Article

Hof van beroep Brussel, 18/04/2005, R.D.C.-T.B.H., 2005/8, p. 877-880

Hof van beroep Brussel 18 april 2005

VERZEKERING
Brandverzekering - Normale dekking - Verhaal van derden - Vergoeding lichamelijk letsel - Artikel 67 Wet Landverzekeringsovereenkomst - Zijdelingse vordering - Zaakwaarneming - Verrijking zonder oorzaak
Aangezien de brandverzekeringsovereenkomst de schade voortkomend uit lichamelijk letsel niet dekt door de waarborg verzekering van de aansprakelijkheid opgelopen ten gevolge van een schadegeval dat de in de overeenkomst aangewezen goederen treft, dient er geen vergoeding te worden betaald voor brandwonden opgelopen door een persoon die bij de buur meehielp om een pan te doven waarin brandende olie vuur had gevat.
Wanneer de verzekeraar in de brandpolis geen dekking biedt voor lichamelijke schade en evenmin de B.A. dekt, is er geen grond waarop de verzekerde tegen deze verzekeraar kan ageren, zodat de verzekeringsinstelling gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer zich niet kan beroepen op een zijdelingse vordering tegen deze verzekeraar.
Er is geen bewijs van zaakwaarneming op grond waarvan het slachtoffer de vergoeding voor geleden lichamelijke schade kan vorderen wanneer niet is aangetoond dat zonder het optreden er effectief brand zou zijn ontstaan, het slachtoffer zichzelf letsel toebracht, en het slachtoffer geen persoonlijke verbintenissen op zich nam voor rekening van degene wiens zaak waargenomen werd, noch nuttige of noodzakelijke uitgaven heeft gedaan.
De vordering tot schadevergoeding wegens brandwonden op grond van verrijking zonder oorzaak is niet gegrond, nu er geen bewijs is dat er zonder het optreden van het slachtoffer brand zou zijn uitgebroken.
ASSURANCE
Assurance incendie - Garantie normale - Recours de tiers - Indemnisation d'une lésion corporelle - Article 67 de la loi contrat assurance terrestre - Action oblique - Gestion d'affaires - Enrichissement sans cause
Étant donné que le contrat d'assurance incendie ne couvre pas les dommages provenant de la lésion physique par la garantie assurance de responsabilité encourue suite à un sinistre qui concerne les biens repris dans le contrat, aucune indemnité ne doit être payée pour les brûlures encourues par une personne qui a aidé un voisin à éteindre une casserole dans laquelle de l'huile brûlante avait pris feu.
Lorsque l'assureur incendie n'offre pas de garantie pour les dommages physiques et ne couvre pas non plus la R.C., l'assuré n'a aucune base pour agir contre cet assureur, de sorte que l'organisme d'assurance subrogé dans les droits de la victime ne peut invoquer une action oblique contre cet assureur.
Il n'y a pas de preuve d'une gestion d'affaires en vertu de laquelle la victime peut réclamer l'indemnité pour lésion physique subie lorsqu'il n'est pas démontré que sans l'intervention, un incendie se serait effectivement déclaré, lorsque la victime s'est causé elle-même la lésion, et que la victime n'a pas pris d'engagements personnels pour le compte de celui dont il a géré l'affaire, n'a pas exposé de dépenses utiles ou nécessaires.
L'action en indemnisation pour les brûlures sur base de l'enrichissement sans cause n'est pas fondée, vu qu'il n'y a aucune preuve que sans l'intervention de la victime, l'incendie ne se serait pas déclaré.

NV Fortis AG / Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering

Zet.: M. Bosmans (waarnemend voorzitter), I. Mercelis en J. Van Hoof (plaatsvervangende raadsheren)
Pl.: Mrs. L. Schuermans en H. Warnants

(...)

In deze zaak in beraad genomen op 14 maart 2005 spreekt het hof volgend arrest uit:

1. De stukken van de rechtspleging

Het hof is gevat door een dagvaarding na cassatie betekend op 4 april 2002.

