Hof van Cassatie 20 juni 2005
WETBOEK VAN VENNOOTSCHAPPEN
Orgaan-aansprakelijkheid
|
D.S. en D.N. / M.A., P.G. en Cofigest
Zet.: Ph. Echement, Chr. Storck, D. Plas, Chr. Matray en Ph. Gosseries |
O.M.: J.-Fr. Leclercq (eerste advocaat-generaal) |
Pl.: Mrs. J. Kirckpatrick en P. Van Ommeslaghe |
A.R. C.03.0105.F |
Het hier besproken arrest van 20 juni 2005 vormt een terugkeer naar de traditionele opvattingen over de persoonlijke aansprakelijkheid van (vennootschaps)organen voor hun onrechtmatige daden. Over die traditionele opvattingen was twijfel ontstaan door een cassatiearrest van 16 februari 2001.
Wanneer een orgaan een onrechtmatige daad begaat binnen wat schijnbaar zijn formele kring van bevoegdheden is, wordt die onrechtmatige daad geacht een onrechtmatige daad van de rechtspersoon zelf te zijn, waarvoor de rechtspersoon op basis van artikel 1382 B.W. aansprakelijk kan gesteld worden [1]. In het Belgische positieve recht staat dit beginsel nog steeds als een paal boven water. Traditioneel werd er evenmin aan getwijfeld dat de toerekening van de onrechtmatige daad van het orgaan aan de rechtspersoon, geen afbreuk deed aan de persoonlijke aansprakelijkheid van het handelende orgaan [2]. Het was dit tweede luik van de orgaantheorie dat door het ophefmakende cassatiearrest van 16 februari 2001 [3] aan het wankelen was gebracht.
In zijn arrest van 16 februari 2001 oordeelde het Hof: “Overwegende dat als een orgaan van een vennootschap of een lasthebber in de uitvoering van zijn mandaat bij besprekingen die tot een overeenkomst hebben geleid een fout begaat die geen misdrijf uitmaakt, die fout niet de bestuurder of de mandataris tot vergoeding verplicht, maar wel de vennootschap of de lastgever. (...) dat het bestreden vonnis aldus naar recht oordeelt dat de fout van verweerders sub 1 en 2 [twee BVBA-zaakvoerders] bij de besprekingen die hebben geleid tot het ontstaan van het contract voor rekening van die BVBA werd begaan en dat zij niet in eigen naam voor die fout kunnen worden aangesproken”.
Wat de precieze draagwijdte van dit arrest was, was onduidelijk. Niet duidelijk was of dit arrest een eenmalige misstap van het Hof was, of de draagwijdte ervan tot de culpa in contrahendo van organen moest beperkt worden, dan wel dat het de bedoeling was vennootschapsorganen quasi volledig te immuniseren voor persoonlijke aansprakelijkheid voor onrechtmatige daden begaan in de uitvoering van hun opdracht [4].
In de procedure die tot het cassatiearrest van 20 juni 2005 leidde werd aan bestuurders van een vennootschap naar Luxemburgs recht door de oorspronkelijke eisers (verweerders in cassatie) verweten dat zij, als orgaan van de vennootschap, een fout hadden begaan tijdens onderhandelingen die hadden geleid tot de verkoop van een bedrijfstak van de Luxemburgse vennootschap aan de verweerders in cassatie. Tegen de persoonlijke veroordeling van de vennootschapsbestuurders hadden de eisers in cassatie voor zover voor ons relevant als middel aangevoerd: “Lorsqu'un organe, de droit ou de fait, d'une société (…) ou un mandataire agissant dans le cadre de son mandat commet une faute ne constituant pas une infraction au cours de négociations donnant lieu à la conclusion d'un contrat, cette faute engage non pas la responsabilité du gérant ou du mandataire mais celle de la société ou du mandant.
En décidant que les demandeurs sont personnellement responsables d'une faute aquilienne commise en leur qualité d'organes (…), l'arrêt viole l'ensemble des dispositions précitées”.
Eisers vroegen dus een zuivere toepassing van het cassatiearrest van 16 februari 2001.
