Article

Handelsagentuur, “vergoeding voor cliënteel” en richtlijnconforme interpretatie: a (never)ending story?, R.D.C.-T.B.H., 2005/9, p. 955-961

HANDELSAGENTUUROVEREENKOMST
Richtlijn EEG 86/653 - Geen invoering in Belgisch recht binnen de voorgeschreven termijn - Geen toepassing van het interpretatieprincipe conform aan de richtlijn - Aansprakelijkheid van de Belgische Staat
De rechtbank kan een niet bestaande wettelijke bepaling niet aanvullen door een interpretatie conform aan een Europese Richtlijn.
Artikel 17 § 2 van de richtlijn 86/653 kent aan de handelsagent een billijke vergoeding toe wanneer hij cliënteel aanbracht of ontwikkelde, en na de beëindiging van het c­ontract de medecontractant er een substantieel voordeel uitput.
De Belgische Staat begaat een fout wanneer hij nalaat binnen de voorgeschreven termijn de richtlijn 86/653 in het Belgisch recht in te voeren.
De Belgische agent wiens contract op eenzijdige wijze werd beëindigd voor de inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 maar na het verstrijken van de termijn voorgeschreven door de richtlijn 86/653, leidt schade daar hij in de onmogelijkheid verkeert om een uitwinningsvergoeding te vorderen. De schade staat in oorzakelijk verband met de fout begaan door de Belgische Staat.
De agent kan van de Belgische Staat een schadevergoeding vorderen gelijk aan de hoegrootheid van de uitwinnings­vergoeding op voorwaarde dat hij het bewijs levert dat de voorwaarden voorgeschreven door de richtlijn verenigd zijn.

CONTRAT D'AGENCE COMMERCIALE
Directive CEE 86/653 - Non-transposition en droit belge dans le délai fixé par la directive - Inapplicabilité du principe d'interprétation conforme - Responsabilité de l'État belge
Le principe d'interprétation conforme par rapport à une directive européenne n'autorise pas le juge à suppléer à une disposition légale inexistante.
L'article 17 § 2 de la directive CEE 86/653 reconnaît à l'agent commercial le droit à une indemnité équitable lorsqu'il a apporté ou développé une clientèle de telle manière que le commettant en tirera un profit substantiel après la fin du contrat.
L'État belge a commis une faute en ne transposant pas en droit belge la directive 86/653 dans le délai fixé par celle-ci.
L'agent belge dont le contrat a été résilié unilatéralement par le commettant avant l'entrée en vigueur de la loi du 13 avril 1995 sur les contrats d'agence commerciale, mais après l'expiration du délai fixé par la directive 86/653 pour sa transposition dans les droits nationaux des États membres, subit un préjudice en raison de l'impossibilité dans laquelle il s'est trouvé de réclamer une indemnité d'éviction au commettant. Ce dommage est en relation causale avec la faute commise par l'État belge.
L'agent peut demander à l'État belge des dommages-intérêts d'un montant équivalent à l'indemnité d'éviction qu'il aurait pu obtenir, à charge pour l'agent de démontrer qu'il réunissait les conditions fixées par la directive pour l'octroi de cette indemnité.
Handelsagentuur, “vergoeding voor cliënteel” en richtlijnconforme interpretatie:
a (never)ending story?
Bart R. Goossens et Sofie De Keersmaecker [1]

1.Het geannoteerde arrest is het voorlopige sluitstuk van een lijdensweg van een gewezen handelsagent die wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een einde stelt aan de overeenkomst van handelsagentuur die hij in de jaren '70 was aangegaan, op een ogenblik dat de nieuwe wet op de handelsagentuur nog niet in werking was getreden, en die in het raam hiervan een “vergoeding voor cliënteel” vordert. De handelsagent heeft vrij onmiddellijk de keuze gemaakt om de Belgische Staat aan te spreken in plaats van zijn principaal. De verschillende tegenstrijdige rechterlijke uitspraken in deze zaak zijn interessant omdat zij de (on)mogelijkheden van de richtlijnconforme interpretatie, zoals ontwikkeld door het Europese Hof van Justitie, belichten.

2.Terminologie. In het geannoteerde arrest alsook in het arrest van het Hof van Cassatie [2] wordt steevast de term “uitwinningsvergoeding” gebruikt. Dit begrip is terug te vinden in de (latere) Belgische wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst [3], maar wordt niet gebruikt door de Europese wetgever in de Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten [4]. Het bewuste artikel 17 van de richtlijn spreekt over enerzijds een vergoeding en anderzijds een recht op herstel van het geleden nadeel.

Volgens een meerderheid van de rechtsleer dekt het begrip “uitwinningsvergoeding” niet echt de lading en dient men eerder te spreken van een vergoeding voor cliënteel of “passende vergoeding” [5].

Feiten en procedurele voorgaanden

3.De feiten van het geding. Op 27 januari 1994 verzendt de heer Houtteman, die sinds 1976 handelsagent is, een aangetekende brief aan zijn principaal waarin hij een einde stelt aan de overeenkomst van handelsagent met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden. De reden voor het beëindigen van de samenwerking is het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd. De heer Houtteman wenst zijn rustpensioen op te nemen.