Volgende stukken maken deel uit van de bundel:

- een afschrift van het vonnis op tegenspraak uitgesproken op 12 mei 1995 door de rechtbank van eerste aanleg te Hasselt;

- een afschrift van het arrest uitgesproken op 30 juni 1998 door het hof van beroep te Antwerpen;

- een afschrift van het arrest gewezen door het Hof van Cassatie op 17 september 2001, waarbij het arrest van 30 juni 1998, uitgesproken door het hof van beroep te Antwerpen, vernietigd werd en de zaak werd verwezen naar het hof van beroep te Brussel.

Gezien het dossier van de rechtspleging na cassatie bestaande uit:

- de conclusie voor appellante neergelegd ter griffie van dit hof op 31 oktober 2002;

- de conclusie voor geïntimeerde partij neergelegd ter griffie van dit hof op 7 februari 2005.

Gehoord de advocaten ter zitting als hiervoor vermeld in hun pleidooien ;

Gezien de neergelegde dossierstukken.

2. De vorderingen van partijen en de bestreden beslissing

De oorspronkelijke hoofdvordering werd ingeleid door de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (hierna “de Hulpkas” genoemd) bij dagvaarding d.d. 28 december 1992 van de NV CB Verzekeringen 1821, teneinde laatstgenoemde te horen veroordelen tot betaling van een provisioneel bedrag van 415.731 BEF, te vermeerderen met moratoire en gerechtelijke intresten.

De Hulpkas had aan E.B. (haar verzekerde) een vergoeding uitbetaald voor de schade die deze laatste zou hebben geleden bij het hulp bieden aan A.B. (verzekerde van de NV CB Verzekeringen 1821) bij het vermijden van een brand in het appartement van laatstgenoemde.

De NV CB Verzekeringen 1821 concludeerde tot de onontvankelijkheid, minstens tot de ongegrondheid van de vordering.

Bij vonnis d.d. 12 mei 1995 werd de NV CB Verzekeringen 1821 veroordeeld tot betaling van het provisioneel bedrag van 415.731 BEF, te vermeerderen met moratoire intresten vanaf 18 september 1992 en gerechtelijke intresten.

Tegen voornoemd vonnis werd bij verzoekschrift d.d. 22 november 1995 hoger beroep ingesteld door de NV CB Verzekeringen 1821 (nadien de NV AG 1824), waarbij zij concludeerde tot de ongegrondheid van de lastens haar ingestelde oorspronkelijke vordering.

Bij arrest d.d. 30 juni 1998 bevestigde het hof van beroep te Antwerpen het vonnis a quo.

Vervolgens stelde de NV 1824 een cassatievoorziening in tegen het arrest d.d. 30 juni 1998. Het Hof van Cassatie verbreekt op het eerste middel in volgende bewoordingen:

“Overwegende dat het arrest oordeelt dat E.B., de verzekerde van verweerster, verarmd was door de medische kosten die zij diende te dragen en verweerster na betaling van de vergoedingen in de rechten van haar verzekerde gesubrogeerd is om de vordering op grond van vermogensvermeerdering zonder oorzaak in te stellen;

overwegende dat het arrest het in de appèlconclusie aangevoerd verweer van eiseres dat E.B. niet meer verarmd was ingevolge de door verweerster uitbetaalde vergoedingen zodat de gestelde vordering niet meer kon worden ingesteld, niet beantwoordt”.

De NV Fortis AG (voorheen de NV CB Verzekeringen 1821 en de NV 1824) concludeert voor dit hof tot de ongegrondheid van de lastens haar ingestelde oorspronkelijke vordering.

De Hulpkas concludeert tot de ongegrondheid van het hoger beroep, dienvolgens tot de bevestiging van het vonnis a quo.

3. De feiten

De relevante feiten nuttig voor de beoordeling van de zaak, zoals zij uit de stukken en uit de besluiten van partijen blijken, kunnen als volgt worden samengevat:

De NV Fortis AG is de rechtsopvolger van de brandverzekeraar (Eagle Star - CB 1821) voor de inboedel van het appartement betrokken door mevrouw B. aan de (...) te Houthalen-Helchteren. De polis loopt van 27 januari 1986 tot 27 januari 1996.

