Syntheses van financieel recht
INHOUD
I. Publiekrechtelijke financiële instellingen en overheden A. Federale Overheidsdienst Financiën
II. Privaatrechtelijke financiële instellingen A. Financiële instellingen onderworpen aan een wettelijk statuut
B. Financiële instellingen niet onderworpen aan een wettelijk statuut
III. Financiële diensten (bankdiensten, diensten van kredietverlening, beleggingsdiensten en verzekeringsdiensten) A. Bescherming van de consument van financiële diensten 1. Bepalingen van algemene toepassing voor de consumenten van alle financiële diensten
2. Bepalingen strekkende tot de bescherming van de consument van bankdiensten
3. Bepalingen strekkende tot de bescherming van de consument van diensten van kredietverlening
4. Bepalingen strekkende tot de bescherming van de consument van beleggingsdiensten
5. Bepalingen strekkende tot de bescherming van de consument van verzekeringsdiensten
B. Bepalingen die niet rechtstreeks de bescherming van de consument beogen
IV. Effecten, financiële instrumenten en financiële markten A. Effecten en markten van de overheidsschuld
B. Openbare aanbiedingen van effecten en primaire markten,
C. Instellingen voor collectieve belegging
D. Secundaire markten van financiële instrumenten
F. Thesauriebewijzen en depositobewijzen
G. Andere effecten en bijzondere wetten
V. Controleautoriteiten (en hun interventies) A. Coördinatie van het toezicht op de financiële sector
B. Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen 1. Institutionele aspecten
3. Minister van Economische Zaken
Inleiding |
Het doel van deze vijf “syntheses” is ambitieus, namelijk de lezer een heldere synthese bieden van het financieel recht in zijn geheel. Daarbij wilden we in hoofdzaak vermijden om te beknopt of te gedetailleerd te zijn: bij elke stap, elke lijn, elke samenvatting werden daarom delicate afwegingen gemaakt tussen enerzijds “te veel” en anderzijds “te weinig”. Talloze preciseringen - die zelf nagenoeg onvermijdelijk niet exhaustief zijn - werden in voetnoot behandeld, en dat slechts voor zover relevant voor specialisten.
Onze syntheses zijn - uiteraard - niet geschreven voor specialisten in de materie, al hebben ook zij soms nood aan een benadering die stoelt op een zoektocht naar beginselen, essentie en coherentie. We hebben daarentegen vooral getracht een nuttige dienst te verlenen aan een ruim publiek. Het ogenblik van publicatie is ook bewust gekozen: het aanbreken van een periode van “rust” na de definitieve invoering van de euro, de hervorming van de financiële sector in 2002, de creatie van de “Commissie voor het Bank-, Financie-, en Assurantiewezen” die sinds januari 2004 functioneert, het verstrijken in 2005 van het Europees Actieplan voor Financiële Diensten en de totstandkoming van belangrijke nieuwe financiële en kwalitatieve wetten - zoals de wet van 22 april 2003 op het openbaar aanbieden van effecten, en recenter nog, de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden [3] en de nieuwe wetgeving betreffende het collectief beheer van beleggingsportefeuilles [4] - in een context van steeds toenemende “consumeristische” overreglementering.
Zoals hierna zal blijken, beoogt deze tekst, misschien voor het eerst, een werkelijke “synthese” te zijn van het financieel recht in de meest ruime zin, en met name het monetair recht, het bank- en kredietrecht, het beursrecht - uitgegroeid tot een recht inzake beleggingsdiensten - en het verzekeringsrecht, met inbegrip van de relevante vennootschapsrechtelijke en consumentenrechtelijke aspecten (uiteraard zonder in te gaan op het vennootschapsrecht zelf of op het boekhoudrecht). Dergelijke benaderingswijze heeft aanleiding gegeven tot soms originele schema's of hergroeperingen. Dit is in het bijzonder het geval voor de synthese van de financiële diensten (Synthese III), van de effecten, financiële instrumenten en financiële markten (Synthese IV) en van de controleautoriteiten en de - talloze gevallen - waarbij zij gemachtigd zijn tussen te komen (Synthese V); het perspectief eigen aan elk van de vijf syntheses zal telkens kort worden aangeduid in het begin van de betreffende synthese.
De opzet van onze tekst heeft de volgende - onver-mijdelijke - beperkingen: de syntheses zijn in hoofdorde beperkt tot publiek financieel recht; privaatrechtelijke bepalingen van openbare orde of dwingend recht werden niettemin zoveel als mogelijk weergegeven, in zoverre van toepassing op verrichtingen (en dus de kern van het “consumeristisch” recht en van de veiligheid en bescherming van de systemen). Ook werden Europeesrechtelijke bepalingen (bepalingen met rechtstreekse werking alsook richtlijnen die nog moeten worden omgezet) zoveel als mogelijk geïntegreerd in de syntheses; ten slotte viseren de syntheses in principe enkel het federaal financieel recht (wetten en voornaamste uitvoeringsbesluiten zoals in werking op 15 mei 2005) [5], met uitsluiting van het internationaal privaatrecht [6] en - het weinige - regionaal financieel recht (behoudens uitzondering). In dat laatste verband worden, na de lijst van de verschillende syntheses (infra, A), de voornaamste grondwettelijke regels op het gebied van bank-, financieel en verzekeringsrecht kort samengevat (infra, B).
Bij onze constructieve herlezing van de Belgische en Europese wetteksten in het domein van het financieel recht bleken drie woorden te domineren: “codificatie”, “incoherentie” en “vereenvoudiging”. Zal een echt wetboek van financieel recht een onmogelijke droom blijken? Zal de toenemende incoherentie (in het bijzonder wegens de soms tegenstrijdige Europese prioriteiten, zowel op het vlak van inhoudelijke benaderingswijze - consumerisme versus integratie en “Europees paspoort”; ontvangststaat-beginsel versus herkomststaat-beginsel, enz. - als op het vlak van de voorbereiding en totstandkoming - met of zonder “Lamfalussy-procedure” - van richtlijnen)? Zal het systeem dat hiervan het gevolg is bevatbaar en beheersbaar blijven? Of zal het ons leiden tot, in het slechtste scenario, een verlamming of in het beste scenario, een moedige vereenvoudiging? Deze laatste keuze, revolutionair (“irrealistisch” hoeft dit niet te zijn) in vergelijking met de huidige toestand, verdient in elk geval onze warme genegenheid en drijvend enthousiasme.
We willen ten slotte onze gemeende dank betuigen aan allen die ons bij het schrijven van deze - niet zelden moeilijke - syntheses geholpen hebben en die opmerkingen hebben geformuleerd bij bepaalde delen ervan. Dat gezegd zijnde, nemen we de volle verantwoordelijkheid voor alle vergissingen en lacunes die onvermijdelijk door andere kritische lezers zullen ontdekt worden. Elke lezer is uiteraard van harte uitgenodigd alle mogelijke suggesties en commentaar over te maken. Wij verwijzen hierbij tevens naar de Franstalige tekst van deze syntheses, die eerder dit jaar verschenen is in Journal des Tribunaux [7].
A. Lijst van de syntheses:
I. Publiekrechtelijke financiële instellingen en overheden.
II. Privaatrechtelijke financiële instellingen.
III. Financiële diensten (bankdiensten, diensten van kredietverlening, beleggingsdiensten, verzekeringsdiensten).
IV. Effecten, financiële instrumenten en financiële markten.
V. Controleautoriteiten (en hun interventies).
B. Grondwettelijke bevoegdheden in het kader van het bankrecht, financieel recht en verzekeringsrecht:
a) Grondwet: supranationale, federale, gemeenschaps- en gewestbevoegdheden (artt. 34 en 35); “De Koning heeft het recht munt te slaan” (art. 112); overheidsfinanciën en Rekenhof (artt. 170 tot 181).
b) Bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980 (art. 6, § 1, VI, partim) [8].
1. Federale bevoegdheden:
- binnenlands en buitenlands monetair beleid;
- financieel beleid en bescherming van het spaarwezen (met inbegrip van kredietinstellingen en andere financiële instellingen, verzekeringsondernemingen en gelijkgestelden, portefeuillemaatschappijen [9] en collectieve beleggingsinstellingen), hypothecair krediet, consumentenkrediet, bankrecht, verzekeringsrecht, oprichting en beheer van federale openbare kredietinstellingen;
- prijzenpolitiek en inkomensbeleid;
- mededingingsrecht en handelspraktijkenrecht;
- handelsrecht en vennootschapsrecht; voorwaarden voor de toegang tot het beroep;
- diversen, met o.m. het statistisch geheim en de Nationale Investeringsmaatschappij [10].
2. Gemeenschaps- en gewestbevoegdheden:
- economische politiek, gewestelijke aspecten van het kredietbeleid, exportpolitiek en afzetmarkten;
- met bepaalde uitzonderingen (bv.: waarborg voor de risico's van buitenlandse handel);
- en met eerbiediging van: i) de principes van vrij verkeer, vrijheid van handel en nijverheid, van het regelgevend kader van de eenheidsmarkt en de eenheidsmunt, en ii) de algemene regels uitgevaardigd door de federale overheid met betrekking tot overheidsopdrachten, consumentenbescherming en de economische organisatie.
In het bijzonder behoren de volgende materies tot de gemeenschaps- of gewestbevoegdheden: de verschillende systemen en regelingen met betrekking tot economische expansiesteun, de gewestelijke investeringsmaatschappijen en hun gespecialiseerde dochters, de ontwikkelingsmaatschappijen en de sociale huisvestingsmaatschappijen.
c) Supranationale regelgeving (Europees recht): primair of afgeleid recht (in dat laatste geval in het bijzonder zowel verorderingen als richtlijnen met direct effect die om te zetten zijn in intern recht).
I. | Publiekrechtelijke financiële instellingen en overheden |
In deze synthese zal onder meer worden ingegaan op de bevoegdheden (met inbegrip van de monetaire bevoegdheden) van het vroegere Ministerie van Financiën en van de Nationale Bank van België. In deze synthese wordt evenwel niet ingegaan op de CBFA en de FOD Economie (die zullen worden behandeld in synthese V) [11]. Tevens wordt niet ingegaan op:
- bepaalde niet-monetaire Europese (bv.: de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF)) of internationale (bv.: de Wereldbank, de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD) en andere ontwikkelingsbanken; de Club van Parijs; het Financial Stability Forum (FSF); diverse “G-...”'s) financiële instellingen;
- de Belgische instellingen verbonden aan de economische interventie (economische expansie [12], economische ontwikkeling, gewestelijke investeringsmaatschappijen [13], enz.);
- publiekrechtelijke institutionele investeerders (socialezekerheidsinstellingen en pensioeninstellingen).
A. | Federale Overheidsdienst Financiën [14] (“FOD Financiën”, opgericht bij K.B. 17 februari 2002) |
1. Munten
1.1. Muntfonds (in de vorm van een Staatsdienst met afzonderlijk beheer, W. 12 juni 1930).
De financiering en het waarborgen van de muntstukken die worden uitgegeven krachtens artikel 1 [15], [16] en de financiering van de Koninklijke Munt van België (art. 3).
1.2. Koninklijke Munt van België (artt. 49 tot 62bis W. 4 april 1995 houdende fiscale en financiële bepalingen).
Staatsbedrijf, hoofdzakelijk belast met de fabricage van muntstukken [17].
2. Administratie der Thesaurie
2.1. Algemeen: beheer, controle of nauwe banden met de instellingen onder 1 (m.b.t. munten) en onder 3 tot 9 hierna, evenwel met de NBB (infra, B).
2.2. In het bijzonder met betrekking tot de overheidsschuld [18], [19]:
a) Agentschap van de schuld (beheer van de federale overheidsschuld);
b) Amortisatiekas van de overheidsschuld (W. 2 augustus 1955): administratie, belast met de inontvangstneming en de aanwending van de dotaties bestemd om de staatsschuld af te kopen of terug te betalen, via gebruik van de diensten van het Agentschap van de schuld.
3. Rentenfonds (Besluitwet 18 mei 1945) [20]
a) Zelfstandige openbare instelling, waarvan de verbintenissen door de Staat worden gewaarborgd, en met voornaamste opdracht het verzekeren van de liquiditeit van de secundaire markt van staatseffecten.
b) Beheerd door een comité dat paritair is samengesteld (NBB en Administratie der Thesaurie); dagelijks beheer toevertrouwd aan de NBB.
c) Marktonderneming onderworpen aan toezicht door de CBFA (W. 2 augustus 2002, artt. 14 en 144, § 2; K.B. 16 mei 2003).
4. Deposito- en Consignatiekas (K.B. nr. 150, 18 maart 1935) [21]
Bestuur belast met de ontvangst en de terugbetaling van 1) de deposito's en consignatiën in speciën of in effecten, opgelegd of toegelaten bij een wettelijke of reglementaire beschikking, en 2) bepaalde borgtochten in speciën of in effecten (art. 1 en K.B. 27 maart 1935).
5. Nationaal Kantoor voor Roerende Waarden (W. 24 juli 1921 op de ongewilde buitenbezitstelling van de titels aan toonder).
6. Comité voor Nazicht van de Effecten (K.B. 16 mei 1978)
7. Hoge Raad van Financiën (K.B. 20 juni 1989)
a) Belast met het bijstaan van de Minister van Financiën bij de voorbereiding en de toepassing van de wetten, van de verordeningen en van alle maatregelen die verband houden met het financieel en het fiscaal beleid.
b) Omvat een permanente afdeling “Financiële Instellingen en Markten”.
8. Nationale Loterij (W. 19 april 2002 en beheerscontract met de Staat) [22]
Naamloze vennootschap van publiek recht belast, in het algemeen belang en volgens handelsmethodes, met de openbare loterijen, weddenschappen en wedstrijden, in de vormen en volgens de algemene regels bepaald door de Koning.