Bij brief van 7 juni 1994 vraagt de handelsagent - via zijn beroepsorganisatie - betaling van een “cliënteelvergoeding” [6] van 1.204.299 BEF, ofwel één jaar gemiddelde commissie berekend op basis van de laatste vijf jaren. Hij steunt zijn vordering op de Richtlijn 86/653/EEG. Artikel 17 eerste lid van de Richtlijn 86/653/EEG verplicht de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen, opdat de handelsagent in geval van beëindiging van de overeenkomst van handelsagent kan genieten van hetzij een cliënteelvergoeding, hetzij een schadevergoeding (“een recht op herstel van het nadeel dat hem als gevolg van de beëindiging van zijn betrekkingen met de principaal wordt berokkend”). Volgens artikel 18, aanhef en sub b) zijn deze vergoedingen niet verschuldigd, indien de handelsagent de overeenkomst zelf beëindigt, “tenzij deze beëindiging wordt gerechtvaardigd door omstandigheden die de principaal kunnen worden toegerekend of wordt gerechtvaardigd door leeftijd, invaliditeit of ziekte van de handelsagent op grond waarvan redelijkerwijze niet meer van hem kan worden gevergd dat hij zijn werkzaamheden voortzet”. Volgens de heer Houtteman is het bereiken van de pensioenleeftijd een omstandigheid die hem het recht geeft op een “cliënteelvergoeding”. In de brief van zijn raadsman van 7 juli 1994 [7] wijst de principaal de aanspraken van zijn gewezen handelsagent af op basis van onder meer het argument dat de Richtlijn 86/653/EEG niet rechtstreeks in België toepasselijk is.

De heer Houtteman is blijkbaar onder de indruk van deze argumentatie en beslist de Belgische Staat in gebreke te stellen. Volgens artikel 22 eerste lid van de Richtlijn 86/653/EEG zijn de lidstaten verplicht om deze richtlijn vóór 1 januari 1990 om te zetten in hun nationale recht. Vanaf die datum moeten de wettelijke bepalingen ten minste van toepassing zijn op overeenkomsten die na hun inwerkingtreding worden gesloten. Ten laatste op 1 januari 1994 moeten ze van toepassing worden op de lopende overeenkomsten [8]. De Belgische Staat heeft zich niet gehouden aan haar communautaire verplichtingen en heeft de richtlijn niet tijdig omgezet. De wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst dateert immers pas van 13 april 1995 [9]. Volgens de heer Houtteman is de Belgische Staat bijgevolg aansprakelijk, aangezien de niet-tijdige omzetting tot gevolg heeft dat hij zijn “cliënteelvergoeding” misloopt. De dagvaarding wordt betekend op 29 oktober 1994.

4.Procedure voorafgaand aan de geannoteerde uitspraak. De rechtbank van eerste aanleg te Brussel wijst zijn vordering af. Particulieren kunnen zich, bij niet-tijdige omzetting van een richtlijn, op de betrokken richtlijn beroepen tegenover elk nationaal voorschrift dat niet in overeenstemming is met de richtlijn. De richtlijn vormt zelf een voldoende juridische basis voor de handelsagent om van zijn principaal een “cliënteelvergoeding” te vorderen. Dit vonnis impliceert het oordeel dat een richtlijn onder bepaalde voorwaarden tussen particulieren een horizontale directe werking zou kunnen hebben.

In zijn arrest van 5 januari 2000 erkent het hof van beroep te Brussel de vergoedingsplicht van de staat ten voordele van een particulier wegens niet-tijdige omzetting van een richtlijn, indien de volgende voorwaarden vervuld zijn: (i) het voorgeschreven resultaat houdt een toekenning van rechten in ten voordele van de particulier, (ii) de inhoud van deze rechten kan op grond van de richtlijn worden vastgesteld, en (iii) er bestaat een oorzakelijk verband tussen het verzuim om de richtlijn tijdig om te zetten en de geleden schade. Anders dan de eerste rechter verwerpt het hof het bestaan van een rechtstreekse horizontale werking van richtlijnen tussen particulieren. Een handelsagent kan zich niet rechtstreeks op de richtlijn beroepen om aanspraken te formuleren ten opzichte van zijn principaal. Toch wijst het hof de vordering van de heer Houtteman af, omdat hij niet aantoont dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de niet-tijdige omzetting van de richtlijn en de schade. De redenering van het hof is de volgende: “dat zulks (de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie) de rechter noopt om bij de toepassing van het nationaal recht dit te interpreteren in het licht van de tekst en de doelstelling van een richtlijn om het beoogde resultaat hiervan te bereiken (…)”. En het hof vervolgt: “(i)n het geval van appellant stond geen enkele nationale rechtsregel eraan in de weg dat de rechter een vergoedingsregeling zou toekennen met een resultaat zoals bepaald in artikel 17 (…)” [10]. Aan deze conclusie ligt de vaststelling ten grondslag dat “tot vóór de inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 de problematiek rond de beëindiging van een handelsagentuur werd beheerst door het algemene verbintenissenrecht en de draagwijdte van ongeschreven contractuele verbintenissen, zoals deze aangegaan door (eiser) en zijn principalen, jurisprudentieel werd bepaald, mede op grond van de handelsgebruiken” [11].