Bij uitbreiding dekt de polis evenzo de burgerlijke aansprakelijkheid voor overslaan van een brand naar goederen toebehorend aan derden. Zijn eveneens gedekt de kosten voor de verleende hulp die de verzekerde moet betalen en de uitgaven die noodzakelijkerwijze werden gemaakt om een schadegeval gedekt door deze polis te bestrijden, zijn ontstaan te verhinderen of de heropflakkering ervan te vermijden.

Op 29 juni 1989 sloegen vlammen uit een oververhitte pan met olie. Ondermeer mevrouw E.B. werd ter hulp geroepen. Bij hulpverlening zou de pan op de vloer zijn terechtgekomen en mevrouw E.B. liep brandwonden op.

Er wordt niet aangetoond dat er enige materiële schade aan de inboedel zou zijn geleden.

In haar hoedanigheid van sociale verzekeringsinstelling heeft de Hulpkas haar lid vergoed voor medische kosten in de periode van 1 augustus 1989 tot 1 maart 1990. Zij keerde aldus een bedrag uit van 10.305,70 EUR. Door deze betaling is zij gesubrogeerd in de rechten van mevrouw E.B. hetgeen op zich niet betwist is.

4. Bespreking

De Hulpkas voert verschillende grondslagen aan voor haar vordering:

Rechtstreekse vordering

De Hulpkas houdt voor dat zij ingevolge de wet op de landverzekering over een rechtstreekse vordering beschikt tegen de NV Fortis AG.

Dat de Hulpkas gesubrogeerd is in de rechten van haar verzekerde (mevrouw E.B.) die zij heeft vergoed, is niet betwist.

Voorafgaande vraag is wel of de derde, die slachtoffer is van een lichamelijke schade, op basis van de afgesloten verzekeringsovereenkomst, aanspraak op vergoeding kan maken.

De polis dekt enkel de materiële schade en niet de burgerlijke aansprakelijkheid van de verzekeringnemer. Deze aansprakelijkheid wordt slechts dan gedekt wanneer een gedekt schadegeval door overslaan van brand, goederen van derden beschadigt.

Er is te dezen geen brand geweest, er is geen sprake van overslaan van brand. Mevrouw E.B. heeft overigens geen schade aan goederen geleden. De polis zoals deze door de NV Fortis AG wordt voorgelegd (en niet betwist wordt door de Hulpkas) verleent geen dekking voor lichamelijke schade. Noch mevrouw B. zelf, noch mevrouw E.B. als derde die lichamelijk letsel leed door oplopen van brandwonden, kunnen op grond van de polis enige aanspraak maken.

Het is niet relevant na te gaan of de regeling van de Landverzekeringswet (van 25 juni 1992 en in voege tredend op 1 januari 1993) al dan niet toepasselijk is op schadegevallen die dateren van ruim voor het van kracht worden van deze wet.

Immers, hoe dan ook, artikel 64 van de Landverzekeringswet stelt dat tenzij anders is bedongen de schade voortkomend uit lichamelijke letsels niet gedekt wordt door de verzekering van de aansprakelijkheid opgelopen tengevolge van een schadegeval dat de in de overeenkomst aangewezen goederen treft en waarvan de oorzaak of het voorwerp wordt vermeld in de artikelen 61 tot 63 van dezelfde wet. Te dezen voorziet de polis deze dekking niet. Zelfs in de hypothese dat deze wet zou van toepassing zijn, is er geen dekking. Wanneer de wet niet van toepassing is, is er uiteraard evenmin dekking.

