekenhuizen/gevangenissen/jeugd- en gehandicapteninstellingen. Wat de uitzondering van de privékopie betreft, kan later bij koninklijk besluit de rechthebbenden een gelijkaardige verplichting tot het nemen van vrijwillige maatregelen binnen een redelijke termijn worden opgelegd, althans voor zover deze verplichting geen afbreuk doet aan de normale exploitatie en wettige belangen van de rechthebbenden;
      • voor de andere uitzonderingen, die dus niet als “bijzonder dwingend” worden beschouwd, geldt de mogelijkheid voor technische voorzieningen op onbeperkte wijze en kan de persoon die de uitzondering juridisch gezien kan inroepen, de bescherming van deze voorzieningen niet ongedaan maken.
    1. 35.Met informatie betreffende het beheer van rechten wordt alle door de rechthebbenden verstrekte informatie op grond waarvan het werk of de prestatie, dan wel de auteur of andere rechthebbenden of de voorwaarden voor het gebruik van het werk of de prestatie kunnen worden geïdentificeerd, alsook de cijfers en codes die deze informatie bevatten. De Auteurswet beschermt enkel informatie die elektronisch is en waarvan de bestanddelen zijn verbonden met een kopie van een werk of prestatie of bij de mededeling ervan aan het publiek kenbaar worden.

      Deze beheersinformatie wordt beschermd tegen de verwijdering en de wijziging ervan, alsook tegen bepaalde exploitatiehandelingen (m.n. de distributie, invoer voor distributie, uitzending, mededeling aan het publiek of interactief on line ter beschikking stellen) met betrekking tot op onrechtmatige wijze verwijderde of gewijzigde beheersinformatie, voor zover dit opzettelijk gebeurt en wetend (of redelijkerwijs behorend te weten) dat dit namaking mogelijk maakt, vergemakkelijkt of verbergt.

      Deze verwijdering of wijziging van informatie of exploitatiehandelingen met betrekking tot verwijderde of gewijzigde informatie kunnen zoals namaking strafrechtelijk worden gesanctioneerd [19].

      36.Deze bijkomende beschermingswijzen, de zgn. derde laag van bescherming van werken en materiaal (de eerste is het auteursrecht of de naburige rechten zelf, de tweede is de feitelijke technische/elektronische bescherming en de derde is de rechtsbescherming voor deze technische/elektronische bescherming), geldt dus niet alleen voor het auteursrecht, maar ook voor de naburige rechten, waaronder het naburig recht van de databankenproducent (hetgeen heeft geleid tot de nodige wijzigingen van de Databankenwet). Deze bepalingen zijn evenwel niet mutatis mutandis van toepassing op auteursrechtelijk beschermde computerprogrammatuur.

      Wat de rechtsbescherming van technische voorzieningen van computerprogrammatuur betreft, bestaat er weliswaar een vergelijkbare (doch anders geformuleerde) bescherming in de wet van 30 juni 1994 betreffende rechtsbescherming van computerprogrammatuur [20], hierna “Softwarewet”).

      Wat de bescherming van beheersinformatie betreft, deze is niet uitdrukkelijk voorzien in de Softwarewet, maar artikel 79ter van de Auteurswet heeft wellicht een aanvullende werking voor de Softwarewet [21] en zal dus ook ten voordele van auteursrechtelijk beschermde computerprogrammatuur kunnen worden ingeroepen.

      5. Besluit

      37.Hiermee is het verhaal over het Belgische auteursrecht nog niet af. In de nabije toekomst verwachten we nog belangrijke aanpassingen en aanvullingen van de Auteurswet. Zo zijn er vooreerst de komende wetten ter omzetting van de richtlijn 2004/48 van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten [22] en ter omzetting van de richtlijn 2001/84 van 27 september 2001 betreffende het volgrecht voor de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk [23], maar ook alle andere aanstormende initiatieven uitgaande van de communautaire en federale wetgever (zo bv., maar niet uitsluitend, het wetsontwerp betreffende de werking van en het toezicht op de werking van de beheersvennootschappen).