De redenering van het hof van beroep vindt echter geen genade in de ogen van het Hof van Cassatie. Hoewel het hoogste rechtscollege de verplichting van de rechters om het nationaal recht richtlijn conform te interpreteren bevestigt, is deze verplichting in deze zaak niet aan de orde: “(d)at het Belgische recht zoals het toen bestond in geen uitwinningsvergoeding [12]voorzag in het voordeel van de handelsagent zoals bedoeld in artikel 17 van de richtlijn; dat dit recht niet als overeenstemmend met de richtlijn kan worden uitgelegd” [13]. Het arrest van het hof van beroep te Brussel wordt vernietigd en de zaak wordt verwezen naar het hof van beroep te Antwerpen.

5.De geannoteerde uitspraak. Na het herhalen van het principe van de aansprakelijkheid van de Staat voor schade wegens niet-tijdige omzetting van richtlijnen [14] en het geven van een uiteenzetting over de aard en de kenmerken van een Europese richtlijn, stelt het hof van beroep te Antwerpen dat “een richtlijnconforme interpretatie niet kan aangewend worden om tegen de wet in te oordelen of om te creëren wat de wet niet voorziet (…); Overwegende dat een zogenaamde richtlijnconforme interpretatie derhalve weliswaar toelaat bepaalde rechtsbegrippen of wettelijke verplichtingen uit te leggen naar de strekking van de bepalingen van de richtlijn, doch niet toelaat een recht op vergoeding te erkennen dat voorheen niet in de nationale wetgeving was voorzien; dat het Belgische recht zoals het bestond ten tijde van de ontbinding van de handelsagentuur op 27 januari 1994 in geen uitwinningsvergoeding voorzag in het voordeel van de handelsagent zoals bedoeld in artikel 17 van de richtlijn 86/653 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten; dat dit recht niet als overeenstemmend met de richtlijn kan worden uitgelegd” [15].

Met verwijzing naar rechtspraak van het Hof van Justitie oordelen de Antwerpse beroepsrechters dat, in geval van niet-tijdige omzetting van een richtlijn en de onmogelijkheid om het bestaande nationale recht richtlijnconform te interpreteren, de Belgische Staat op basis van de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk kan worden gesteld voor alle schade die particulieren hierdoor lijden, voorzover de drie voorwaarden, die ook het hof van beroep te Brussel al heeft opgesomd, vervuld zijn [16]. Volgens het hof van beroep te Antwerpen is dit het geval. Volgens artikel 17 van de richtlijn 86/653 moet de handelsagent die op pensioen gaat, principieel aanspraak kunnen maken op een uitwinningsvergoeding of schadeherstel, voorzover de voorwaarden hiervoor vervuld zijn, namelijk (i) de agent heeft nieuwe cliënten aangebracht of heeft de transacties met bestaande cliënten aanzienlijk uitgebreid en deze transacties leveren de principaal nog aanzienlijke voordelen op, en (ii) de betaling van deze vergoeding is billijk gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de uit de transacties met deze cliënten voortvloeiende provisies, die voor de handelsagent verloren gaan. Het hof beveelt aan de principalen (geen partij bij de procedure) om bepaalde stukken voor te leggen en stelt een deskundige aan voor het verzamelen van de nodige gegevens om na te gaan of de voorwaarden voor een uitwinningsvergoeding vervuld zijn en de omvang van de vergoeding te bepalen.

De leer van de richtlijnconforme interpretatie

6.Aard van een richtlijn. Artikel 249 derde lid (oud art. 189 derde lid) van het EG-Verdrag definieert een richtlijn als volgt: “een richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen”. Een richtlijn houdt voor de lidstaten weliswaar een resultaatsverbintenis in, maar laat hen een zekere keuzevrijheid over de wijze waarop zij dit resultaat willen bereiken [17], [18].

Het Hof van Justitie heeft in talloze arresten herhaald, dat “een richtlijn uit zichzelf aan particulieren geen verplichtingen kan opleggen en bijgevolg als zodanig niet tegenover hen kan worden ingeroepen (…)” [19]. De overheid kan zich dus tegenover een particulier niet op deze richtlijn beroepen (de zgn. omgekeerde verticale werking van de richtlijn) [20]. Evenmin kan een particulier deze richtlijn inroepen tegenover een andere particulier (de zgn. horizontale directe werking van de richtlijn) [21]. De rechtbank van eerste aanleg te Brussel heeft bijgevolg in de zaak die het voorwerp uitmaakt van het geannoteerde arrest, ten onrechte geoordeeld, dat de handelsagent zich op de richtlijn 86/653/EEG kon beroepen om van zijn principaal een “cliënteelvergoeding” te vorderen [22].

Deze rechtspraak betekent echter niet dat een richtlijn geen enkele directe werking zou hebben. Het is immers ook vaststaande rechtspraak van de communautaire rechtscolleges dat een particulier zich ten opzichte van de overheid wel op een richtlijn kan beroepen, indien de betrokken lidstaat de richtlijn niet tijdig of onjuist heeft omgezet én de richtlijn voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk is (verticale directe werking) [23]. De overheid mag immers geen voordeel halen uit zijn eigen nalatigheid (toepassing van het “nemo auditur”-beginsel) [24].

7.Richtlijnconforme interpretatie: definitie en evolutie. Het ontzeggen van enige horizontale directe werking aan een richtlijn heeft tot gevolg dat een snelle en efficiënte doorwerking van het communautaire recht in de interne rechtsorde van de lidstaten in belangrijke mate afhangt van de bereidheid van de lidstaten om hieraan mee te werken. Richtlijnen bevatten wel een omzettingstermijn binnen welke lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen, maar de niet-naleving van deze verplichting kan, afgezien van een aansprakelijkheidsprocedure volgens het nationaal recht [25] (zie infra), enkel leiden tot een inbreukprocedure op basis van artikel 226 EG-Verdrag.

