Article

Noot, R.D.C.-T.B.H., 2005/8, p. 873

VERZEKERING
Verzekeringsovereenkomst - Mededelingsplicht - Onopzettelijk verzwijgen of onopzettelijk onjuist meedelen van gegevens - Brandverzekering - Verwijtbaarheid - Bepaalde in de overeenkomst opgelegde verplichting - Weigering tussenkomst - Schadevergoeding
Nu de verzekeringnemer zich bewust was van het brand­gevaar in het bedrijf terwijl het gebruik van de verbrandingsput in bepaalde omstandigheden kon leiden tot een verhoogd risico, is de onjuiste mededeling verwijtbaar aan de verzekeringnemer.
De verzekeraar kan zich evenwel niet op de sanctie in artikel 7 § 3 lid 2 Wet Landverzekeringsovereenkomst beroepen omdat hij niet op afdoende wijze bewijst dat hij de brandverzekeringsovereenkomst niet zou hebben afgesloten indien hij kennis mocht gehad hebben van de aanwezigheid van de verbrandingsput.
Daar de verzekeraar niet aantoont welke verhoogde premie hij zou gevraagd hebben indien hij kennis had van de aanwezigheid van de verbrandingsput, kan worden aangenomen dat hij het risico aan dezelfde premie zou gedekt hebben mits het opleggen van veiligheidsvoorschriften ten aanzien van het gebruik ervan, zodat de door de verzekeraar verschuldigde prestatie niet herleid dient te worden overeenkomstig artikel 7 § 3 lid 1 Wet Landverzekeringsovereenkomst.
De vereiste opgenomen in de polis tot het nemen van “alle nuttige maatregelen en met name alle gebruikelijke voorzorgsmaatregelen om schadegevallen te voorkomen”, kan niet worden aangezien als een bepaalde in de overeenkomst opgelegde verplichting in de zin van artikel 11 Wet Landverzekeringsovereenkomst.
De weigering van de verzekeraar om dekking te verlenen is niet foutief ook al dient hij het schadegeval ten laste te nemen, nu de verzekeraar beschikte over argumenten om zijn dekkingsplicht in twijfel te trekken.
ASSURANCE
Contrat d'assurance - Devoir d'information - Omission ou inexactitude intentionnelles - Assurance incendie - Omission intentionnelle - Omission reprochable - Refus d'intervention - Indemnisation
Vu que le preneur d'assurance était conscient du risque d'incendie dans l'entreprise alors que l'utilisation de la fosse d'incinération pouvait entraîner dans certaines circonstances une augmentation du risque, l'information inexacte peut être reprochée au preneur d'assurance.
L'assureur ne peut toutefois invoquer la sanction de l'article 7 § 3 alinéa 2 de la loi contrat assurance terrestre parce qu'il ne prouve pas à suffisance qu'il n'aurait pas conclu le contrat d'assurance incendie s'il avait eu connaissance de l'existence de la fosse d'incinération.
Vu que l'assureur ne montre pas quelle augmentation de prime il aurait appliqué s'il avait eu connaissance de l'existence de la fosse d'incinération, on peut admettre qu'il aurait couvert le risque à la même prime à condition d'imposer des consignes de sécurité pour son utilisation, de sorte que la prestation due par l'assureur ne doive pas être réduite en vertu de l'article 7 § 3 alinéa 1 de la loi contrat assurance terrestre.
La condition reprise dans la police d'assurance selon laquelle l'assuré doit prendre toutes les mesures raisonnables qui s'imposent afin de prévenir et atténuer les conséquences du sinistre, ne peut pas être considerée comme une obligation déterminée imposée par le contrat au sens de l'article 11 de la loi contrat assurance terrestre.
Le refus de l'assureur d'accorder la garantie n'est pas fautif même s'il doit prendre le sinistre en charge, vu que l'assureur disposait d'arguments pour mettre en cause son obligation de garantie.

Zie tevens het tussenarrest in deze zaak, hof van beroep te Gent van 13 februari 2003, p. 864 in dit nummer.