De Hulpkas beroept zich op het K.B. van 24 december 1992 om voor te houden dat de lichamelijke schade moet gedekt zijn. Krachtens artikel 2 van dit K.B. is de buurvrouw in ieder geval geen verzekerde. De Hulpkas verklaart niet waarom een aansprakelijkheidsverzekering krachtens voornoemd K.B. zou verplicht gesteld zijn. Artikel 1 § 2 bepaalt dat het K.B. ook toepasselijk is ingeval van een aansprakelijkheidsverzekering die samenhangt met een brandverzekering, doch dit is te dezen niet voorliggend. De verwijzing naar artikel 5 § 2 van het K.B. is al evenmin dienend nu er precies geen aansprakelijkheidsverzekering afgesloten werd.

De verwijzing naar een ander K.B. van dezelfde datum ter uitvoering van de Landverzekeringswet is al evenmin relevant. Of het risico een eenvoudig risico is of niet is invloedloos op de vraag of het risico al dan niet verplicht verzekerd is.

Bij ontstentenis van een B.A.-verzekering kan er geen aanspraak gemaakt worden door een schadelijder op een verzekering die de BA en de lichamelijke schade niet dekt.

Zijdelingse vordering

Opdat de Hulpkas zich zou kunnen beroepen op de zijdelingse vordering is het nodig dat bewezen wordt dat mevrouw B. in gebreke zou blijven een vordering tegen de NV Fortis AG te laten gelden. Zoals hiervoor aangetoond dekt de NV Fortis AG de lichamelijke schade niet en dekt zij al evenmin de B.A. van mevrouw B. Er blijkt dan ook niet op welke grond mevrouw B. tegen de NV Fortis AG zou kunnen ageren.

De vraag of mevrouw E.B. zou kunnen ageren tegen mevrouw B. is niet aan de orde. Deze partij is niet in de zaak. Het hof dient dan ook de middelen die geput zijn uit de rechtsverhouding tussen mevrouw E.B. en mevrouw B. niet te beantwoorden.

Een zijdelingse vordering waarbij de Hulpkas als gesubrogeerd in de rechten van mevrouw E.B. zich keert tegen de NV Fortis AG omdat de schuldeiser (mevrouw B.) blijft stilzitten kan slechts dan succesvol zijn indien mevrouw B. een vordering tegen haar verzekeraar zou kunnen laten gelden. De Hulpkas motiveert haar eis door voor te houden dat zij kan bewijzen dat mevrouw B. een fout beging, minstens dat het fornuis of de pan die vuur vatte met een gebrek behept was. Al ware dit bewezen, dan nog legt de Hulpkas niet uit hoe mevrouw B. in dit geval een aanspraak zou kunnen laten gelden tegenover haar eigen verzekeraar brandschade. Deze redenering zou mogelijkerwijze kunnen aangehouden worden indien de NV Fortis AG de aansprakelijkheidsverzekeraar zou zijn geweest; en dan nog blijft de Hulpkas het antwoord schuldig op de vraag hoe de verzekerde dan wel tegen zijn eigen aansprakelijkheidsverzekeraar zou kunnen ageren op grond van een eigen fout in hoofde van de eiser.

Voor zover gestoeld op een beweerdelijke zijdelingse vordering is de eis niet gegrond.

Zaakwaarneming

Wanneer iemand vrijwillig eens anders zaak waarneemt met of buiten diens weten, moet de eigenaar wiens zaak behoorlijk is waargenomen de zaakwaarnemer schadeloos stellen voor alle persoonlijke verbintenissen die hij op zich heeft genomen (art. 1372 tot 1375 B.W.).

De Hulpkas houdt voor dat mevrouw E.B. de zaak van de NV Fortis AG heeft waargenomen door een brand van het gebouw en de inboedel te vermijden en door aldus een besparing van uitgave in voordeel van de NV Fortis AG te hebben teweeggebracht.

Er blijkt uit geen enkel element van de bundel dat zonder het optreden er effectief brand zou zijn ontstaan. Daarenboven heeft mevrouw E.B. zichzelf letsel toegebracht. Zij heeft geen persoonlijke verbintenissen voor rekening van degene wiens zaak waargenomen werd, op zich genomen, en zij heeft al evenmin nuttige of noodzakelijke uitgaven gedaan. Wie zich op de zaakwaarneming beroept moet bewijzen dat alle toepassingsvereisten van de artikelen 1372 tot 1375 B.W. voldaan zijn. De Hulpkas faalt in dit bewijs.