Om dit probleem van effectiviteit van het Gemeenschapsrecht aan te pakken en een nuttig effect van het EG-recht te garanderen heeft het Hof van Justitie niet alleen het begrip “overheid” zeer extensief geïnterpreteerd zodat het toepassingsveld voor de verticale rechtstreekse werking van richtlijnen werd uitgebreid [26], maar heeft het hoogste Europese rechtscollege ook het principe van de richtlijnconforme interpretatie geïntroduceerd.

Deze rechtsfiguur houdt in dat de nationale rechter, als onderdeel van de overheid van de lidstaat, verplicht is om zijn nationaal recht zoveel mogelijk uit te leggen in overeenstemming met de eisen van het Gemeenschapsrecht [27]. In zijn recente arrest Pfeiffer e.a. schrijft het Hof van Justitie dat “(h)et vereiste van een richtlijnconforme uitlegging van het nationaal recht is inherent aan het systeem van het Verdrag aangezien het de nationale rechter in staat stelt binnen het kader van zijn bevoegdheden de volle werking van het Gemeenschapsrecht te verzekeren bij de beslechting van het bij hem aanhangige geding” [28].

In zijn arrest Van Colson & Kamann van 1984 formuleert het Hof van Justitie het beginsel als volgt: “Wel moet worden gepreciseerd (bij de uitlegging van nationaal recht door de verwijzende rechter), dat de uit een richtlijn voortvloeiende verplichting der lidstaten om het daarmee beoogde doel te verwezenlijken alsook de verplichting der lidstaten krachtens artikel 5 EEG-Verdrag [29], om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de verplichting te verzekeren, voor alle met overheidsgezag beklede instanties in de lidstaten gelden, en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties” [30]. En het Hof vervolgt: “Het staat aan de nationale rechter om, ten volle gebruik makend van de hem door zijn nationale recht toegekende beoordelingsvrijheid, de ter uitvoering van de richtlijn vastgestelde wet in overeenstemming met de eisen van het Gemeenschapsrecht uit te leggen en toe te passen” [31]. De zinsnede “de ter uitvoering van de richtlijn vastgestelde wet” deed de vraag rijzen of de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie slechts gold voor nationale bepalingen die in uitvoering van de richtlijn waren genomen, dan wel voor al bestaande nationale regelgeving (ongeacht of deze bestaande wettelijke bepalingen bij de Europese Commissie waren aangemeld als bepalingen die geacht moeten worden de richtlijn uit te voeren). Het antwoord op deze vraag wordt gegeven in het arrest Marleasing van 1990: “De nationale rechter moet bij de toepassing van het nationaal recht dit zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, om aldus het door de richtlijn beoogde resultaat te bereiken, ongeacht of het daarbij gaat om bepalingen die dateren van eerdere of latere datum dan de richtlijn” [32]. In zijn conclusie bij dit arrest verwijst advocaat-generaal Van Gerven niet alleen naar artikel 10 EG-Verdrag [33], maar ook naar het beginsel dat “de betrokken richtlijn als onderdeel van het communautair recht in principe voorrang (heeft) op alle bepalingen van nationaal recht” [34].

Dit beginsel van richtlijnconforme interpretatie (hoe uitgebreid dit ook mag worden geïnterpreteerd) (zie infra) betekent niet dat richtlijnen een zekere horizontale directe werking zouden krijgen. “Deze herhaaldelijk bevestigde verplichting voor nationale rechtscolleges om hun nationale wetgeving richtlijnconform te interpreteren, houdt niet in dat aan een bepaling uit een richtlijn enigerlei rechtstreekse werking tussen particulieren wordt gegeven. Integendeel, het zijn de nationale bepalingen zelf die, op een richtlijn­conforme manier geïnterpreteerd, rechtstreeks uitwerking hebben” [35].

Tenslotte dient nog opgemerkt, dat het principe van de richtlijnconforme interpretatie niet vereist dat de bepalingen van de richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zouden moeten zijn [36]. De richtlijn speelt enkel een rol als leidraad bij het interpreteren van de toepasselijke nationale bepalingen en niet als formele bron van recht [37].

8.Grenzen aan de richtlijnconforme interpretatie. De juiste toepassing van deze interpretatiemethode heeft aanleiding gegeven tot veel controverses. Het streven naar een zo groot mogelijke effectiviteit van het Gemeenschapsrecht heeft in een aantal gevallen een zeer verregaande toepassing van de leer van de richtlijnconforme interpretatie tot gevolg gehad, zodat de grens met een (tot op heden onbestaande) horizontale directe werking van de richtlijn flinterdun werd. Auteurs, zoals L. Van Den Hende, pleiten er dan ook voor aan richtlijnen horizontale directe werking te verlenen [38].

Wat zijn de grenzen van de richtlijnconforme interpretatie?