9. Diversen (o.m. de voogdij over bepaalde ondernemingen en staatsparticipaties, de Commissie voor evaluatie van de activa van de Staat: K.B. 8 oktober 1992, en de Nationale Delcrederedienst [23]).
B. | Nationale Bank van België (“NNB”) [24] |
a) Wettelijke grondslagen: Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, protocol nr. 18 betreffende de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken (“ESCB”) en de Europese Centrale Bank (“ECB”), wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België; statuten (goedgekeurd door de Koning); naamloze vennootschap die openbaar beroep doen op het spaarwezen, met organen (de gouverneur, het Directiecomité, de Regentenraad en het College van Censoren) en specifieke werkings- en bevoegdheidsregels; de Belgische Staat is aandeelhouder ten belope van de helft van het kapitaal; NNB valt buiten het toepassingsgebied van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.
b) Functies: Centrale bank die integrerend deel uitmaakt van het Europees Stelsel van Centrale Banken.
1. Taken en verrichtingen die van het ESCB afhangen (artt. 5 tot 9 van de wet):
- verrichtingen op de kapitaal- en monetaire markten alsook kredietverrichtingen (in het bijzonder de uitvoering in België van het Europees monetair beleid) [25];
- toezicht op de goede werking, de doelmatigheid en de deugdelijkheid van de verrekenings- en betalingssystemen (oversight) [26], [27];
- uitvoeren van de akkoorden van internationale monetaire samenwerking die door België zijn onderschreven (bv.: de “Bretton Woods-akkoorden” en het Internationaal Monetair Fonds: “IMF”);
- aanhouden en beheer van de externe reserves van de Belgische Staat (doelvermogen).
2. Taken die niet van het ESCB afhangen (artt. 10 tot 16 van de wet): sommige opdrachten van algemeen belang; het vervullen van de Dienst van de Rijkskassier [28] en beheer van het Rentenfonds [29]; het bijdragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel [30]; toezicht op vereffeningssystemen; eerstelijnstoezicht op SWIFT (transmissiesysteem op wereldniveau van financiële informatie); statistische informatie; internationale samenwerking [31].
Vallen hier voornamelijk onder:
- het opstellen van de betalingsbalans en van de externe vermogenspositie van België (W. 28 februari 2002; adde Besluitwet 6 oktober 1944 betreffende de wisselcontrole) [32]; het opstellen van de nationale rekeningen (W. 21 december 1994);
- het beheer van interbancaire betalingssystemen (Ellips/Target, UCV en de Verrekenkamer) [33] en de vereffening (“clearing”, via het X/N-clearingsysteem) van gedematerialiseerde effecten, onder meer uitgiften door de Staat (W. 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium);
- het gecentraliseerd beheer van wisselbrieven en orderbrieven en centrale depositaris van protestakten (“Protestwet” van 3 juni 1997 en K.B. 15 september 1997);
- het beheer van het Beschermingsfonds voor Deposito's en Financiële Instrumenten (“FIF”): openbare instelling met rechtspersoonlijkheid, opgericht door de wet van 17 december 1998, en met als doel het opzetten en beheren van depositobeschermingsregelingen en beschermingsregelingen voor financiële instrumenten [34];
- het beheer van diverse databanken (balans: W.Venn., art. 98; kredieten aan ondernemingen: titel VI van de Bankwet [35]; kredieten aan particulieren: W. 10 augustus 2001 en K.B. 7 juli 2002; registratie van berichten van collectieve schuldenregeling: W. 5 juli 1998 en K.B. 22 april 1999).
c) Toezicht: Minister van Financiën (vertegenwoordigd door de regeringscommissaris, behalve voor de taken en verrichtingen die van het ESCB afhangen), bedrijfsrevisoren en het College van Censoren.
d) Monetair statuut
1. Europees recht
- eenheidsmunt (12 Lidstaten van het “Eurosysteem”), monetair en wisselkoersbeleid, handhaven van prijsstabiliteit, verbod op monetaire financiering van de overheid; ESCB (25 Lidstaten) en ECB (raad van gouverneurs, directie, voorzitter en algemene raad) (EG-Verdrag, artt. 4, 8, 105 tot 115; protocol nr. 18);
- vervanging van nationale munten en vaststelling van de koers van de euro (verordening van 3 mei 1998 over de invoering van de euro, artt. 3 en 10);
- verordeningen van de Europese Raad en van de ECB (invoering van de euro, muntstukken, verplichte reserves [36], sancties, statistische informatie, geconsolideerde balans van de sector van monetaire financiële instellingen); oriëntaties, beslissingen, aanbevelingen, adviezen en instructies van de ECB; comités van de ECB waaronder het Comité voor bankentoezicht;
- wisselkoersmechanisme (“WKM II”; ook gekend als “ERM II”) tussen de Lidstaten van het Eurosysteem en de andere Lidstaten (standaardfluctuatiemarge van plus of min 15% ten opzichte van de spilkoersen bepaald ten opzichte van de euro).
2. Belgisch recht: invoering van de euro (W. 30 oktober 1998, 26 en 30 juni 2000, 3 juli 2000 en 10 december 2001); namaking of vervalsing van bij de wet toegelaten bankbiljetten (artt. 160 tot 178ter Sw.).
3. Wisselkoers: €1 = 40,3399 BEF
4. Munten: cf. supra, A, 1
C. | De Post |
a) Naamloze vennootschap van publiek recht [37], uitgesloten (“Postcheque”) uit het toepassingsgebied van de Bankwet (voor deze notie, cf. infra, synthese II).
b) Financiële postdiensten [38]
1. Algemeen: wet van 26 december 1956 op de postdienst, artikel 3; wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, artikelen 140 en 141, § 1, B; K.B. van 12 januari 1970 houdende reglementering van de postdienst, in het bijzonder artikelen 103 tot 138; beheerscontract tussen de Staat en de Post.
2. Cheques en postoverschrijvingen: wet van 2 mei 1956 op de Postcheque; K.B. van 12 januari 1970 (voornoemd) (artt. 106 tot 109; 123 tot 126ter).
c) Bank van de Post: kredietinstelling onderworpen aan de Bankwet; de Post is hiervan aandeelhouder ten belope van 50% en verzorgt de distributie van de producten.
d) Verzekering van de Post en Verzekering van de Post-Leven: verzekeringsondernemingen onderworpen aan de Controlewet van 1975; de Post verzorgt de distributie van de producten.
II. | Privaatrechtelijke financiële instellingen |
Synthese II geeft de financiële instellingen weer (buiten de publiekrechtelijke financiële instellingen (cf. supra, synthese I) en buiten instellingen zoals ICB's en marktondernemingen (cf. infra, synthese IV)); voorliggende synthese beoogt voor alle instellingen die onderworpen zijn aan een wettelijk statuut (volledig, gedeeltelijk of beperkt tot een vergunning) de essentiële kenmerken van dergelijk statuut samen te vatten.
A. | Financiële instellingen onderworpen aan een wettelijk statuut |
1. Kredietinstellingen onderworpen aan de Bankwet (W. 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen: “Bankwet”), namelijk de Belgische of buitenlandse instellingen waarvan de werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito's of van andere terugbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening (art. 1, 1°) [39].
De inontvangstname van dergelijke deposito's of terugbetaalbare gelden (of het beroep op het publiek in België teneinde deze te ontvangen) is voorbehouden aan de kredietinstellingen (art. 4, al. 1; zie tevens al. 2 tot 5 voor de uitzonderingen en bijzondere gevallen, en art. 8, K.B. 1 juli 1999 voor de definitie van het publiek karakter).
De bancaire activiteiten die in aanmerking (kunnen) komen voor Europeesrechtelijke wederzijdse erkenning zijn opgesomd in artikel 3, § 2, van de wet.
1.1. Basiscategorie: Kredietinstellingen naar Belgisch recht: 38 banken en 9 spaarbanken of spaarkassen, waarvan 23 met een buitenlandse meerderheidsparticipatie [40].
a) Toegang tot de activiteiten: vergunning door de CBFA, vergunningsvoorwaarden en lijst van de kredietinstellingen met vergunning in België [41] (artt. 7 tot 22).
b) Bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden (artt. 23 tot 45) met betrekking tot onder meer het eigen vermogen, het kapitaal en de kapitaalstructuur (artt. 23 tot 25), de leiding en leiders (artt. 26 tot 29), fusies van en overdrachten tussen kredietinstellingen (artt. 30 en 31), het “Europees paspoort uit” [42] (artt. 34 tot 42),) en de reglementaire coëfficiënten (art. 43). Talloze besluiten en reglementen [43] en circulaires [44]; protocol bij de overeenkomst over de autonomie in de bankfunctie.
c) Toezicht door de CBFA (artt. 46 tot 49) en door een erkende commissaris-revisor (artt. 50 tot 60); intrekking van een vergunning en uitzonderingsmaatregelen (artt. 56 tot 60); sancties (artt. 102 tot 109); geconsolideerd toezicht (K.B. 12 augustus 1994) [45].
1.2. Bijzondere categorieën van kredietinstellingen naar Belgisch recht
a) Instellingen voor elektronisch geld [0] (artt. 1, 2°, 2, § 2, 64bis tot 64quinquies, 152quater)
b) Federaties van kredietinstellingen [1: Landbouwkrediet Bank NV en haar twee aangesloten leden] (artt. 61 tot 61ter)
c) Kredietverenigingen (“regionale banken”) behorend tot het net van de NV Beroepskrediet [9] (artt. 48 tot 59; gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector (K.B. 24 december 1996)) [46].
d) Openbare kredietinstellingen [0] (artt. 62 en 63) [47]
e) Effectenbank [3] (artt. 6, 5° en 13)
f) Gemeentespaarkassen [1, in Doornik] (art. 64)
g) Adde: financiële holdings [8] (artt. 13 en 49)
1.3. Bijkantoren [38] en dienstverrichtingen [432] [48] in België van kredietinstellingen die onder een andere Lidstaat van de EER ressorteren (artt. 65 tot 78) (“Europees paspoort in”) (toezicht door Lidstaat van herkomst, met uitzonderingen).
1.4. Bijkantoren in België van kredietinstellingen die ressorteren onder staten die geen lid zijn van de EER [10] (artt. 79 tot 84) (toezicht door de CBFA).
1.5. Vertegenwoordigingskantoren van kredietinstellingen die niet gevestigd zijn in België [24] (artt. 85 tot 88) (inschrijving bij de CBFA).
2. Kredietondernemingen onderworpen aan een ander wettelijk statuut [49]
2.1. Hypotheekondernemingen (W. 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, titel II) [50]
a) Definitie: personen die hoofdzakelijk of aanvullend hun gewoon beroep maken van de hypothecaire kredietverrichtingen bedoeld door de wet, namelijk het hypothecair krediet bestemd voor het financieren van het verwerven of behouden van onroerende zakelijke rechten, toegekend aan een natuurlijke persoon die hoofdzakelijk handelt met een oogmerk dat kan worden geacht vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten en die, op het ogenblik van het sluiten van het contract, zijn gewone verblijfplaats in België heeft (artt. 1 en 37).
b) Toegang tot de activiteiten (ondernemingen naar Belgisch recht): inschrijving bij de CBFA [219] (art. 43 K.B. 5 februari 1993, hoofdstuk III).
c) Hypothecaire kredietverrichtingen in België (bijkantoren of vrije dienstverrichtingen van kredietinstellingen die onder een andere Lidstaat van de EER ressorteren en die op grond van haar nationaal recht hypothecair krediet mag verstrekken: “Europees paspoort in”): inschrijving bij de CBFA [27] (art. 43bis).
d) Toezicht door de CBFA (artt. 38 tot 42)
2.2. Kapitalisatieondernemingen [2] (K.B. nr. 43, 15 december 1934) [51]
a) Definitie: de kapitalisatieondernemingen zonder loterijen, die een beroep doen op de spaarders en die, in ruil van ineens of op geregelde tijdstippen gedane stortingen, bepaalde verbintenissen aangaan, indien zij ten minste driehonderd aangeslotenen groeperen of indien hun verbintenissen lopen over meer dan twee jaar (art. 1).
b) Toegang tot de activiteiten: machtiging door de minister [52]
c) Toezicht door de CBFA
2.3. Ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur (“leasing”) (K.B. nr. 55, 10 november 1967)
a) Erkenning door de Minister van Economische Zaken van de ondernemingen die van financieringshuur of “leasing” (van bedrijfsmateriaal dat door de huurder uitsluitend voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt) hun hoofdberoep maken (artt. 1 en 2).
b) Kredietinstellingen die ressorteren onder een andere Lidstaat van de EER en die op grond van het recht van hun Lidstaat van herkomst handelingen van financieringshuur of “leasing” mogen verrichten: inschrijving bij de Minister van Economische Zaken (art. 2, § 2).
2.4. Ondernemingen die consumentenkrediet verlenen (W. 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, hoofdstuk VII) [53]
a) Definitie: de kredietgever, namelijk elke natuurlijke of rechtspersoon die aan een consument een krediet (dat binnen het toepassingsgebied van de wet valt) toestaat binnen het kader van zijn handels- of beroepsactiviteiten (art. 1) [54].
b) Toegang tot de activiteiten (kredietgever naar Belgisch recht): erkenning door de Minister van Economische Zaken (of inschrijving voor de personen geviseerd in art. 77, zoals kredietbemiddelaars) (artt. 74 tot 79).
c) Consumentenkredietverrichtingen in België (bijkantoren of vrije dienstverrichtingen) door kredietinstellingen die onder een andere Lidstaat van de EER ressorteren en die op grond van het recht van hun Lidstaat van herkomst consumentenkrediet kunnen toestaan: “Europees paspoort in”): inschrijving bij de Minister van Economische Zaken (artt. 74 en 75bis).
d) Toezicht door de Minister van Economische Zaken, sancties en vordering tot staking (artt. 81 en 109).