      [1] Vrije Universiteit Brussel en K.U.Brussel, advocaat aan de balie van Brussel.
      [2] B.S. 22 mei 2005.
      [3] PB. L. 167/10 van 22 juni 2001.
      [4] Voor een eerste commentaar, zie F. Brison en B. Michaux, “La nouvelle loi du 22 mai 2005 adapte le droit d'auteur au numérique”, AM 2005, 212-222; J. Deenen en K. Van der Perre, “Nieuwe Auteurswet. Belang voor de digitale wereld”, NjW 2005, 866-887; E. Laevens en T. Faelli, “La loi sur le droit d'auteur à l'heure européenne, ni plus, ni moins”, I.R. D.I. 2005, 135-148. Zie ook het bijzonder nummer van AM waarin de bijdragen van de studiedag over de nieuwe Auteurswet, georganiseerd door de Belgische Vereniging voor het Auteursrecht in oktober 2005, zijn gebundeld: X., “De nieuwe Auteurswet”, AM 2005/6, 477-573. Zie ten slotte ook het eerste boek dat de laatste stand van zaken inzake de Auteurswet weergeeft: F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, Brussel, Larcier, 2006, 460 p.
      [5] PB. L. 346/61 van 27 november 1992. Zie ook in die zin, F. Gotzen, “Art. 1”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 13.
      [6] Gedr. St. Kamer 2003-04, Doc. 51 1137/001, p. 7-10.
      [7] Zie ook in die zin, F. Gotzen, “Art. 1”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 10.
      [8] Zie o.m. F. Brison en B. Michaux, “La nouvelle loi du 22 mai 2005 adapte le droit d'auteur au numérique”, l.c., p. 216-217; M.C. Janssens, “Art. 21”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 283-284.
      [9] Zie o.m. F. Brison en B. Michaux, l.c., p. 217.
      [10] M.C. Janssens, “Art. 21”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 112-113.
      [11] In de laatste zin, zie bv. de standpunten ontwikkeld door M.C. Janssens, “Art. 22”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 126.
      [12] Zie bv. M.C. Janssens, “Art. 22”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 134.
      [13] Zie hierover M.C. Janssens, “Art. 21”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 116.
      [14] Wet van 25 maart 1999, B.S. 10 november 1999.
      [15] Zie o.m. F. Brison en B. Michaux, “La nouvelle loi du 22 mai 2005 adapte le droit d'auteur au numérique”, l.c., p. 215-216; M.C. Janssens, “Art. 22”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 122.
      [16] B.S. 14 november 1998.
      [17] Voor meer informatie, zie o.m. S. Dusollier, “Art. 79bis”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 368-378; S. Dusollier, “Les nouvelles dispositions belges en matière de protection technique du droit d'auteur et des droits voisins”, AM 2005, 532-546.
      [18] Voor meer informatie over deze procedure, zie B. Michaux, “Art. 87bis”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 429 e.v.; B. Michaux, “Aspects procéduraux: les dispositions expresses et implicites de la loi du 22 mai 2005”, l.c., 549-555.
      [19] Voor meer informatie, zie o.m. S. Dusollier, “Art. 79ter”, in F. Brison en H. Vanhees (eds.), Jan Corbet Huldeboek. De Belgische Auteurswet. Artikelsgewijze commentaar, o.c., p. 379-382; S. Dusollier, “Les nouvelles dispositions belges en matière de protection technique du droit d'auteur et des droits voisins”, AM 2005, 546-548.
      [20] B.S. 27 juli 1994.
      [21] Zie ten voordele van de aanvullende werking van de Auteurswet op de Softwarewet, F. Brison en J.-P. Triaille, “La nouvelle loi sur la protection des programmes d'ordinateur dans le sillage de la loi sur le droit d'auteur”, J.T. 1995, 141-144.
      [22] PB. L. 195/16 van 2 juni 2004.
      [23] PB. L. 272/32 van 13 oktober 2001.