De nationale bepalingen moeten in eerste orde voor een interpretatie in het licht van de richtlijn vatbaar zijn. Deze bepalingen moeten dus de nodige “flexibility” [39] hebben. Deze toepassingsvoorwaarde impliceert een begrenzing van de werking van de richtlijnconforme interpretatie. De nationale rechter mag zijn nationale recht niet “contra legem” interpreteren. Na het arrest Marleasing [40] twijfelden enkele auteurs [41] ten onrechte hieraan. In het arrest Arcaro stelt het Hof van Justitie definitief orde op zaken: “het Gemeenschapsrecht (kent) geen middel (…) dat de nationale rechter in staat stelt om nationale bepalingen die in strijd zijn met een bepaling van een niet-omgezette richtlijn, terzijde te stellen wanneer voor de nationale rechter op deze laatste bepaling geen beroep kan worden gedaan” [42]. Daarnaast blijft de vraag vanaf wanneer een bepaling in het interne recht nu precies “flexible” of interpreteerbaar is. Deze discussie zal voornamelijk plaatsvinden met betrekking tot een nationale wet die een bepaalde materie specifiek regelt. Hoe specifieker de bepaling, hoe sneller een andere interpretatie een verboden interpretatie contra legem uitmaakt. Anders is het wanneer een bepaalde materie wordt geregeld door algemene beginselen toegepast door een vaststaande rechtspraak. Volgens Van Den Hende “lijkt de aldus op basis van praktijk en rechtspraak gegroeide regel niet beschermd tegen een richtlijnconforme interpretatie van die algemene wetsbepaling” [43]. De motivering van het arrest van 5 januari 2000 van het hof van beroep van Brussel lijkt deze stelling te bevestigen: “dat tot vóór de inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 de problematiek rond de beëindiging van een handelsagentuur werd beheerst door het algemene verbintenissenrecht en de draagwijdte van ongeschreven contractuele verbintenissen, zoals deze aangegaan door (eiser) en zijn principalen, jurisprudentieel werd bepaald, mede op grond van de handelsgebruiken; (…) dat in het geval van (eiser) geen enkele nationale rechtsregel eraan in de weg stond dat de rechter een vergoedingsregeling zou toekennen met een resultaat zoals bepaald in artikel 17 (…)” [44].

In tweede orde stelt het Hof van Justitie in het arrest Kolpinghuis dat het interpreteren van nationale bepalingen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn om het beoogde resultaat te bereiken begrensd wordt door “de algemene rechtsbeginselen die deel uitmaken van het Gemeenschapsrecht, en met name (…) het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht” [45]. Naar aanleiding van het arrest Marleasing waarin het Hof oordeelde dat de rechter ertoe gehouden is het nationaal recht “zoveel mogelijk” uit te leggen in het licht en de bewoordingen van de richtlijn zonder enige referentie naar de interpretatieruimte die het nationaal recht aan de rechter bood, meende Prechal dat de nationale rechter desnoods nationale rechtsvindingsmethoden naast zich neer mocht leggen. De verplichting tot richtlijnconforme interpretatie zou uitsluitend door het communautaire recht begrensd worden en bijgevolg ophouden waar de algemene communautaire rechtsbeginselen zoals het rechtszekerheidsbeginsel, het verbod van terugwerkende kracht in het gedrang komen en of wanneer de nationale rechter ertoe gedwongen zou worden om als regelgever op te treden. Hoewel het onderscheid tussen beide visies in de praktijk weinig verschil zal opleveren, verwijst het Hof van Justitie in het recente arrest Pfeiffer duidelijk naar de in het nationaal recht erkende uitleggingsmethoden [46]. De interpretatie moet niet alleen in overeenstemming zijn met voormelde communautaire rechtsbeginselen maar moet ook mogelijk zijn door toepassing van interpretatie­methodes die in het nationaal recht erkend zijn.

Het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht leidt op strafrechtelijk vlak niet tot discussies. Een richtlijnconforme interpretatie mag niet leiden tot een strafrechtelijke aansprakelijkheid of tot een verzwaring van deze strafrechtelijke aansprakelijkheid [47]. Op burgerlijk vlak liggen de zaken anders. Een andere interpretatie - zelfs indien deze nieuwe interpretatie een verzwaring van de rechtspositie van een particulier tot gevolg heeft - doet geen afbreuk aan het beginsel van de rechtszekerheid, voorzover de rechter tot deze nieuwe (richtlijnconforme) interpretatie komt via interpretatiemethoden die door het nationaal recht zijn erkend [48]. Men beroept zich immers op een bestaande interne rechtsregel [49].

Tenslotte heeft het Hof van Justitie in zijn arrest Pfeiffer e.a. uitdrukkelijk geoordeeld dat de nationale rechter verplicht is “het geheel nationaal recht in beschouwing te nemen” om de richtlijn zoveel mogelijk aldus uit te leggen dat de toepassing ervan in overeenstemming is met de doelstellingen van die richtlijn [50]. Dit arrest heeft betrekking op een materie waarin de lidstaat de richtlijn - weliswaar onvolledig - had omgezet, maar er is geen enkele aanwijzing waarom deze uitspraak geen algemene strekking zou hebben. Het Hof oordeelt immers dat “(d)e slotsom (…) bijgevolg (dient) te luiden, dat de nationale rechter die uitspraak moet doen in een geding tussen uitsluitend particulieren, bij de toepassing van de ter uitvoering van de verplichtingen van de richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, het gehele nationale recht in beschouwing moet nemen en dit zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en van de doelstelling van deze richtlijn moet uitleggen om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel. In het hoofdgeding moet de rechter dus binnen zijn bevoegdheid al het mogelijke doen om te voorkomen dat de maximale wekelijkse arbeidstijd, die krachtens artikel 6, punt 2, van richtlijn 93/104 op 48 uur is vastgesteld, wordt overschreden” [51].