2.5. “Bergen van barmhartigheid” [1, in Brussel]: leningen met onderpand [55] (W. 30 april 1848; nieuwe Gemeentewet, artt. 128, 276 en 277; organiek reglement bepaald door de Gemeenteraad van de Stad Brussel van 19 december 1994; artt. 306 en 494 Sw.).
3. Beleggingsondernemingen
3.1. Beleggingsondernemingen naar Belgisch recht [71] onderworpen aan boek II van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.
a) Definitie: ondernemingen naar Belgisch recht waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten voor derden (art. 44), uitgezonderd onder meer de kredietinstellingen en de verzekeringsondernemingen (art. 45); er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen beleggingsdiensten en nevendiensten (lijsten art. 46, 1° en 2°).
b) Toegang tot de activiteiten: vergunning door de CBFA (artt. 47 tot 65) en vermelding op de lijst (art. 53), als
- beursvennootschap [37] (verscheidene uitvoeringsbesluiten) [56];
- vennootschap voor vermogensbeheer [30] (K.B. 5 augustus 1991) [57];
- vennootschap voor makelarij in financiële instrumenten [2] (K.B. 25 november 1991);
- vennootschap voor plaatsing van orders in financiële instrumenten [2].
c) Bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden (artt. 66 tot 91), onder meer het “Europees paspoort” [58], het verbod (met uitzonderingen) deposito's te ontvangen en leningen toe te staan, de segregatie en plaatsing van fondsen van de cliënten en bepaalde regels eigen aan het vermogensbeheer (waaronder het beginsel van het uitsluitend belang van de cliënten en gescheiden houden van hun diensten van vermogensbeheer en hun andere activiteiten).
d) Toezicht door de CBFA (artt. 92 tot 95) en door een erkende commissaris-revisor (artt. 96 tot 102); intrekking van een vergunning, uitzonderingsmaatregelen en sancties (artt. 103 tot 108).
3.2. Bijkantoren [11] en dienstverrichtingen [1.078] in België van beleggingsondernemingen die onder het recht van een andere Lidstaat van de EER ressorteren (art. 110 en K.B. 20 december 1995) (“Europees paspoort in”) (toezicht door de Lidstaat van herkomst, met uitzonderingen).
3.3. Bijkantoren [0] en dienstverrichtingen in België van beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de EER (art. 111 en K.B. 20 december 1995): toezicht door de CBFA.
4. Beleggingsadviseurs [4] (boek III, titel II, W. 6 april 1995; K.B. 5 augustus 1991 over het vermogensbeheer en het beleggingsadvies).
a) Definitie: elke persoon die als hoofd- of bijberoep tegen vergoeding aan het publiek (meer dan 10 personen) beleggingsadvies verleent of aanbiedt met betrekking tot één of meer financiële instrumenten (artt. 119 en 122).
b) Toegang tot de activiteiten (ondernemingen naar Belgisch recht): vergunning door de CBFA, vergunningsvoorwaarden en bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden (artt. 123 tot 132, en K.B. 5 augustus 1991).
c) Toezicht door de CBFA (art. 133) en uitzonderingsmaatregelen (art. 134)
d) Beleggingsadviseurs die zonder in België te zijn gevestigd, aldaar diensten van beleggingsadvies verlenen of aanbieden (art. 135).
5. Beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging (deel III W. 20 juli 2004; K.B. 4 maart 2005 tot goedkeuring van het reglement van de CBFA over het eigen vermogen van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging).
5.1. Beheervennootschappen naar Belgisch recht onderworpen aan boek II van deel III W. 20 juli 2004.
a) Definitie: ondernemingen naar Belgisch recht waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatige collectieve beheer van portefeuilles van openbare instellingen voor collectieve belegging (art. 138), uitgezonderd onder meer de beleggingsondernemingen en de kredietinstellingen (art. 139).
b) Toegang tot de activiteiten: vergunning door de CBFA (artt. 140 tot 157) en vermelding op de lijst (art. 145).
c) Bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden (artt. 158 tot 185), onder meer het “Europees paspoort” (onder voorwaarden: art. 176), de verplichting voor de beheervennootschap te zorgen voor een strikte scheiding tussen haar verschillende werkzaamheden (art. 168, eerste lid), het verbod om in het kader van individueel portefeuillebeheer te beleggen in door haar beheerde instellingen voor collectieve belegging (art. 170, eerste lid; tenzij mits voorafgaande algemene toestemming van de cliënt), het verbod deposito's te ontvangen (art. 171, eerste lid).
d) Toezicht door de CBFA (artt. 186 tot 189) en door een erkende commissaris-revisor (artt. 190 tot 195); intrekking van een vergunning, uitzonderingsmaatregelen en sancties (artt. 196 tot 202).
5.2. Bijkantoren en dienstverrichtingen in België van beheervennootschappen van instellingen voor collectief beheer die onder het recht van een andere Lidstaat van de EER ressorteren (art. 203) (“Europees paspoort in”).
5.3. Bijkantoren en dienstverrichtingen in België van beheervennootschappen van instellingen voor collectief beheer die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de EER (art. 204).
6. Verzekeringsondernemingen onderworpen aan de “Controlewet” (W. 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen), namelijk de Belgische ondernemingen, de buitenlandse ondernemingen die een vestiging hebben in België en de buitenlandse ondernemingen die in België het verzekeringsbedrijf uitoefenen zonder er gevestigd te zijn (art. 2, § 1) [59].
De doelstelling van de Controlewet (art. 1) is “de rechten te beschermen van de verzekerden en van de derden betrokken bij de uitvoering van verzekeringscontracten”. Algemeen reglement betreffende de controle: K.B. 22 februari 1991 (“Controlereglement”) [60].
a) Toegang tot de activiteiten (ondernemingen naar Belgisch recht): toelating (per verzekeringstak of per groep van verzekeringstakken) door de CBFA (artt. 3 tot 13) [61].
b) Bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden (artt. 14 tot 28bis, en 74 tot 91), zoals hoofdzakelijk de scheiding tussen de groep van de activiteiten “leven” en de groep van de activiteiten “niet-leven” [62], de solvabiliteitsmarge en het waarborgfonds, de technische reserves en de gelijkwaardige activa (dekkingswaarden), de tarieven en andere regels rechtstreeks ter bescherming van de verzekerden [63] en de overdracht van rechten en verplichtingen die voortvloeien uit verzekeringsovereenkomsten (artt. 74 tot 78) [64].
c) Internationaal privaatrecht: recht van toepassing op de verzekeringsovereenkomsten met betrekking tot risico's gelegen in de Lidstaten van de Europese Gemeenschappen (sic) (artt. 28ter tot 28decies).
d) Toezicht door de CBFA (artt. 36 tot 37ter) en door erkende commissarissen (artt. 38 tot 40bis); gedeeltelijke of volledige vereffening van de verzekeringsverrichtingen en uitzonderingsmaatregelen (artt. 42 tot 48); aanvullend toezicht op Belgische verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (artt. 91bis tot 91septiesdecies); sancties (artt. 81 tot 91) [65].
e) “Europees paspoort uit”: procedure van opening van een bijkantoor [22] of vrije dienstverrichtingen [32] door een verzekeringsonderneming naar Belgisch recht in een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap (artt. 49 tot 62).
f) Bijkantoren [66] en dienstverrichtingen [70] in België van de verzekeringsondernemingen die ressorteren onder het recht van andere Lidstaat van de EER (artt. 63 tot 73) (“Europees paspoort in”: toezicht door de Lidstaat van herkomst, met uitzonderingen).
g) Bijkantoor en dienstverrichtingen van verzekeringsondernemingen van derde landen (hoofdstuk V van het voornoemd Controlereglement).
Opmerkingen:
- Commissie voor de verzekeringen (art. 41 Controlewet [66]: belangrijk consultatief orgaan; gediversifieerde samenstelling, met vertegenwoordiging van de beroepsorganisaties en consumentenverenigingen);
- verzekeringstussenpersonen [67], [68] (W. 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen).
7. Pensioeninstellingen [69] (artt. 2, §§ 2 en 3 Controlewet, K.B. 14 mei 1985 en 7 mei 2000, W. 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en K.B. (I + II + III), 14 november 2003 [70] en m.b.t. aanvullende pensioenen zelfstandigen: Programmawet (I) 24 december 2002, artt. 41 e.v.) [71].
a) Voorzorgsinstellingen (K.B. 14 mei 1985; K.B. 7 mei 2000).
b) Pensioenkassen (K.B. (I + II) 5 april 1995).
c) Gemeenschappelijke verzekeringskassen (K.B. 5 decem-ber 1996; K.B. (I + II) 14 november 2003).
Opmerking: Reglementering inzake aanvullende pensioenen voor werknemers en bedrijfleiders (W. 28 april 2003, K.B. (I + II + III) 14 november 2003 en K.B. 25 maart 2004) en voor zelfstandigen (Programmawet (I) 24 december 2002, artt. 41 e.v., K.B. (I + II + III) 15 december 2003) [72].
8. Nationale Delcrederedienst (openbare instelling geregeld door W. 31 augustus 1939, in het bijzonder artt. 1 tot 3) [73]
- rechtstreekse kredietverzekering aan de grote export, door acceptatie van risico's; andere activiteiten verbonden aan buitenlandse handel of internationale investeringen;
- verrichtingen voor rekening van de Staat (0,3 miljard euro in 2003) of voor eigen rekening, zonder staatswaarborg (7,4 miljard euro in 2003).
9. Valutahandel en wisselkantoren
a) Valutahandel (W. 6 april 1995, artt. 137 tot 139bis):
- behalve voor wat betreft verrichtingen voor de contante aankoop of verkoop van deviezen in contanten, activiteit voorbehouden aan de beursvennootschappen, de NBB en de kredietinstellingen;
- diensten van wissel- en/of depositomakelarij voorbehouden aan bepaalde ondernemingen (K.B. 25 november 1991);
- diensten inzake geldoverdrachten voorbehouden aan bepaalde ondernemingen.
b) Wisselkantoren [74] (W. 6 april 1995, art. 139 en K.B. 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, hoofdstuk I):
- toepassingsgebied: natuurlijke of rechtspersonen die beroepshalve verrichtingen doen van contante aankoop of verkoop van deviezen in contanten of met cheques in deviezen dan wel met gebruik van een krediet- of betaalkaart (beursvennootschappen, kredietinstellingen en bepaalde bijkomstige verrichtingen of deviezenverrichtingen uitgezonderd) (art. 1);
- inschrijving, lijst, toezicht, uitzonderingsmaatregelen: CBFA (artt. 2 tot 13);
- verplichting dat bepaalde deviezenverrichtingen worden ingeschreven op een borderel (wisselkantoren en bemiddelaars die niet onder het K.B. ressorteren) (artt. 14 en 15).
c) Wisselmarkt (W. 4 december 1990, artt. 212 en 212bis) [75]:
- regels met betrekking tot wisselkoersen;
- marktregels door de Koning uit te vaardigen;
- adde: circulaire CBFA B 90/1 aan de kredietinstellingen van 17 april 1990 betreffende monetaire en wisselverrichtingen.
10. Derivatenspecialisten (artt. 45, 10° en 45bis, W. 6 april 1995 en K.B. 28 januari 2004):
- vergunning en toezicht door CBFA;
- bijkantoren en dienstverrichtingen door derivatenspecialisten die onder het recht van een andere staat ressorteren.
B. | Financiële instellingen niet onderworpen [76] aan een wettelijk statuut |
1. Kredietondernemingen en kredietbemiddelaars: eventueel wettelijk statuut (Bankwet, artt. 89 en 90) [77]
2. “Factoring” ondernemingen: krediet via endossement van facturen (W. 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur), alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen, artikelen 7 en 15 (activiteiten voorbehouden voor kredietinstellingen; adde: K.B. 9 oktober 1995).
3. Oude “discontokantoren”: geen specifiek wettelijk statuut
4. Maatschappijen voor huisvestingskrediet en maatschappijen voor sociaal krediet [78], instellingen van “gesubsidieerd” krediet: pro memorie.
5. Wet van 6 april 1995
a) bemiddelaars in beleggingsinstrumenten met betrekking tot grondstoffen: eventueel wettelijk statuut (art. 117);
b) “agenten” die geregeld optreden bij de in a) voornoemde beleggingsinstrumenten dan wel het verrichten van beleggings- of nevendiensten: eventueel wettelijk statuut (art. 118).
6. Handel in goud en edele metalen
a) W. 11 augustus 1987 houdende waarborg van werken uit edele metalen (Uitvoeringsbesluit van 18 januari 1990): de fabricage is vrij, maar het leuren met werken uit edel metaal is verboden (art. 1), facultatief regime van keuring en keurmerk (artt. 3 e.v.), reglementering van het beroep “handelskeurmeester” (art. 12) [79];
b) controle op de transacties van diamanten en het aanleggen van diamantvoorraden (Programmawet 2 augustus 2002, artt. 168 tot 170) [80].
7. Diversen
III. | Financiële diensten (bankdiensten, diensten van kredietverlening, beleggingsdiensten en verzekeringsdiensten) |
In deze derde synthese worden de voornaamste bepalingen van openbare orde of dwingend recht samengevat die van toepassing zijn op financiële diensten, op basis van de summa divisio tussen de bescherming van de consument -recentelijk, zwak en overgereglementeerd - en andere bepalingen zoals deze met betrekking tot betalingen, witwasreglementering en bescherming van financiële systemen. De begrippen financiële diensten (sensu lato), bankdiensten, diensten van kredietverlening, beleggingsdiensten en verzekeringsdiensten zijn gebaseerd op de Europeesrechtelijke terminologie, doch zijn daaraan niet noodzakelijk identiek [81].