Zij stelt enkel als affirmatie dat alle voorwaarden voldaan zijn. Zij brengt geen enkel bewijs bij. In ieder geval toont zij niet aan dat zij een brand heeft weten te vermijden door haar optreden. Enkel de inhoud van de pan vatte vuur. Op geen enkel ogenblik is een deel van de inboedel in brand geschoten en de Hulpkas toont niet aan dat nadat alle olie uit de pan zou opgebrand zijn, er nog vlammen zouden geweest zijn die inboedel of gebouw hadden kunnen in brand zetten. Er blijkt al evenmin dat de pan, hoewel fel verhit door de hevige verbranding van de er zich in bevindende olie, een brand zou hebben kunnen veroorzaken.

Er is geen bewijs dat mevrouw E.B. de zaak van de NV Fortis AG heeft waargenomen.

Verrijking zonder oorzaak

De Hulpkas houdt voor dat de NV Fortis AG zich verrijkt heeft doordat zij ingevolge het (ongelukkig) optreden van mevrouw E.B. (die de pan van het vuur nam doch ingevolge de manipulatie van de pan de brandende olie deels over haar lichaam kreeg) niet gehouden was tot het uitbetalen van schadevergoedingen voor brandschade.

Zoals hiervoor gesteld, is er geen enkel bewijs dat er zonder het optreden van mevrouw E.B. brand zou zijn uitgebroken. Het betreft een loutere affirmatie van de Hulpkas waarvan geen bewijs wordt bijgebracht alhoewel de bewijsplicht aan haar toekomt. Ten onrechte meent de Hulpkas bewijzen te putten uit de motieven van het verbroken arrest van het hof te Antwerpen. Het behoort haar integendeel hic et nunc de bewijzen van haar stelling bij te brengen. Welnu de strafbundel leert dat volgens de brandweer een “pannetje vuur” heeft gevat, dat het vuur werd gedoofd door de zoon van de eigenares en dat er rookschade optrad in de keuken. Mevrouw E.B. verklaarde dat zij het vuur in de pan wilde doven door er een doek over te gooien doch er geen doek in handbereik was. R.E. zou dan de keuken zijn binnengetreden, hij zou de pan hebben vastgenomen en de pan terug op het vuur hebben willen zetten. De pan stond wankel op het vuur, mevrouw E.B. heeft getracht ze verder te duwen doch de pan is toen gevallen, waarbij mevrouw E.B. brandwonden opliep.

Er wordt door mevrouw E.B. niet voorgehouden dat zijzelf enige redding zou hebben teweeggebracht, integendeel verklaart zij zelf dat een andere persoon de pan van het vuur nam en ze er nadien terug - weze het wankel - op plaatste waarbij de pan viel toen mevrouw E.B. zelf er niet in slaagde de pan vast op het fornuis te zetten.

Dat ingevolge de verarming die mevrouw E.B. onderging (door de brandwonden) de NV Fortis AG een verrijking zou hebben genoten is allesbehalve aangetoond.

Bij gebrek aan bewijs is de vordering ook op deze grondslag, niet gegrond.

5. Besluit

Het hoger beroep zoals gericht tegen het vonnis van de rechtbank van Hasselt is gegrond.

De oorspronkelijke vordering van de Hulpkas is niet gegrond.

Om deze redenen,

Het hof,

Rechtsprekende na tegenspraak en na beraad;

Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken;

- Verklaart het hoger beroep van de NV Fortis AG ontvankelijk en gegrond;

- Verklaart de oorspronkelijke vordering van de Hulpkas tegen de NV Fortis AG ongegrond;

- Veroordeelt de Hulpkas tot alle gerechtskosten, deze van deze instantie vastgesteld in hoofde van appellante op 972,52 EUR (506,48 dagv. + 466,04 rpv) en in hoofde van geïntimeerde op 466,04 EUR.

(...)