9.Toepassing op het geannoteerde arrest. Het hof van beroep te Antwerpen is van mening dat een richtlijnconforme interpretatie in casu niet mogelijk is. Het hof oordeelde: “(o)verwegende dat een zogenaamde richtlijnconforme interpretatie derhalve weliswaar toelaat bepaalde rechtsbegrippen of wettelijke verplichtingen uit te leggen naar de strekking van de bepalingen van de richtlijn, doch niet toelaat een recht op vergoeding te erkennen dat voorheen niet in de nationale wetgeving was voorzien; dat het Belgische recht zoals het bestond ten tijde van de ontbinding van de handelsagentuurovereenkomst op 27 januari 1994 in geen uitwinningsvergoeding voorzag in het voordeel van de handelsagent zoals bedoeld in artikel 17 van de richtlijn 86/653 (…); dat dit recht niet als overeenstemmend met de richtlijn kan worden uitgelegd” [52].

Het hof van beroep te Antwerpen volgt dus het standpunt van het Hof van Cassatie [53]. Ook in andere rechtspraak wordt dezelfde redenering teruggevonden [54]. Hoewel de motivering van het Hof van Cassatie en het hof van beroep te Antwerpen vrij summier is, houden deze uitspraken in dat beide rechtscolleges van mening zijn dat het toenmalige Belgische (verbintenissen)recht in zijn geheel genomen (een specifieke bepaling was niet voorhanden) via interpretatiemethoden die door het Belgische recht zijn erkend, niet zodanig kon worden uitgelegd dat aan de handelsagent in de gegeven omstandigheden een “vergoeding” kon worden uitgekeerd. Het hof van beroep te Brussel was een andere mening toegedaan. Wij hebben het begrip “vergoeding” benadrukt, omdat het hof van beroep te Brussel spreekt van “een vergoedingsregeling (…) met een resultaat zoals bepaald in artikel 17” terwijl het hof van beroep van Antwerpen in navolging van het Hof van Cassatie consequent de term “uitwinningsvergoeding” gebruikt.

10.Conclusie. In tegenstelling tot wat de titel van mijn noot laat uitschijnen, is de problematiek van de richtlijnconforme interpretatie van de Richtlijn 86/653/EEG wel een “ending story”, voorzover men er mag van uitgaan dat de richtlijn op een correcte wijze is omgezet in het Belgische recht. De Handelsagentuurwet dateert immers al van 1995. Wel blijft het een interessante oefening voor het verkennen van de reikwijdte en de grenzen van de leer van de richtlijnconforme interpretatie, waarbij wij de indruk hebben dat het Hof van Cassatie zich hoedt voor een (te) ruime toepassing van de leer van de richtlijnconforme interpretatie. Het is af te wachten wat de invloed zal zijn van het recente arrest Pfeiffer van het Hof van Justitie.