Bepalingen van gemeen burgerlijk, handels- of bankrecht - in het algemeen suppletief van aard - werden hier niet opgenomen, ondanks het belang daarvan (verbintenissen, overeenkomsten, traditionele zekerheden; commerciële contracten, met inbegrip van de commissie, makelarij of lastgeving; bewijsrecht met inbegrip van het elektronisch “aggiornamento” van 2000-2003). Hetzelfde geldt voor het internationaal privaatrecht [82] en andere internationale aspecten (bv.: uniforme regels en gebruiken inzake documentair krediet; uniforme regels inzake incasso's van de International Chamber of Commerce (ICC); voornaamste “masters” gebruikt in de internationale financiële praktijk, zoals bijvoorbeeld de PSA/ISMA, de European Master Agreement van 2001 (“repo”-markt) of de ISDA 2002 (derivatenmarkt).
A. | Bescherming van de consument van financiële diensten |
Voorafgaande opmerkingen
1) hoofdstuk A is toegewijd aan de bepalingen die van algemene toepassing zijn op de consumenten van alle financiële diensten, ongeacht of het om bankdiensten, diensten van kredietverlening, beleggingsdiensten of verzekeringsdiensten gaat. Hoofdstukken B tot E behandelen daarentegen elk de regels die specifiek zijn voor één van de voornoemde categorieën van financiële diensten; bijgevolg zullen desgevallend meerdere hoofdstukken cumulatief van toepassing zijn;
2) enkel de bepalingen met betrekking tot financiële diensten die rechtstreeks de medecontractant beschermen, worden geviseerd. Er weze in dit verband aan herinnerd dat er meerdere structuren van onrechtstreekse bescherming bestaan, in het bijzonder i) via de wettelijke statuten en het toezicht door de verscheidene financiële instellingen (cf. syntheses II en V), en ii) door de bepalingen met betrekking tot de effecten, instrumenten en financiële markten (cf. synthese IV);
3) “consument” in de meest ruime zin, met inbegrip van bepaalde elementen van sociale aard of verbonden aan fundamentele vrijheden (opmerking: de definitie van “consument” is vaak specifiek bepaald door de betreffende wet);
4) het gemeen recht bevat diverse bepalingen ter bescherming van de medecontractant, hetzij van suppletieve, hetzij van dwingende aard (bv.: bepalingen met betrekking tot de lening of de borgtocht; intresten: B.W., artt. 1154 en 1907, W. 5 mei 1865);
5) wat betreft de geschillenregeling, zie de wet van 4 december 1990 (art. 224), de Ombudsdienst voor de financiële sector (ombudsman en bemiddelingscollege) en de ombudsman van de verzekeringen.
1. Bepalingen van algemene toepassing voor de consumenten van alle financiële diensten |
1. Handelspraktijken en voorlichting en bescherming van de consument (W. 14 juli 1991: “WHPC”)
1.1. Doelstelling: bepalingen die beogen enerzijds de consument te beschermen en voor te lichten (luik “bescherming van de consument”) en anderzijds een eerlijke concurrentie te waarborgen (luik “handelspraktijken”).
1.2. Luik “bescherming van de consument” (bepalingen van toepassing op de relatie tussen een “verkoper van producten en diensten” [83] en een “consument” (gedefinieerd door art. 1, 7° als iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, op de markt gebrachte producten of diensten verwerft of gebruikt).
a) Het gaat daarbij om de prijsaanduiding (artt. 2 tot 6), de informatieplicht jegens de consument (art. 30), de onrechtmatige bedingen en de Commissie voor onrechtmatige bedingen (artt. 31 tot 36), de documenten betreffende de verkopen van producten en van diensten (artt. 37 tot 39), het gezamenlijk aanbod (art. 54), de overeenkomsten op afstand (artt. 77 tot 83), de onwettige verkooppraktijken (artt. 84 en 85), de verkopen aan de consument gesloten buiten de onderneming van de verkopers (artt. 86 tot 92), het verbod op met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daden, waardoor een verkoper de belangen van een of meer consumenten schaadt of kan schaden (art. 94) en het verbod om de consument een wisselbrief ter ondertekening voor te leggen om zijn betaling te doen waarborgen (art. 94bis).
b) Opmerkingen met betrekking tot financiële diensten:
- contractuele bedingen waarbij een verkoper van financiële diensten zich het recht voorbehoudt het tarief van deze diensten te wijzigen op basis van elementen die enkel afhangen van de wil van de verkoper; hierop bestaan niettemin drie uitzonderingen waarvan twee specifiek de financiële diensten betreffen (art. 32, 2°) [84];
- de reglementering met betrekking tot “overeenkomsten op afstand” is weliswaar niet van toepassing op overeenkomsten met betrekking tot “financiële diensten” (art. 77, § 2) maar zal niettemin dienen te worden aangepast aan de richtlijn 2002/65/EG van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten.
c) Voornaamste uitvoeringsbesluiten:
- prijsaanduiding van homogene financiëledienstentarieven (art. 2 van de wet; K.B. 23 maart 1995 en bijlage);
- vermeldingen die dienen te figureren op het rechtvaardigingsstuk te leveren aan de consument (art. 37 van de wet; K.B. 11 april 1999).
1.3. Luik “handelspraktijken” (bepalingen die de handelspraktijken viseren en niet beperkt zijn tot de relatie tussen een verkoper en een consument).
Het gaat daarbij om de bepalingen met betrekking tot reclame (artt. 22 tot 29), de verkopen met verlies (artt. 40 en 41), aankondigingen van prijsverminderingen en -vergelijkingen (artt. 42 tot 44), uitverkopen (artt. 46 tot 48), opruimingen of solden (artt. 49 tot 53), waardebonnen (artt. 63 tot 68), openbare verkopen (artt. 69 tot 75), afgedwongen aankopen (art. 76), het verbod op elke met de eerlijke handelsgebruiken strijdige daad, waardoor een verkoper de beroepsbelangen van een of meer andere verkopers schaadt of kan schaden (art. 93).
1.4. Vordering tot staking, sancties en toezicht: vordering tot staking (artt. 95 tot 100), waarschuwingsprocedure (art. 101), sancties (artt. 102 tot 110), opsporing en vaststelling van de bij deze wet verboden daden (artt. 113 tot 119) [85].
1.5. Toepassing van de WHPC op effecten en andere financiële instrumenten (art. 1, al. 2 en 3; K.B. 5 december 2000 waarbij sommige bepalingen van de WHPC van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden).
a) Meer in het bijzonder zijn de volgende bepalingen van de WHPC toepasselijk verklaard (met verscheidene uitzonderingen): de reclamebepalingen (artt. 22 tot 24 en 27 tot 29), de informatieplicht jegens de consument alsook het merendeel van de onrechtmatige bedingen (artt. 30 tot 36), de afgedwongen aankopen (art. 76), de onwettige verkooppraktijken (artt. 84 en 85), de praktijken strijdig met de eerlijke handelsgebruiken, de vordering tot staking en sancties (artt. 93 tot 117).
b) Bijzondere regels:
- tijdens de looptijd van de openbare tekoopaanbieding, het openbaar bod of de openbare verkoop, is a) evenwel niet van toepassing op de financiële instrumenten of effecten en waarden die openbaar te koop worden gesteld, openbaar te koop worden geboden of openbaar verkocht, zoals bedoeld in de wet van 22 april 2003, in zoverre voor die uitgiften hetzij een prospectus is goedgekeurd of erkend door de CBFA, hetzij een volledige prospectusvrijstelling is verleend of erkend door de CBFA;
- deelbewijzen of effecten van ICB's en vastgoedcertificaten.
2. Bescherming van de levenssfeer (W. 8 december 1992; K.B. 13 februari 2001)
a) Toepassingsgebied (art. 3): behoudens uitzonderingen, “op elke geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op elke niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen” met betrekking tot een natuurlijke persoon.
b) Voornaamste bepalingen: algemene voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens (hoofdstuk II), rechten van de betrokkene (hoofdstuk III), vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerking (hoofdstuk III), voorafgaande aangifte en openbaarheid van de verwerkingen (hoofdstuk V), doorgifte van persoonsgegevens naar landen buiten de EER (hoofdstuk VI) en Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (hoofdstuk VII).
3. Bestrijding van discriminatie (W. 25 februari 2003)
a) Toepassingsgebied (art. 2): elke vorm van directe discriminatie (verschil in behandeling dat niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd, rechtstreeks gebaseerd is op het geslacht, ras, huidskleur, afkomst, afstamming, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, fortuin, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, gezondheidstoestand, handicap of fysieke eigenschap) of indirecte discriminatie (een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze die als dusdanig een schadelijke weerslag heeft op personen op wie een discriminatiegrond van toepassing is).
b) Voornaamste bepalingen: elke vorm van directe of indirecte discriminatie is verboden bij (onder meer) het ter beschikking stellen van diensten aan het publiek.
4. Diensten van de informatiemaatschappij (W. [I] en [II] van 11 maart 2003) [86]
a) Toepassingsgebied: elke dienst (met inbegrip van financiële diensten) die gewoonlijk tegen vergoeding, op afstand langs elektronische weg, en op individueel verzoek van een afnemer van de dienst verricht wordt [87].
b) Voornaamste bepalingen: informatie, doorzichtigheid, reclame, langs elektronische weg gesloten contracten, aansprakelijkheid, toezicht en sancties (wet II); beperking van het vrije verkeer van een dienst van de informatiemaatschappij en vordering tot staking (wet I).
2. Bepalingen strekkende tot de bescherming van de consument van bankdiensten |
1. Valutadatum van bankverrichtingen (W. 10 juli 1997)
a) Toepassingsgebied: alle kredietinstellingen en alle zichtrekeningen
b) Voornaamste bepalingen:
- voor de binnenlandse elektronische verrichtingen in euro die de rekeninghouder zelf heeft uitgevoerd, moet de valutadatum overeenstemmen met de werkelijke datum van de verrichting (onder meer de geldopneming met behulp van een geldautomaat of een automatisch loket zijn elektronische verrichtingen); voor de binnenlandse elektronische verrichtingen in euro die niet door de rekeninghouder zijn uitgevoerd, moet de valutadatum overeenstemmen met de boekingsdatum (art. 4) [88];
- voor de overschrijvingen tussen twee rekeningen bij een zelfde kredietinstelling geschiedt de debetboeking ten nadele van de opdrachtgever op dezelfde dag als de kredietboeking ten voordele van de begunstigde; voor de binnenlandse overschrijvingen in euro tussen twee rekeningen bij verschillende kredietinstellingen ge-schiedt de kredietboeking ten laatste één bankwerkdag na de debetboeking; de valutadata moeten overeenstemmen met respectievelijk de datum van de debetboeking en met de datum van de creditboeking (art. 5).
2. Informatie over de debetrente op rekeningen (W. 14 juli 1998)
a) Toepassingsgebied (art. 2): alle zichtrekeningen geopend bij een kredietinstelling (of een andere rechtspersoon op het Belgische grondgebied), met uitsluiting van i) debetsaldo's onderworpen aan de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, ii) zichtrekeningen geopend voor beroepsdoeleinden en waarvan de debetrentevoet in het kader van een kredietovereenkomst is vastgesteld aan de hand van afgesproken parameters en iii) zichtrekeningen op naam van rechtspersonen.
b) Bijzondere informatieverplichting: wanneer een zichtrekening een debetsaldo vertoont, moet elk rekeningafschrift dat ter beschikking wordt gesteld van de klant, op de wijze en volgens de frequentie door hem bepaald, de toegepaste jaarlijkse debetrentevoet vermelden (art. 3).
3. Debetrente op zichtrekeningen (W. 14 mei 2001)
a) Toepassingsgebied (art. 2): alle zichtrekeningen in euro die een consument (natuurlijke persoon) bij een kredietinstelling of de Post heeft geopend en die een debetsaldo vertonen waarop de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet niet van toepassing is.
b) Voornaamste bepaling: de jaarlijkse debetrente op de zichtrekeningen mag niet hoger zijn dan het maximale jaarlijkse kostenpercentage (vastgesteld met toepassing van de wet op het consumentenkrediet voor de kredietopeningen voor onbepaalde duur tot 1.250 euro) (art. 3).
4. Grensoverschrijdende geldoverschrijvingen en betalingen (W. 9 januari 2000) [89]
a) Toepassingsgebied (art. 2): behoudens uitzondering, de in de valuta's van de Lidstaten van de EER en de in euro verrichte grensoverschrijdende overschrijvingen tot een waarde van 50.000 euro per overschrijving en die worden uitgevoerd door kredietinstellingen en andere instellingen.
b) Bepalingen met betrekking tot de voorafgaande informatie over de voorwaarden voor grensoverschrijdende overschrijvingen (art. 4), informatie na een grensoverschrijdende overschrijving (art. 5), specifieke verbintenissen van de betreffende instelling (art. 6), verplichtingen aangaande de termijnen (art. 7), verplichting tot uitvoering van de grensoverschrijdende overschrijving overeenkomstig de instructies (art. 8), terugbetalingsverplichting van de instellingen bij niet-afwikkeling van overschrijvingen (art. 9), overmacht (art. 10) en geschillenregeling (art. 11).
5. Transacties uitgevoerd met instrumenten voor de elektronische overmaking van geldmiddelen (W. 17 juli 2002)
a) Toepassingsgebied (art. 2): behoudens uitzondering, transacties uitgevoerd met elk middel (met inbegrip van kaarten) dat toelaat om geheel of gedeeltelijk langs elektronische weg i) de overmakingen van geldmiddelen, ii) de opvragingen en de deposito's van contant geld, iii) de toegang op afstand tot een rekening en iv) het op- en ontladen van een oplaadbaar instrument, te verwezenlijken.
b) Bepalingen met betrekking tot (informatie- en andere) verplichtingen en de aansprakelijkheid van de uitgever (hoofdstukken III en IV) en de verplichtingen en aansprakelijkheid van de houder (hoofdstuk V).