Het Hof van cassatie antwoordt:
“Attendu que, pour le surplus, si la faute commise par l'organe d'une société au cours de négociations préalables à la conclusion d'un contrat engage la responsabilité directe de cette personne morale, cette responsabilité n'exclut pas, en règle, la responsabilité personnelle de l'organe mais coexiste avec celle-ci;
que dans cette mesure, le moyen, qui soutient le contraire, manque en droit.”
Het valt nu af te wachten of deze terugkeer naar de orthodoxie definitief is. Vooral echter zullen velen met de vaststelling blijven zitten dat de orgaantheorie, het ganse systeem van toerekening van rechts- en feitelijke handelingen aan rechtspersonen en de persoonlijke aansprakelijkheid van allerlei soorten vertegenwoordigers (aangestelden, lasthebbers, uitvoeringsagenten, organen,…), niet steeds zeer consistent en misschien ook niet steeds opportuun geregeld zijn in ons positieve recht. Ook de Nederlanders hebben geen patent op het ideale recht. Toch zouden wij zo stoutmoedig durven zijn het Hof van Cassatie de herhaalde lectuur van Van der Grinten [5] aan te bevelen als inspiratiebron voor een eventuele toekomstige stroomlijning en wie weet heroriëntering van dit rechtsgebied.
Bovendien zal ook in dit tijdschrift een uitgebreidere analyse van het arrest volgen.
[1] | Bv. Cass. 29 mei 1947, Pas. 1947, I, 216. |
[2] | Bv. Cass. 11 april 1989, Arr. Cass. 1988-89, 902. |
[3] | T.B.H. 2002, 703, noot C. Geys, R.W. 2002-03, 340; ook besproken bij o.a. I. Claeys, Samenhangende overeenkomsten en aansprakelijkheid, Antwerpen, Intersentia, 2003, 187-189, nr. 158; K. Geens en J. Vananroye, “Bestuurdersaansprakelijkheid in N.V. en B.V.B.A.”, in K. Geens (ed.), Vennootschaps- en financieel recht, Themis cahier nr. 11, Brugge, die Keure, 2001, 16, nr. 27; H. De Wulf, “Het Hof van cassatie en de extra-contractuele aansprakelijkheid van vennootschapsbestuurders”, in Liber Amicorum Christian De Wulf, Brugge, die Keure, 2003, 517; X. Dieux, “La responsabilité civile des administrateurs ou gérants d'une personne morale à l'égard des tiers: une révolution de velours”, Mélanges John Kirkpatrick, Brussel, Kluwer, 2004, 236 e.v.; P. van Ommeslaghe, “La théorie de l'organe: évolutions récentes”, in Liber Amicorum Michel Coipel, Brussel, Kluwer, 2004, (765), nr. 16, 783 e.v.; P.A. Foriers, Actualités en matière de représentation 2005, (1), 11 e.v. |
[4] | In dat geval ging het arrest de weg op van de visie die V. Simonart verdedigd had in haar kritische noot (“La quasi-immunité des organes de droit privé” e.v., vooral nr. 38, 764) bij een ander cassatiearrest (Cass. 7 november 1997, waarin bevestigd was dat organen, waaronder vennootschapsbestuurders, als uitvoeringsagent te behandelen zijn). Het pleidooi van Simonart voor immunisering van organen die binnen bevoegdheid handelen voor extra-contractuele aansprakelijkheid hebben wij fel bestreden in onze reeds aangehaalde bijdrage voor het Liber Amicorum Christian De Wulf. Te begroeten is de kritiek die Simonart heeft op de vaak voorkomende praktijk om fouten van de rechtspersoon tevens als fouten van het orgaan te zien (zie V. Simonart, “La théorie de l'organe”, Liber Amicorum Michel Coipel, Brussel, Kluwer, 2004, (713), nr. 17, 724). De reactie op deze niet te rechtvaardigen “omgekeerde toerekening” mag er o.i. evenwel niet in bestaan dat men die organen tevens immuniseert voor de extra-contractuele fouten die zij persoonlijk begaan. |
[5] | W.C.L. Van der Grinten, Vertegenwoordiging en rechtspersoon. 1: de vertegenwoordiging, Zwolle, Tjeenk Willink, zevende druk 1990, 178 p., deel van de Asser-serie. |