[1] Bart R. Goossens is advocaat-vennoot en Sofie De Keersmaecker is advocaat, beiden bij Goossens Sebreghts Jacqmain Antwerpen.
[2] Cass. 24 januari 2003, C000483N, http://www.cass.be .
[3] B.S. 2 juni 1995 (zie o.m. art. 20).
[4] PB. L. nr. 382, 31 december 1986, 17-21 (hierna “Richtlijn 86/653/EEG” geheten).
[5] E. Dursin en K. Van den Broeck, Handelsagentuur, Gent, Mys & Breesch, 1997, p. 321, nr. 563. Cf. C. Verbraeken en A. de Schoutheete, Manuel des contrats de distribution commerciale, Diegem, Kluwer, 1997, 140-141, nr. 111: “La nouvelle loi a opté pour un système d'indemnité qui s'inspire de l'indemnité de clientèle du représentant de commerce, faisant l'objet des articles 101 et suivants de la loi du 3 juillet 1978”; P. Devos, De nieuwe wet betreffende de handelsagentuurovereenkomst, Gent, Mys & Breesch, 1995, 68: “De Europese Richtlijn had aan de lidstaten immers de optie gelaten tussen een systeem van kliënteelvergoeding (art. 17 tweede lid - in de wet uitwinningsvergoeding genaamd) of een systeem van herstel van nadeel (…)”.
[6] Geannoteerd arrest, nr. 1.3: “Appellant vordert via zijn beroepsorganisatie, bij brief van 7 juni 1994, betaling door beide principalen van een cliënteelvergoeding van 1.204.229 BEF,…”.
[7] En niet 1997 (zie het geannoteerde arrest, nr. 1.3.).
[8] Indien de heer Houtteman had opgezegd vóór deze datum, dan zou de rechter niet de verplichting hebben gehad om het bestaande recht richtlijnconform te interpreteren, omdat - volgens de richtlijn - de nieuwe bepalingen nog niet van kracht moesten zijn op deze lopende overeenkomsten.
[9] B.S. 2 juni 1995.
[10] Geannoteerd arrest, nr. 1.8.
[11] Zoals weergegeven door Cass. 24 januari 2003, C000483N, http://www.cass.be .
[12] Merk op dat het hof van beroep te Brussel het woord “uitwinningsvergoeding” niet gebruikt (dit blijkt althans uit de weergave door het Hof van Cassatie). Het hof spreekt enkel over “vergoedingsregel”.
[13] Cass. 24 januari 2003, C000483N, http://www.cass.be .
[14] Met verwijzing naar het bekende Anca-arrest van het Hof van Cassatie (Cass. 19 december 1991, Arr. Cass. 1991-92, 364, met conclusie van het openbaar ministerie in Pas. 1992, I, 316).
[15] Geannoteerd arrest, nr. 2, al. 7.
[16] Zie supra, randnr. 4.
[17] K. Lenaerts en P. Van Nuffel, Europees recht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2003, 677, nr. 728.
[18] In zijn arrest Van Colson en Kamann omschrijft het Hof van Justitie het als volgt: “Hoewel deze bepaling de lidstaten vrij laat bij de keuze van de middelen en wegen voor de uitvoering van de richtlijn doet deze vrijheid niet af aan de verplichting van elke lidstaat om in het kader van zijn nationale rechtsorde alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de volle werking van de richtlijn overeenkomstig het ermee beoogde doel te bereiken” (H.v.J. 10 april 1984, 14/83, Jur. H.v.J. 1984, (1891), 1906, r.o. 15).
[19] Het basisarrest is H.v.J. 26 februari 1986, 152/84, Marshall, Jur. H.v.J. 1986, (723), 749, r.o. 48. Zie ook de volgende zeer recente rechtspraak H.v.J. 11 november 2004, C-457/02, Niselli, r.o. 29, http://www.curia.eu.int ; H.v.J. 5 oktober 2004, gevoegde zaken C-397/01 tot C-403/01, Pfeiffer e.a., r.o. 108, http://www.curia.eu.int ; H.v.J. 15 januari 2004, C-235/02, Saetti en Frediani, r.o. 25, http://www.curia.eu.int ; H.v.J. 10 maart 2005, C-235/03, QDQ Media SA en Lecha, r.o. 16, http://www.curia.eu.int ; H.v.J. 10 maart 2005, C-196/02, Vasiliki Nikoloudi en organismos Tilepikoinonion Ellados AE, r.o. 71, http://www.curia.eu.int .
[20] H.v.J. 8 oktober 1987, C-80/86, Kolpinghuis Nijmegen, Jur. H.v.J. 1987, (3969), 3986, r.o. 10.
[21] H.v.J. 5 oktober 2004, gevoegde zaken C-397/01 tot C-403/01, Pfeiffer e.a., r.o. 109, http://www.curia.eu.int : “Daaruit volgt dat zelfs een duidelijke, nauwkeurig omschreven en onvoorwaardelijke bepaling van een richtlijn die tot doel heeft particulieren rechten te verlenen of hun verplichtingen op te leggen, niet als zodanig kan worden toegepast in gedingen tussen uitsluitend particulieren”. Zie ook de basisarresten H.v.J. 26 februari 1986, 152/84, Marshall I, Jur. H.v.J. 1986, (723), 749, r.o. 48; H.v.J. 22 februari 1990, C-221/88, Jur. H.v.J. 1990, (495), 507, r.o. 23; H.v.J. 13 november 1990, C-106/89, Marleasing, Jur. H.v.J. (4135), 4158, r.o. 6.
[22] Brussel 5 januari 2000, B.S./Houtteman, zoals weergegeven door Cass. 24 januari 2003, C000483N, http://www.cass.be : “dat in een geding tegen zijn gewezen principalen (eiser) weliswaar niet kon bogen op rechtstreekse horizontale werking van de richtlijn ten voordele van particulieren,…”.
[23] H.v.J. 19 januari 1982, C-8/81, Ursula Becker/Finanzamt Münster-Innenstadt, Jur. H.v.J. 1982, (53), 76 r.o. 45. Zie ook bv. H.v.J. 11 juli 2002, C-62/00, Marks & Spencer, r.o. 25, http://www.curia.eu.int : “Volgens vaststaande rechtspraak kunnen particulieren (…) in alle gevallen waarin de bepalingen van een richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn, zich voor de nationale rechter op die bepalingen beroepen tegenover de Staat, wanneer deze hetzij heeft verzuimd de richtlijn binnen de termijn in nationaal recht om te zetten, hetzij dit op onjuiste wijze heeft gedaan”.