6. Basisbankdienst (W. 24 maart 2003; K.B. 7 september 2003)
a) Toepassingsgebied (art. 2): kredietinstellingen (voor zover hun activiteit er onder meer in bestaat zichtrekeningen aan te bieden aan de consumenten).
b) Voornaamste bepalingen:
- verplichting een “basisbankdienst” aan te bieden; elke consument (natuurlijke persoon) met hoofdverblijfplaats in België heeft daartoe recht (art. 3, § 1);
- de basisbankdienst is (sic) een zichtrekening bestaande uit zes diensten aangeduid in artikel 3, § 2, voor een maximumbedrag van 12 euro per jaar (art. 3, § 3).
7. Onvatbaarheid voor beslag en de onoverdraagbaarheid van bepaalde bedragen die op een zichtrekening bij een kredietinstelling gecrediteerd zijn (W. 14 juni 2004, nog niet in werking getreden):
- betreft de bedragen waarvan sprake is in de artikelen 1409, 1409bis en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek;
- nadere bepalingen met betrekking tot de onvatbaarheid voor beslag en de onoverdraagbaarheid (artt. 1411bis, ter en quater Ger.W.).
3. Bepalingen strekkende tot de bescherming van de consument van diensten van kredietverlening |
1. Consumentenkrediet (W. 12 juni 1991; diverse uitvoeringsbesluiten, waarvan hoofdzakelijk K.B. 4 augustus 1992 onder meer in verband met de rentevoeten)
1.1. Wetgeving
a) doelstelling: het verzekeren van de markttransparantie, de bescherming van de consument en het voorkomen van overmatige schuldenlast;
b) vervolledigd door de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de inbeslaggenomen onroerende goederen [90], [91].
1.2. Toepassingsgebied: de “kredietovereenkomsten” [92]
1.3. (Zeer) gedetailleerde regels met betrekking tot kredietpromotie (hoofdstuk II), de kredietovereenkomst (hoofdstuk III), bepaalde vormen van kredietovereenkomsten (verkoop op afbetaling, financieringshuur, lening op afbetaling, kredietopening) (hoofdstuk IV), kredietbemiddelaars (hoofdstuk V), verwerking van persoonsgegevens (hoofdstuk VI), controle en toezicht [93], sancties en de vordering tot staking (hoofdstukken VII tot IX).
2. Hypothecair krediet (W. 4 augustus 1992; K.B. 11 januari 1993; K.B. 5 februari 1993) [94]
2.1. Toepassingsgebied (art. 1): elk hypothecair krediet bestemd voor het financieren van het verwerven of behouden van onroerende zakelijke rechten, toegekend aan een natuurlijke persoon (met gewone verblijfplaats in België) die hoofdzakelijk handelt met een oogmerk dat geacht kan worden vreemd te zijn aan zijn handels-, beroeps- of ambachtelijke activiteiten.
2.2. Gedetailleerde regels: algemene bepalingen (waaronder de vaste of veranderlijke rentevoet) (titel I, hoofdstuk II), regels met betrekking tot kosten en vergoedingen (hoofdstuk III), de kredietovereenkomst (hoofdstuk IV), burgerlijke sancties en strafbepalingen (hoofdstukken V en VI), de controle van de hypotheekondernemingen en de tussenpersonen bij hypothecair krediet (titel II) [95], overdrachten van bevoorrechte en hypothecaire schuldvorderingen en bijzondere vormen van hypotheekvestiging (titel III).
3. Centrale voor Kredieten aan Particulieren (W. 10 augustus 2001; K.B. 7 juli 2002)
3.1. Principe: registratie van alle consumentenkredietovereenkomsten en alle hypothecaire kredietovereenkomsten evenals de wanbetalingen voortvloeiend uit de consumentenkredietovereenkomsten en de hypothecaire kredietovereenkomsten (art. 3).
3.2. Verplichting voor kredietgevers om de Centrale te raadplegen vooraleer zij een consumentenkredietovereenkomst sluiten of een aanbod van hypothecaire kredietovereenkomst overhandigen (art. 9).
4. Bepalingen strekkende tot de bescherming van de consument van beleggingsdiensten |
1. Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten
1.1. Gedragsregels [16] die gelden voor financiële tussenpersonen indien zij beleggingsdiensten verstrekken of verrichtingen in financiële instrumenten uitvoeren (art. 26) [96].
1.2. Verplichting voor gekwalificeerde tussenpersonen om een interne gedragscode vast te stellen [97].
2. Vermogensbeheer en beleggingsadvies (K.B. 5 augustus 1991)
2.1. Toepassingsgebied: vennootschappen voor vermogensbeheer en voor beleggingsadvies (art. 1) alsook kredietinstellingen en beursvennootschappen die aan vermogensbeheer of beleggingsadvies doen (art. 27).
2.2. Regels met betrekking tot onverenigbaarheden (hoofdstuk II), de overeenkomst van vermogensbeheer of beleggingsadvies (hoofdstuk III), de bewaarnemer (hoofdstuk IV) [98], vergoedingen (hoofdstuk V), verplichting tot het voorleggen van rekeningen en afleggen van verantwoording (hoofdstuk VI) en reclame (hoofdstuk VII) [99].
3. Leuren en demarchage met roerende waarden (K.B. nr. 71, 30 november 1939): verboden, behoudens uitzondering.
4. Andere: verwijzing naar synthese IV (effecten, financiële instrumenten en financiële markten), in het bijzonder voor wat betreft het prospectus en de ICB's.
5. Bepalingen strekkende tot de bescherming van de consument van verzekeringsdiensten |
1. Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen [100]
a) Regels te bepalen door de Koning inzake het vaststellen en toepassen van tarieven en voorwaarden alsook inzake alle documenten die betrekking hebben op het sluiten en het uitvoeren van de verzekeringscontracten (art. 19; cf. ook art. 21octies, § 2 en art. 12 van het Controlereglement).
b) Alle clausules en overeenkomsten die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze wet of van de besluiten ter uitvoering ervan (uitgezonderd de tarieven) worden geacht vanaf het afsluiten van de overeenkomst opgesteld te zijn in overeenstemming met die bepalingen (art. 19bis).
c) In beginsel nietigheid van bevoegdheidsclausules waarbij (uitsluitend) buitenlandse rechtbanken bevoegd worden gemaakt (art. 19ter); bepalingen met betrekking tot de (Belgische) toepasselijke wet (artt. 28ter tot 28decies).
d) Op alle voorstellen en polissen met betrekking tot risico's gelegen in België en in het algemeen op ieder document dat ter algemene kennis gebracht wordt, moeten de toegelaten ondernemingen vermelden: “Onderneming toegelaten bij koninklijk(e) besluit(en) van [...] voor de volgende verzekeringsverrichtingen [...]” gevolgd door de datum van publicatie in het Belgisch Staatsblad, alsmede het identificatienummer; andere verplichte vermeldingen en informatieverstrekking zijn bepaald door de Koning (art. 20).
e) De CBFA eist de intrekking of omvorming van de documenten met contractueel of publicitair karakter waarvan zij vaststelt dat zij met de door of krachtens de wet gestelde bepalingen niet overeenstemmen (art. 21octies, § 1).
f) Kennisgeving aan de CBFA door de Belgische en buitenlandse verzekeringsondernemingen van de wijzigingen aan de statuten, alsook van de beslissingen die zij van plan zijn te nemen en die een weerslag zouden kunnen hebben op de contracten (art. 22).
g) De voorwaarden van de overeenkomsten moeten in duidelijke en nauwkeurige bewoordingen opgesteld worden; ze mogen geen enkele clausule bevatten die een inbreuk is op de gelijkwaardigheid tussen de verbintenissen van de verzekeraar en die van de verzekeringnemer (art. 14 van het Controlereglement) [101].
h) Voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst dient de verzekeringsonderneming diverse inlichtingen aan de verzekeringnemer mee te delen (art. 15 van het Controlereglement).
2. Bovendien bestaan voor elke categorie verzekeringscontracten bijzondere regels met betrekking tot onder meer de reclame, rapporteringsverplichtingen, onrechtmatige bedingen, de toerekening van kosten en de verplichte vermeldingen [102]:
a) landverzekeringsovereenkomsten in het algemeen (W. 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst): regels met betrekking tot deze overeenkomsten (met inbegrip van het sluiten van dergelijke overeenkomsten alsook het bewijs, inhoud en duur ervan) en bepalingen inzake zaakverzekeringen (schadeverzekeringen, aansprakelijkheidsverzekeringen en rechtsbijstandsverzekeringen) en inzake persoonsverzekeringen (in hoofdzaak levensverzekeringen);
b)
- overeenkomsten van aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (W. 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen; K.B. 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst);
- overeenkomsten van brandverzekering (K.B. 24 december 1992 betreffende de verzekering tegen brand en andere gevaren wat de eenvoudige risico's betreft);
- overeenkomsten van verzekering voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid (K.B. 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantievoorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven);
- overeenkomsten van rechtsbijstandsverzekering (K.B. 12 oktober 1990 betreffende de rechtsbijstandsverzekering);
- levensverzekeringsovereenkomsten (K.B. 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit).
3. Bestaan van verplichte verzekeringen [103] in de volgende domeinen: arbeidsongevallen, vastgoedmakelaars, architecten, jacht, milieu, voor het publiek toegankelijke inrichtingen, onderwijsinstellingen, verzekeringstussenpersonen, overheidsopdrachten, reisorganisatoren en reisbemiddelaars, verzekeringsinstellingen tegen ziekte en invaliditeit, dierlijke productie, transport, motorrijtuigen, en diversen (op federaal, gemeenschaps- of gewestelijk vlak).
4. De verplichte verzekeringen (met uitzondering van de verzekeringen betreffende de grote risico's) zijn onderworpen aan een voorafgaande aanvraag voor een prijsverhoging (M.B. 20 april 1993 houdende bijzondere bepalingen inzake prijzen, art. 3).
B. | Bepalingen die niet rechtstreeks de bescherming van de consument beogen |
1. Betalingen [104]
a) Gemeen recht inzake betalingen (algemeen: B.W., artt. 1235 e.v.; geldschulden: B.W., art. 1895: monetair nominalisme; interbancaire betaalinstrumenten en -mechanismen: pro memorie).
b) Talloze wetten die, in het bijzonder in het gerechtelijk, administratief, sociaal en fiscaal recht, de betalingsmodaliteiten en betaalinstrumenten regelen.
c) Verbod voor kooplieden in hun onderlinge relaties, bij het handel drijven betalingen of stortingen te weigeren van ten minste [tienduizend frank] [105] met een cheque of door overschrijving (K.B. nr. 56, 10 november 1967 tot bevordering van het gebruik van giraal geld, art. 3) [106].
d) Verplichting om de prijs van de verkoop van een onroerend goed voor een bedrag gelijk aan of hoger dan 15.000 euro enkel te vereffenen door middel van overschrijving of cheque (W. 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, art. 10bis).
e) Verbod voor een handelaar te aanvaarden om de verkoop van een goed met een waarde van minstens 15.000 euro in contanten te vereffenen (W. 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, art. 10ter).
2. Voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (W. 11 januari 1993; cf. ook het reglement van de CBFA betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme [107] en de circulaire PPB 2004/8 van 22 november 2004 met betrekking tot de waakzaamheidsverplichtingen met betrekking tot de cliënteel en de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme).
a) Toepassingsgebied ratione personae [108]: voor het geheel van hun activiteiten, nagenoeg de totaliteit van de financiële professionelen, vastgoedmakelaars, marktondernemingen, handelaren in diamanten, verzekeringstussenpersonen, evenals (met een gedeeltelijke toepassing van de wet) de notarissen, de gerechtsdeurwaarders, de personen die lid zijn van het Instituut der Bedrijfsrevisoren of ingeschreven op de lijst van de externe accountants en op de lijst van de externe belastingconsulenten, de personen die bepaalde kansspelen exploiteren en, voor een gedeelte van hun activiteiten, de advocaten.
b) Voornaamste bepalingen: identificatie van de cliënten bij het aanknopen van een zakenrelatie [109], controles, permanente waakzaamheid, kopies en bewaring van gegevens, aangepaste interne organisatie (hoofdstuk II), beperking van de betalingen in contanten (hoofdstuk IIbis), verstrekking van informatie aan de Cel voor Financiële Informatieverwerking (“CFI”) [110] (hoofdstuk III) en de rol van de controle- of toezichthoudende overheden (hoofdstuk IV).
3. Bescherming van financiële systemen [111]
a) Bijzonder regime voor pandovereenkomsten i) op financiële instrumenten die zijn overgemaakt aan de begunstigde van de zekerheid en ii) op contanten die bij overeenkomst in pand zijn gegeven of zijn overgedragen ten gunste van de begunstigde van de zekerheid (W. 15 december 2004, artt. 4, 7-11 en 15-16) [112].
Bepalingen met betrekking tot de voorwaarden voor de geldigheid en de tegenstelbaarheid van het pand (art. 7), de realisatie van het pand (artt. 8 tot 10), het recht om de in pand gegeven financiële instrumenten te gebruiken (art. 11) en de geldigheid en tegenstelbaarheid in het geval van een insolventieprocedure (artt. 15-16) [113].
b) Eigendomsoverdracht ten titel van zekerheid i) van financiële instrumenten die zijn overgemaakt aan de begunstigde van de zekerheid en ii) van contanten die bij overeenkomst in pand zijn gegeven of zijn overgedragen ten gunste van de begunstigde van de zekerheid (W. 15 december 2004, artt. 4 en 12) [114].
Bepalingen inzake geldigheid en tegenstelbaarheid van eigendomsoverdrachten tot zekerheid, niettegenstaande een insolventieprocedure, beslag of enig ander geval van samenloop tussen de schuldeisers van één van de partijen bij deze overeenkomsten (artt. 12, § 2 en 15-16) [115]; art. 1328 B.W., de bepalingen van boek III, titel XVII, van het Burgerlijk Wetboek en de bepalingen van boek I, titel VI, van het Wetboek van Koophandel zijn niet van toepassing [116].
c) Cessie-retrocessieverrichtingen (“repo's”), namelijk: contante verkopen van financiële instrumenten, die tussen dezelfde partijen worden gesloten met gelijktijdige terugkoop op bepaalde of onbepaalde termijn van gelijkwaardige financiële instrumenten (W. 15 december 2004, artt. 4 en 13).
Artikel 1328 B.W., de bepalingen van boek III, titel XVII, van het Burgerlijk Wetboek en de bepalingen van boek I, titel VI, van het Wetboek van Koophandel zijn niet van toepassing (art. 13) [117]. Bepalingen inzake geldigheid en tegenstelbaarheid in het geval van een insolventieprocedure (artt. 15-16).
d) Nettingovereenkomsten, ontbindende bedingen (en voorwaarden) of bedingen (en voorwaarden) met betrekking tot de vroegtijdige beëindiging die zijn vastgelegd om de schuldvernieuwing of -vergelijking mogelijk te maken (W. 15 december 2004, artt. 4 en 14) [118].
Tegenwerpelijkheid, zonder voorafgaande ingebrekestelling of gerechtelijke beslissing, in het geval van de opening van een insolventieprocedure of in het geval van het beslag of enig ander geval van samenloop, indien de schuldvordering en de schuld waarop de schuldvernieuwing of -vergelijking moet worden toegepast, bestaan op het ogenblik waarop een insolventieprocedure, beslag of een geval van samenloop plaatsvindt (art. 14). Bijkomende bepalingen inzake geldigheid en tegenstelbaarheid in het geval van een insolventieprocedure (artt. 15-16).
e) Bijzonder regime voor gedematerialiseerde effecten, meer bepaald voor wat betreft de inpandgeving ervan en revindicaties, beslag en zakelijke rechten (W. 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium, artt. 7 tot 11).
f) Bijzonder voorrecht van de NBB op haar vorderingen die voortkomen uit krediettransacties (W. 22 februari 1998, art. 7).
Omvang van het voorrecht: alle effecten die de schuldenaar als eigen tegoed bij de NBB of bij haar effectenclearingstelsel op rekening heeft staan.
g) Bijzonder voorrecht voor gekwalificeerde tussenpersonen en verrekenings- of vereffeningsinstellingen (W. 2 augustus 2002, art. 31) [119].
h) Spelexceptie is niet van toepassing (art. 1965 B.W.) op de transacties in financiële instrumenten die op een gereglementeerde markt worden uitgevoerd met tussenkomst van een gekwalificeerde tussenpersoon of met een dergelijke tussenpersoon als tegenpartij (W. 2 augustus 2002, art. 32).
i) Definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen beheerst door Belgisch recht (W. 28 april 1999 houdende omzetting van richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998).
Verschillende bepalingen met betrekking tot betalingen en effectentransacties in het kader evenwel van de doelstelling van bescherming van dergelijke systemen [120].
j) Deposito's van vervangbare (“fungibele”) financiële instrumenten en tegeldemaking van dergelijke instrumenten (K.B. 27 januari 2004 tot coördinatie van het Koninklijk Besluit nr. 62 van 10 november 1967 ter bevordering van de omloop van financiële instrumenten) [121].
Bepalingen met betrekking tot de rechten van depositarissen (onlichamelijke mede-eigendom), rechten van de eigenaars en aangesloten leden; bewaargeving, teruggave, burgerlijk pand en handelspand op vervangbare instrumenten; derdenbeslag op de rekening-courant van effecten geopend in de boeken van de vereffeningsinstelling is niet toegelaten.
k) Andere [122].
4. Diversen
a) Inpandgeving van de handelszaak en endossement (cessie of inpandgeving) van de factuur: voorbehouden aan kredietinstellingen (W. 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, artt. 7 en 15).
b) Fiscale reglementering inkomsten uit spaardeposito's (WIB, art. 21, 5° en K.B./WIB, art. 2) [123], [124].
c) Andere (bv.: bancaire en financiële embargo's).
IV. | Effecten, financiële instrumenten en financiële markten |
In synthese IV worden verschillende deelaspecten samengebracht die betrekking hebben op effecten en financiële instrumenten (uitgegeven door publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instellingen; sensu lato, en dus niet enkel deze die door de wet van 2 augustus 2002 bedoeld worden) en de financiële markten (aanbiedingen alsook primaire en secundaire markten). Om deze reden zijn ook de ICB's in deze synthese opgenomen en wordt hier tevens het regime dat van toepassing is op publieke en genoteerde vennootschappen en de openbare overnameaanbiedingen behandeld; de beleggingsondernemingen werden daarentegen reeds behandeld in synthese II (in verband met de privaatrechtelijke financiële instellingen; cf. supra, A, 3) en de beleggingsdiensten zijn aan bod gekomen in synthese III [125].
A. | Effecten en markten van de overheidsschuld |
Wet van 2 januari 1991 betreffende de markt van de effecten van de overheidsschuld en het monetair beleidsinstrumentarium
a) Bedoelde emittenten: de Staat [126], Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten en andere openbare lichamen, instellingen van openbaar nut en de NBB.
b) Vormen: effecten aan toonder, aan order of op naam, op naam gestelde inschrijvingen op een grootboek van de schuld van de emittent, gedematerialiseerde effecten die uitsluitend op rekening zijn geboekt.
c) Bijzonder regime voor gedematerialiseerde effecten van de overheidsschuld: instellingen die rekeningen bijhouden vergund door de Minister van Financiën; gescheiden rekeningen bij het effectenclearingstelsel van de NBB of bij de instelling die deelneemt aan dit stelsel; overschrijvingen van rekening naar rekening; inpandgevingen, revindicaties, beslag en zakelijke rechten; machtigingen aan de Koning.
d) Uitzonderingsregime voor cessies/retrocessies van financiële instrumenten (contante verkopen van financiële instrumenten met gelijktijdige terugkoop op termijn van financiële instrumenten met dezelfde kenmerken) (art. 23), in 1998 uitgebreid tot eigendomsoverdrachten die tot zekerheid strekken van bepaalde financiële instrumenten (art. 25bis).
e) Talloze uitvoeringsbesluiten [127], [128].
B. | Openbare aanbiedingen van effecten en primaire markten [129], [130] |
Wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten [131]
a) Toepassingsgebied:
- elk openbaar aanbod van effecten (andere dan schuldeffecten gecreëerd door de ECB of door de centrale banken van de Lidstaten van de EER) (art. 8);
- met uitzondering (met betrekking tot het prospectus en het toezicht) van de gevallen bedoeld door artikelen 9 tot 11 [132].
b) Belangrijkste definities:
1) “Effecten” (art. 2): alle al dan niet verhandelbare beleggingsinstrumenten, ongeacht welk het onderliggend actief is (exemplatieve lijst; uitzonderingen: gelddeposito's geworven of ontvangen door kredietinstellingen; deviezen, edele metalen en grondstoffen; verzekeringen Tak 23).
2) “Openbaar aanbod” (art. 3, § 1):
- elk openbaar aanbod tot verkoop, elke openbare verkoop of elk openbaar aanbod tot inschrijving;
- elk openbaar overnameaanbod; de toelating tot de verhandeling op een Belgische georganiseerde markt die voor het publiek toegankelijk is;
- bepaalde openbare voorstellen om informatie of raad te verstrekken of de vraag hiernaar uit te lokken [133].
3) “Openbaar” of “openbaar karakter” van verrichtingen (K.B. 7 juli 1999, art. 2 en 3) [134]:
- bij
- het aanwenden van reclamemiddelen, van welke aard ook, die gericht zijn tot meer dan 50 personen in België;
- of het beroep op of de tussenkomst van één of meer bemiddelaars (tenzij kredietinstellingen of beursvennootschappen, in hoofdzaak) [135], [136];
- of het solliciteren van meer dan 50 personen;
- behalve als
(iv)tegenprestatie van ten minste 250.000 euro per belegger;
(v)of professionele beleggers [137] die voor eigen rekening handelen;
(vi)of wanneer de verkrijging een vereiste is voor de toegang tot een beroepsbedrijvigheid of voor de uitoefening van die beroepsbedrijvigheid.
c) Bemiddeling: gedefinieerd door artikel 5 en voorbehouden aan de personen geviseerd in artikel 12, in hoofdzaak kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen.
d) Prospectus en controle (artt. 13 tot 24) [138]:
- verplichting om een prospectus te publiceren en een bericht bekend te maken vooraleer een openbaar aanbod van effecten mag worden gedaan;
- het prospectus bevat de gegevens die het publiek nodig heeft om zich met kennis van zaken een oordeel te kunnen vormen over de hem aangeboden belegging, over de rechten verbonden aan de effecten en over de gevraagde tegenprestatie;
- elk nieuw betekenisvol feit wordt in een aanvulling bij het prospectus meegedeeld;
- voorafgaande goedkeuring door de CBFA van het prospectus en de aanvullingen daarop; vermelding dat deze goedkeuring geen beoordeling inhoudt van de opportuniteit en de kwaliteit van de verrichting;
- machtigingen aan de Koning, in het bijzonder om de minimale inhoud van het prospectus en andere documenten te bepalen;
- aanduiding van de personen die verantwoordelijk zijn voor de inhoud van het prospectus; bijzonder aansprakelijkheidsregime;
- controleprocedure door de CBFA, termijnen, beroepsmogelijkheid (uitgesloten voor beslissingen tot goedkeuring van een prospectus), dwangmaatregelen, maatregelen van opschorting, van intrekking, van rechtzetting en openbaarmaking; regime met betrekking tot een prospectus goedgekeurd in andere Lidstaten van de EER; openbaarmaking van de uitslagen; diverse sancties, met inbegrip van strafsancties.
C. | Instellingen voor collectieve belegging (“ICB's”) [139] |
Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles [140]; wet van 22 juli 2004 betreffende de verhaalmiddelen inzake de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles.
Koninklijk besluit van 4 maart 2005 met betrekking tot bepaalde openbare instellingen voor collectieve belegging; koninklijk besluit van 4 maart 2005 tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen over het eigen vermogen van de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging.
Het voorheen geldende regime van boek III van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten wordt door deze twee wetten progressief afgeschaft (W. 20 juli 2004, artt. 234 t.e.m. 242). Sommige van de oude bepalingen zijn reeds opgeheven bij de inwerkingtreding van de wetten op 9 maart 2005 (art. 242, tweede lid). De meeste andere bepalingen zullen echter opgeheven worden op 14 februari 2007 (art. 242, eerste lid), behalve sommige bepalingen die ook na die datum zullen blijven gelden voor bijzondere categorieën van ICB's (artt. 242, eerste lid en 236, § 2).
Gezien deze progressieve afschaffing, worden de kernbepalingen van het oude regime in 1. hieronder en de kernbepalingen van het nieuwe regime in 2. hieronder hernomen:
1) Regime van boek III van de wet van 4 december 1990
1. Belgische beleggingsinstellingen (titel I)
1.1. Met een veranderlijk aantal rechten van deelneming (“open” ICB's):
a) beleggingsfonds (geregeld bij overeenkomst, met onverdeeld vermogen, beheerd door een beheervennootschap);
b) beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal of “bevek” (geregeld bij statuten, NV of CVA, met kapitaal gelijk aan de waarde van het nettoactief).
1.2. Met een vast aantal rechten van deelneming (“gesloten” ICB's):
a) beleggingsfonds met een vast aantal rechten van deelneming (geregeld bij overeenkomst, met onverdeeld vermogen, beheerd door een beheervennootschap, beursgenoteerd);
b) beleggingsvennootschap met vast kapitaal “bevak” (geregeld bij statuten, NV of CVA, beursgenoteerd).
1.3. Basisregels voor 1.1 en 1.2:
a) principe van het uitsluitend belang van de deelnemers (art. 108);
b) principe van risicospreiding (art. 110, 3° en andere bepalingen);
c) inschrijving, lijst, controle: CBFA (artt. 120 en 121, en 131 tot 136);
d) categorieën van beleggingen en risicocategorieën, uitgifte en verhandeling van rechten van deelneming, uitgifteprospectus en rapportering met betrekking tot de activiteiten, inventariswaarden, andere beroepsuitoefeningsvoorwaarden (artt. 122 tot 130 en K.B. 4 maart 1991);
e) regime van beheervennootschappen (erkenning CBFA) en bewaarders (aanvaarding CBFA) (art. 120, § 2).