[24] W. Van Gerven, “Bescherming van individuele rechten op basis van normatieve aansprakelijkheid in het Europese Gemeenschapsrecht”, T.P.R. 1980, (5), 8, nr. 3.
[25] Zoals het geannoteerde arrest aantoont, kan zulke aansprakelijkheidsprocedure zeer lang duren.
[26] H.v.J. 26 februari 1986, C-152/84, Marshall, Jur. H.v.J. 1986, 723; L. Van Den Hende, “Overzicht van rechtspraak: Europees Gemeenschapsrecht (rechtsbescherming) (1974-1994)”, T.P.R. 1995, 173, nrs. 34-38.
[27] L. Van Den Hende, l.c., 161, nr. 15.
[28] H.v.J. 5 oktober 2004, gevoegde zaken C-397/01 tot C-403/01, Pfeiffer e.a., r.o. 114, http://www.curia.eu.int .
[29] Nu art. 10 EG-Verdrag: “De Lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen welke geschikt zijn om de nakoming van de uit dit verdrag of uit handelingen van de instellingen der Gemeenschap voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Zij vergemakkelijken de vervulling van haar taak. Zij onthouden zich van alle maatregelen welke de verwezenlijking van de doelstellingen van dit verdrag in gevaar kunnen brengen”.
[30] H.v.J. 10 april 1984, 14/83, Jur. H.v.J. 1984, (1891), 1909, r.o. 26.
[31] H.v.J. 10 april 1984, 14/83, Jur. H.v.J. 1984, (1891), 1909, r.o. 28. Zie ook ibid., r.o. 26. Zie ook H.v.J. 5 oktober 2004, gevoegde zaken C-397/01 tot C-403/01, Pfeiffer e.a., r.o. 111, http://www.curia.eu.int : “Het staat immers in het bijzonder aan de nationale rechterlijke instanties om de rechts­bescherming die voor justitiabelen uit het Gemeenschapsrecht voortvloeit, te verzekeren en de volle werking daarvan te waarborgen”.
[32] H.v.J. 13 november 1990, C-106/89, Marleasing, Jur. H.v.J. 1990, (4135), 4159, r.o. 8; zie ook K. Lenaerts en P. Van Nuffel, o.c., 686, nr. 740.
[33] Voorheen art. 5 EEG-Verdrag.
[34] Conclusie van advocaat-generaal Van Gerven bij H.v.J. 13 november 1990, C-106/89, Marleasing, Jur. H.v.J. 1990, 4147, nr. 9.
[35] Conclusie van advocaat-generaal Van Gerven bij H.v.J. 13 november 1990, C-106/89, Marleasing, Jur. H.v.J. 1990, 4146, nr. 7.
[36] Conclusie van advocaat-generaal Van Gerven bij H.v.J. 13 november 1990, C-106/89, Marleasing, Jur. H.v.J. 1990, 4146, nr. 7, vn. 11.
[37] R. Devloo, “Richtlijnconforme interpretatie: bron van recht?”, R.W. 1993-94, (377), 378, nr. 8.
[38] Zie L. Van Den Hende, l.c., nrs. 53 e.v., 188 e.v.
[39] S. Prechal, “Remedies after Marshall”, CMLR 1990, (451), 469.
[40] H.v.J. 13 november 1990, C-106/89, Marleasing, Jur. H.v.J. 1990, 4135; zie ook L. Van Den Hende, l.c., 178, nr. 41.
[41] G. Betlem., “Een vierde type van rechtsvinding”, N.J.B. 1991, 1370; P. Olivier, “Le droit communautaire et les voies de recours nationales”, C.D.E. 1992, 366; A.W. Van Der Woude, “Nogmaals richtlijnconforme uitleg van de wet”, Fiscaal Weekblad 1991, 853.
[42] H.v.J. van 26 september 1996, C-168/95, Arcaro, Jur. H.v.J. 1996, 4705.
[43] L. Van Den Hende, l.c., 180, nr. 41, derde al.
[44] Zoals weergegeven door Cass. 24 januari 2003, C000483N, http://www.cass.be .
[45] H.v.J. 8 oktober 1987, C-80/86, Kolpinghuis Nijmegen, Jur. H.v.J. 1987, (3969), 3986. Zie ook R. Devloo, l.c., 378, nr. 4.
[46] H.v.J. 5 oktober 2004, gevoegde zaken C-397/01 tot C-403/01, Pfeiffer e.a., r.o. 117, http://www.curia.eu.int : “Wanneer het nationaal recht het door de toepassing van de daarin erkende uitleggingsmethoden in bepaalde omstandigheden mogelijk maakt om een bepaling van de nationale rechtsorde aldus uit te leggen dat een conflict met een andere bepaling van nationaal recht wordt vermeden of om met dit doel de strekking van die bepaling te beperken door haar slechts toe te passen voorzover zij met die andere bepaling verenigbaar is, is de rechter verplicht dezelfde methoden te gebruiken om het door de richtlijn beoogde resultaat te bereiken”.
[47] Zie bv. H.v.J. 26 september 1996, C-168/95, Arcaro, Jurispr. 1996, (I-4705), I-4729, r.o. 37: “In de lijn van die rechtspraak (i.v.m. richtlijnconforme interpretatie) verklaarde het Hof ook voor recht, dat een richtlijn niet uit zichzelf en onafhankelijk van een ter uitvoering ervan vastgestelde interne wettelijke regeling van een lidstaat, bepalend kan zijn voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van degenen die in strijd met haar bepalingen, handelen, noch deze aansprakelijkheid kan verzwaren”.
[48] E. Dursin en K. Van den Broeck, Handelsagentuur, Gent, Mys & Breesch, 1997, p. 381, nr. 17.
[49] R. Devloo, l.c., 381, nr. 17.
[50] H.v.J. 5 oktober 2004, gevoegde zaken C-397/01 tot C-403/01, Pfeiffer e.a., r.o. 118, http://www.curia.eu.int .
[51] H.v.J. 5 oktober 2004, gevoegde zaken C-397/01 tot C-403/01, Pfeiffer e.a., r.o. 119, http://www.curia.eu.int .
[52] Geannoteerd arrest, nr. 2, al. 7.
[53] Cass. 24 januari 2003, C000483N, http://www.cass.be .
[54] Cass. 28 september 2001, T.B.H. 2003, p. 79-80, noot M. Eyskens; zie ook http://www.cass.be .