1.4. Bijzondere categorieën van Belgische beleggingsinstellingen:
a) die hun financieringsmiddelen aantrekken uit het publiek:
- emittenten van vastgoedcertificaten (art. 106 en K.B. 4 maart 1991, art. 71);
- vastgoedbevaks (art. 122, § 1, al. 1, 5° en K.B. 10 april 1995);
- instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven (“venture capital”) (art. 122, § 1, al. 1, 7° en K.B. 18 april 1997);
- instellingen voor belegging in schuldvorderingen (“effectisering”) (geregeld bij overeenkomst: fonds voor belegging in schuldvorderingen beheerd door een beheervennootschap, of geregeld bij statuten: vennootschap voor belegging in schuldvorderingen) (artt. 108, al. 1, 3°, en 119bis tot 119nonies; K.B. 29 november 1993);
b) die hun financieringsmiddelen uitsluitend aantrekken bij institutionele of professionele beleggers die voor eigen rekening handelen:
- instellingen voor belegging in schuldvorderingen (“effectisering”) (geregeld bij overeenkomst: fonds voor belegging in schuldvorderingen beheerd door een beheervennootschap, of geregeld bij statuten: vennootschap voor belegging in schuldvorderingen) (artt. 105, al. 1, 1°, c, en 1362.1.bis; K.B. 8 juli 1997);
c) die hun financieringsmiddelen uitsluitend aantrekken bij particuliere beleggers die voor eigen rekening handelen:
- beleggingsinstellingen met een vast aantal rechten van deelneming geregeld bij statuten en met als uitsluitend doel de collectieve belegging in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappenorganismes (“private privak”) (artt. 108, al. 1, 4°, 119decies en undecies; K.B. 15 mei 2003).
2. Beleggingsinstellingen naar buitenlands recht (titel II)
2.1. Europese beleggingsinstellingen (EER) die voldoen aan de voorwaarden van de richtlijn van 20 december 1985:
- procedure voorafgaand aan de verhandeling van rechten van deelneming in België, inschrijving en lijst: CBFA (art. 138);
- beroepsuitoefeningsvoorwaarden, uitzonderingsmaatregelen CBFA (artt. 139 en 140; K.B. 4 maart 1991, artt. 72 tot 75).
2.2. Andere beleggingsinstellingen naar buitenlands recht.
a) Niet-gesloten type:
- inschrijving en lijst (art. 141 en K.B. 4 maart 1991, artt. 77 tot 80);
- werking (artt. 142 en 142bis; K.B. 4 maart 1991, artt. 81 tot 85).
b) Gesloten type:
- inschrijving en lijst (art. 141 en K.B. 4 maart 1991, artt. 86 tot 89);
- werking (artt. 142 en 142bis; K.B. 4 maart 1991, artt. 90 tot 93).
2) Regime van de wet van 20 juli 2004
Opmerkingen:
- Collectieve belegging van financieringsmiddelen aangetrokken uit het publiek (behoudens uitzonderingen) door bepaalde gespecialiseerde Belgische (art. 4, 1°, a tot c W. 20 juli 2004) of buitenlandse (art. 4, 2° W. 20 juli 2004) instellingen (“instellingen voor collectieve belegging”).
- De diverse categoriseringen van de ICB's kan visueel worden voorgesteld als volgt:
Hoe worden de financiële middelen aangetrokken? | Tot welke categorie behoort de ICB? | |
Belgische ICB's | Openbare ICB (art. 4, 1°, a): (gedeeltelijk) “via een openbaar aanbod” | ICB met een veranderlijk aantal rechten van deelneming (art. 6, 1°), ICB met een vast aantal rechten van deelneming (art. 6, 2°) of ICB in schuldvorderingen (art. 6, 3°) |
Institutionele ICB (art. 4, 1°, b): “uitsluitend... bij institutionele of professionele beleggers” | ||
Private ICB (art. 4, 1°, c): “uitsluitend... bij private beleggers die voor eigen rekening handelen” | ||
Buitenlandse ICB's | “Wanneer hun effecten het voorwerp uitmaken van een openbaar aanbod in België” (art. 4, 2°) | ICB die voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn (art. 130) |
ICB die niet voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn (art. 134) |
- Voor wat betreft het openbaar karakter, zie artikelen 3, 1° en 5 wet van 20 juli 2004 en de artikelen 5 en 6 K.B. 7 juli 1999 over het openbaar karakter van financiële verrichtingen; voor wat betreft de eventuele toepassing van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten, zie artikelen 2, 3°, a en b, en 11 van deze wet.
- K.B. 5 december 2000 (waarbij sommige bepalingen van de WHPC van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden) bevat bijzondere bepalingen (art. 3) voor het aanbieden van rechten van deelneming of effecten van een (Belgische of buitenlandse) instelling voor collectieve belegging.
- Op te merken valt dat, waar voorheen de wet van 4 december 1990 bepalingen bevatte inzake emittenten van vastgoedcertificaten (W. 4 december 1990, art. 106 (nog niet in werking getreden) en K.B. 4 maart 1991, art. 71), de vastgoedcertificaten uit het toepassingsgebied van het wettelijk kader voor de instellingen voor collectieve belegging zijn gelicht [141]. Voortaan vallen vastgoedcertificaten onder het regime van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten en dienen deze certificaten niet meer verplicht beursgenoteerd te zijn [142].
1. ICB's naar Belgisch recht (deel II, boek II) [143]
1.1. Basisregels die gelden voor alle ICB's naar Belgisch recht (deel II, boek II, titel I):
a) categorieën van beleggingen (art. 7) [144];
b) vaststelling en uitkering of kapitalisering van netto-opbrengsten: bepaald in beheerreglement of statuten (art. 8, § 1);
c) “elke instelling wordt bestuurd of beheerd volgens het beginsel van risicospreiding, in het uitsluitende belang van de houders van effecten... en op een zodanige wijze dat een autonoom beheer van de instelling is verzekerd” (art. 9).
1.2. Openbare ICB's (deel II, boek II, titel II)
1.2.1. Met een veranderlijk aantal rechten van deelneming (“open” ICB's):
a) beleggingsfonds (geregeld bij overeenkomst, met onverdeeld vermogen, beheerd door een beheervennootschap);
b) beleggingsvennootschap met veranderlijk kapitaal of “bevek” (geregeld bij statuten, NV of CVA, met kapitaal gelijk aan de waarde van het nettoactief, al dan niet beheerd door een beheervennootschap).
1.2.2. Met een vast aantal rechten van deelneming (“gesloten” ICB's):
a) beleggingsfonds met een vast aantal rechten van deelneming (geregeld bij overeenkomst, met onverdeeld vermogen, beheerd door een beheervennootschap, beursgenoteerd);
b) beleggingsvennootschap met vast kapitaal of “bevak” (geregeld bij statuten, NV of CVA, al dan niet beheerd door een beheervennootschap, beursgenoteerd).
1.2.3. Belegging in schuldvorderingen (“effectisering”) [145]:
a) gemeenschappelijk fonds voor belegging in schuldvorderingen (geregeld bij overeenkomst, beheerd door een beheervennootschap, beursnotering voor openbaar aangeboden effecten);
b) vennootschap voor belegging in schuldvorderingen of “VBS” (geregeld bij statuten, al dan niet beheerd door een beheervennootschap, beursnotering voor openbaar aangeboden effecten).
1.2.4. Bijzondere regels voor 1.2.1. tot 1.2.3.:
a) inschrijving, lijst en toezicht: CBFA (artt. 28 e.v. en 80 e.v.);
b) inschrijvingsvoorwaarden: CBFA (art. 33):
- aanvaarding van de keuze van de beheervennootschap (artt. 34 e.v.) of verlening van de vergunning als beleggingsvennootschap (artt. 37 e.v.);
- neerlegging en goedkeuring van het beheersreglement en de statuten (artt. 45 en 46),
- aanvaarding van de keuze van de bewaarder (artt. 48 e.v.);
c) prospectusverplichting indien een openbaar aanbod wordt uitgebracht (artt. 52 e.v.) met voorafgaande kennisgeving aan de CBFA (art. 57, § 1);
d) bijkomende bepalingen voor openbare ICB's met een veranderlijk aantal rechten van deelneming: K.B. 4 maart 2005, titel II.
1.2.5. Bijzondere categorieën openbare ICB's:
a) bijzondere categorie van ICB's met een veranderlijk aantal rechten van deelneming: pensioenspaarfondsen (K.B. 4 maart 2005, art 142);
b) bijzondere categorie van ICB's met een vast aantal rechten van deelneming: instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven (“venture capital”) (openbare [146] “privak” of “prifonds”: art. 7, eerste lid, 9° en K.B. 18 april 1997);
c) vastgoedbevaks (K.B. 10 april 1995).
1.3. Institutionele ICB's (deel II, boek II, titel III)
1.3.1. Met een veranderlijk aantal rechten van deelneming: in de vorm van een beleggingsfonds of een beleggingsvennootschap (cf. 1.2.1.).
1.3.2. Met een vast aantal rechten van deelneming: in de vorm van een beleggingsfonds of een beleggingsvennootschap (cf. 1.2.2.).
1.3.3. Beleggingen in schuldvorderingen: in de vorm van een gemeenschappelijk fonds of een vennootschap (cf. 1.2.3.).
1.3.4. Bijzondere regels voor 1.3.1. tot 1.3.3.:
a) inschrijving (art. 107);
b) verplichting voor ICB's in schuldvorderingen: inschrijving bij de FOD Financiën (art. 108);
c) bedrijfsuitoefening en toezicht (artt. 110 e.v.).
1.4. Private ICB's (deel II, boek II, titel IV)
1.4.1. Met een veranderlijk aantal rechten van deelneming: in de vorm van een beleggingsfonds of een beleggingsvennootschap (cf. 1.2.1.).
1.4.2. Met een vast aantal rechten van deelneming: in de vorm van een beleggingsfonds of een beleggingsvennootschap (cf. 1.2.2.).
1.4.3. Private privak: beleggingsvennootschap met een vast aantal rechten van deelneming (opgericht voor een maximale duur van 12 jaar) (cf. tevens K.B. 15 mei 2003).
1.4.4. Bijzondere regels voor 1.4.1. tot 1.4.3.:
a) inschrijving (art. 122);
b) verplichting voor private privaks: inschrijving bij de FOD Financiën (art. 123);
c) bedrijfsuitoefening en toezicht (artt. 124 e.v.).
2. ICB's naar buitenlands recht (deel II, boek III) [147]
2.1. Europese beleggingsinstellingen (EER) die voldoen aan de voorwaarden van de richtlijn van 20 december 1985:
- procedure voorafgaand aan de verhandeling van rechten van deelneming in België, inschrijving en lijst: CBFA (artt. 127 e.v.);
- beroepsuitoefeningsvoorwaarden, uitzonderingsmaatregelen CBFA (artt. 130 e.v.);
- bijkomende bepalingen: K.B. 4 maart 2005, titel III, hoofdstuk I.
2.2. Andere beleggingsinstellingen naar buitenlands recht:
- inschrijving en lijst (artt. 127 e.v.);
- werking (artt. 134 e.v.);
- bijkomende bepalingen: K.B. 4 maart 2005, titel III, hoofdstuk II.
D. | Secundaire markten van financiële instrumenten |
Hoofdstuk II (artt. 3 tot 43) van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten [148]
1. Eenentwintig definities (art. 2 van de wet); de belangrijkste zijn de definities van het financieel instrument [149], aanverwant financieel instrument, Belgische georganiseerde markt, Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt, marktonderneming, beleggingsdienst [150], financiële tussenpersoon, gekwalificeerde tussenpersoon, professionele belegger, voorkennis, verrekeningsinstelling en vereffeningsinstelling.
2. Belgische gereglementeerde markt
a) Erkenning als gereglementeerde markt door de Minister van Financiën (art. 3, § 1), indien een Belgische georganiseerde markt voldoet aan de voorwaarden van artikel 4 [151]; de lijst met de Belgische gereglementeerde markten [152] bevat op heden:
- de eerste markt, de tweede markt, de nieuwe markt (sinds april 2005 gegroepeerd in “Eurolist by Euronext Brussels”), de “Trading Facility” markt en de derivatenmarkt van Euronext Brussels [153], [154], [155];
- de secundaire buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten (K.B. 16 mei 2003) [156].
b) Opneming van financiële instrumenten geldt als toelating tot de officiële notering (art. 3, § 2), behoudens uitzondering [157].
c) Marktregels: inhoud en goedkeuring door de Minister van Financiën (artt. 5 en 8):
- marktreglement (“rule book”) van Euronext Brussels [158];
- reglement (“clearing rule book”) van de verrekeningsinstelling aangeduid door Euronext Brussels [159].
d) Toelating, toelatingsvoorwaarden en uitsluiting van leden (hoofdzakelijk de gekwalificeerde tussenpersonen) door de marktonderneming (art. 6).
e) Toelating van financiële instrumenten tot de verhandeling op de Belgische gereglementeerde markten door de marktonderneming, minimumvereisten van toelating (bepaald door de Koning) en eventuele bijzondere voorwaarden voor de bescherming van de beleggers; schorsing van de verhandeling; schrapping (art. 7) [160], [161], [162].
f) Vaststelling door de Koning van de verplichtingen van de financiële tussenpersonen inzake het bewaren van gegevens betreffende transacties in financiële instrumenten en kennisgevingen van dergelijke transacties (art. 9; K.B. [II] 31 maart 2003).
g) Vaststelling door de Koning van de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten (art. 10), hoofdzakelijk inzake periodieke informatie (met inbegrip van jaarlijkse informatie) en occasionele informatie (K.B. [I] 31 maart 2003, het “Transparantiebesluit”) [163], [164], en de boekhoudkundige normen (K.B. 4 december 2003) [165].
h) Regime van centralisatie van de transacties, wederzijdse toegang van leden en koppeling van markten, uitzonderingsmaatregelen (artt. 11 tot 13) [166].
i) Bijzondere regels van toepassing op de markten van financiële instrumenten uitgegeven of gewaarborgd door de Staat of Belgische openbare instanties (art. 14) [167].
j) Bijzondere regels eventueel van toepassing op de secundaire markten voor financiële instrumenten die geen gereglementeerde markten zijn, en alternatieve verhandelingssystemen voor financiële instrumenten die in België georganiseerd zijn (art. 15).
k) Wanneer een marktonderneming een gereglementeerde markt wenst te organiseren, dient zij hiervoor vooraf van de Minister van Financiën een vergunning te verkrijgen en wordt zij gecontroleerd door de CBFA (artt. 16 tot 20): Euronext Brussels NV (art. 144, § 1). Het Rentenfonds is tevens erkend als marktonderneming (art. 144, § 2), maar met de toepassing van de bijzondere regels van het voornoemd K.B. van 16 mei 2003.
3. Effectenmakelaars en de Erkenningsraad voor effectenmakelaars (art. 21; K.B. 11 juli 2003)
4. Verrekeningsinstellingen (instellingen die de omzetting in een netto schuldvordering verzekeren door schuldvernieuwing of door verrekening van wederzijdse vorderingen die het gevolg zijn van verrichtingen op financiële instrumenten of termijnverrichtingen op deviezen) (art. 22, behalve NBB, andere centrale banken die lid zijn van het ECSB en ECB) [168].
- Voor Euronext Brussels: LCH.Clearnet (en clearing rule book; zie 2, c, hierboven).
5. Vereffeningsinstellingen (instellingen die de vereffening verzekeren van orders van overdracht van financiële instrumenten, van rechten met betrekking tot deze financiële instrumenten of van termijnverrichtingen op deviezen, met of zonder afwikkeling in contanten) (art. 23, behalve NBB, andere centrale banken die lid zijn van het ECSB en ECB) [169].
- Voor Euronext Brussels: CIK en Euroclear Bank [170], [171], [172].
6. Verplichting voor de in België gevestigde beleggers om voor hun transacties in financiële instrumenten die zijn uitgegeven door ondernemingen en instellingen naar Belgisch recht en zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt, een beroep te doen op een gekwalificeerde tussenpersoon (art. 24 en uitzonderingen).
7. Verbod op “marktmisbruiken” (art. 25), in hoofdzaak wanneer de financiële instrumenten toegelaten zijn tot de verhandeling op een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt [173].
a) Gebruik of mededeling van voorkennis of aanbeveling om op basis van de voorkennis te verkrijgen of te vervreemden (art. 2, 14°: definitie; 25, § 1, 1°: verbod; 33 tot 37: toezicht CBFA en administratieve sancties; 40: strafsancties en internationale samenwerking).
b) Koers- of marktmanipulaties (artt. 25, § 1, 2° tot 7°: verbod; 33 tot 37: toezicht CBFA en administratieve sancties; 39: strafsancties) [174].
8. Gedragsregels (art. 26, nog niet in werking getreden) [175]
a) 16 regels, desgevallend aan te vullen door de Koning;
b) die nageleefd dienen te worden door de financiële tussenpersonen;
c) bij het verstrekken van beleggingsdiensten of het uitvoeren van verrichtingen in financiële instrumenten.
9. Interne gedragscodes (art. 27) [176]:
a) regels en procedures om de naleving van de regels vernoemd onder 7 en 8 te waarborgen;
b) door de mandatarissen en personeelsleden;
c) van gekwalificeerde tussenpersonen die in België gevestigd zijn;
d) met aanduiding van een persoon of een comité verantwoordelijk op het gebied van de deontologie.
10. Diversen: machtigingen aan de Koning (onder meer om de gedragsregels te bepalen i) die bieders moeten naleven bij openbare aanbiedingen van financiële instrumenten in België en ii) die de financiële tussenpersonen moeten in acht nemen wanneer zij tussenkomen in de hoedanigheid van lead manager of lid van een syndicaat tot vaste overname of plaatsing) (art. 29); machtigingen aan de CBFA (onder meer om afwijkingen toe te staan of om de normale praktijken op de betrokken markt te bepalen) (art. 30); voorrechten van gekwalificeerde tussenpersonen en vereffenings- en verrekeningsinstellingen (art. 31); niet-toepasselijkheid van artikel 1965 B.W. (art. 32); toezicht door de CBFA, onderzoeksbevoegdheden, uitzonderingsmaatregelen en sancties (artt. 33 tot 43).
E. | Publieke vennootschappen, openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in beursgenoteerde vennootschappen en openbare overnameaanbiedingen |
1. Naamloze vennootschappen die openbaar beroep doen of gedaan hebben op het spaarwezen (W.Venn.) [177]
a) Specifieke definitie in het vennootschapsrecht, regime, lijst [377], procedure (art. 438 W.Venn. en uitvoeringsbesluit, 30 januari 2001, artt. 194 tot 203).
b) Talloze gevolgen (bv.: uitkoopbod, art. 513, § 1; openbaar verzoek tot verlening van volmachten, art. 549 [178]; uitgifte van converteerbare obligaties of van warrants, art. 583).
2. Openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in beursgenoteerde vennootschappen
W.Venn., artikelen 514 tot 516; hoofdstuk I van de wet van 2 maart 1989 (“Transparantiewet”) op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen; K.B. 10 mei 1989; diverse sancties, met inbegrip van strafsancties; informatiebrochure CBFA en formulieren van kennisgeving.
a) Vennootschappen naar Belgisch recht waarvan de effecten toegelaten zijn tot de verhandeling op een Belgische of een buitenlandse gereglementeerde markt.
b) Stemrechtverlenende effecten.
c) Opeenvolgende drempels van 5% (zowel stijging als daling) (die statutair kunnen worden verminderd tot 3%); eerste en opeenvolgende kennisgevingen of kennisgevingen inzake het beleid waarin een verwerving of overdracht zich situeert (vanaf 20%).
d) Kennisgevingen gericht aan de vennootschap en aan de CBFA, ten laatste de tweede werkdag vanaf het ogenblik waarop zich de omstandigheden voordoen op grond waarvan zulke kennisgeving verplicht is.
e) Bekendmaking door de vennootschap, ten laatste de werkdag volgend op ontvangst van de kennisgeving.
3. Openbare overnameaanbiedingen, wijzigingen in de controle en uitkoopbiedingen [179]
3.1. Hoofdstuk II van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, in het bijzonder de artikelen 15 tot 18ter; artikel 3, § 1, 2°, van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten; artikel 513, § 1, W.Venn.; diverse sancties, met inbegrip van strafsancties.
3.2. K.B. van 8 november 1989 (“De Benedetti-K.B.”) op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen:
a) specifieke toepassingsgebieden voor hoofdstukken II (art. 1, §§ 1 en 3), III (art. 1, §§ 2 en 3) en IV (art. 1, § 4) [180];
b) (vrijwillige) openbare overnameaanbiedingen en -tegenaanbiedingen (hoofdstuk II);
c) wijzigingen in de controle van vennootschappen die een openbaar beroep doen of hebben gedaan op het spaarwezen (hoofdstuk III);
d) openbare uitkoopaanbiedingen van vennootschappen die een openbaar beroep doen of hebben gedaan op het spaarwezen (hoofdstuk IV);
e) bijlage: schema's voor het prospectus voor openbare overnameaanbiedingen en openbare uitkoopaanbiedingen.
3.3. Verhaalmogelijkheid [181]: Hof van Beroep te Brussel (art. 18ter W. 2 maart 1989 en art. 121 W. 2 augustus 2002)
F. | Thesauriebewijzen en depositobewijzen |
Wet van 22 juli 1991 betreffende de thesauriebewijzen en de depositobewijzen (K.B. 14 oktober 1991)
a) Principe: schuldbewijzen kunnen worden uitgegeven onder het regime van de wet van 1991 door kredietinstellingen (depositobewijzen) en andere rechtspersonen (thesauriebewijzen) [182].
b) Minimaal bedrag: 250.000 euro.
c) Vorm: effecten aan toonder, aan order of op naam, of gedematerialiseerde effecten (bijzondere regels).
d) Thesauriebewijzen: prospectusverplichting, minimum eigen vermogen van emittenten, periodieke informatie.
e) Bijzonder geval: thesauriebewijzen en depositobewijzen uitgegeven door de Staten, publiekrechtelijke instellingen en publiekrechtelijke lichamen.
f) Mogelijkheid voor de Koning om een markt te organiseren.
G. | Andere effecten en bijzondere wetten |
1. Leuren en demarchage met roerende waarden (K.B. nr. 71, 30 november 1939): verboden, behoudens uitzondering (kredietinstellingen, beursvennootschappen, enz.); verbod, behoudens uitzondering, van demarchage met het oog op het inzamelen van orders betreffende termijnhandel in goederen of waren; strafsancties.
2. Ongewilde buitenbezitstelling van de titels aan toonder (W. 24 juli 1921): systeem van bescherming en verzet (Nationaal Kantoor voor Roerende Waarden); strafsancties.
3. Verhandelbare effecten die hierboven nog niet vernoemd werden
a) Waardepapieren:
- wisselbrieven en orderbriefjes (W. 31 december 1955: boek I, titel VIII, W.Kh., en Verdrag van Genève van 7 juni 1930: wetsconflicten);
- cheques (W. 1 maart 1961 en Verdrag van Genève van 19 maart 1931: wetsconflicten), titels gelijkgesteld aan cheques, reischeques;
- postcheques en andere postverrichtingen geregeld door de wet van 2 mei 1956 op de Postcheque.
b) Belichaamde titels (met inbegrip van warrants beheerst door de wet van 18 november 1862 en de maritieme cognossementen onderworpen aan boek II, W.Kh.).
c) Andere: p.m.
4. Financiële instrumenten niet geviseerd door artikel 2 van de wet van 2 augustus 2002 [183]: p.m.
5. Beleggingsinstrumenten niet geviseerd door artikel 2 van de wet van 22 april 2003: p.m.
6. Andere effecten: p.m.
V. | Controleautoriteiten (en hun interventies) |
Synthese V geeft een overzicht van de controleautoriteiten. In deze synthese wordt enerzijds vanuit een institutioneel standpunt ingegaan op de coördinatie van het toezicht op de financiële sector en de CBFA (infra, I en II, 1); anderzijds geeft deze synthese een samenvatting van alle situaties en alle categorieën van financiële instellingen waarvoor de controleautoriteiten bevoegd zijn (infra, II, 2, en III tot V). Voor de wettelijke grondslagen wordt daarbij hoofdzakelijk verwezen naar synthese II (privaatrechtelijke financiële instellingen) en synthese IV (effecten, financiële instrumenten en financiële markten) [184].
A. | Coördinatie van het toezicht op de financiële sector |
(De “koepel”: hoofdstuk V van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten)
1. Principe: nauwe samenwerking tussen de CBFA (microprudentiële controle) en de NBB (macroprudentiële controle) [185] met betrekking tot alle vraagstukken van gemeenschappelijk belang (zoals gedefinieerd in art. 117, § 1; protocol van samenvoeging van activiteiten (art. 118)).
2. Raad van Toezicht van de Overheid der Financiële Diensten (art. 117, § 2)
a) samenstelling: leden van de raad van toezicht van de CBFA en leden van de Regentenraad van de NBB (die geen lid zijn van het directiecomité);
b) voorzitterschap: gouverneur van de NBB;
c) bevoegdheden:
- advies (organisatie, werking en coördinatie van de werking van de financiële markten en van de financiële instellingen);
- organisatie van dialoog en overleg tussen de CBFA en de NNB.
3. Comité voor Financiële Stabiliteit (art. 117, §§ 3 en 4)
a) samenstelling: leden van het directiecomité van de CBFA en van de NBB;
b) voorzitterschap: gouverneur van de NBB;
c) bevoegdheid: behandeling van vraagstukken van gemeenschappelijk belang voor de CBFA en de NBB (§ 3, 1° tot 9°).
4. Deelname van de CBFA aan één of meer (Belgische of buitenlandse) samenwerkingsinstanties inzake het toezicht op de financiële ondernemingen of financiële markten (art. 117, § 5).
B. | Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen |
(Hoofdstukken III-IV en VI-VII van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten)
1. Institutionele aspecten |
a) Autonome instelling met rechtspersoonlijkheid (art. 44) die in principe onbevoegd is inzake belastingaangelegenheden (art. 46), resultaat van de fusie van de CBF [186] en de CDV [187] op 1 januari 2004 (art. 45, § 2 en uitvoeringsbesluit van 25 maart 2003).
b) Taken (art. 45, § 1) [188]
Ҥ 1 De CBFA heeft als opdracht, overeenkomstig deze wet en de bijzondere wetten die op haar van toepassing zijn:
1° het toezicht op de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen, de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, de beleggingsadviseurs en de wisselkantoren te verzekeren [189];
2° het toezicht op de instellingen voor collectieve belegging te verzekeren;
3° toe te zien op de naleving van de regels die de bescherming van de belangen van de belegger beogen bij verrichtingen in financiële instrumenten en toe te zien op de goede werking, de integriteit en de transparantie van de markten voor financiële instrumenten;
4° bij te dragen tot de naleving van de regels bedoeld om de spaarders en de beleggers te beschermen tegen het onwettelijke aanbod of de illegale levering van financiële producten of diensten [190];
5° het toezicht op de ondernemingen onderworpen aan de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen te verzekeren;
6° het toezicht op de ondernemingen en de instellingen, alsook op de verrichtingen bedoeld in de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen te verzekeren;
7° het toezicht op de naleving van de bepalingen van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst te verzekeren;
8° het toezicht op de ondernemingen en de verrichtingen bedoeld in de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet te verzekeren;
9° het toezicht op de naleving van de bepalingen van de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling en de distributie van verzekeringen te verzekeren;
10° het toezicht op de maatschappijen voor onderlinge borgstelling met toepassing van artikel 57 van de Programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap te verzekeren;
11° het toezicht op de naleving van titel II, hoofdstuk 1, afdeling 4 van de Programmawet [I] van 24 december 2002 betreffende de aanvullende pensioenen voor zelfstandigen te verzekeren;
12° het toezicht op de naleving van de bepalingen van de wet betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, te verzekeren”.
c) Organen (artt. 47 tot 53):
- raad van toezicht (voorzitter en 10 tot 12 leden, waarvan 3 onder de regenten van de NBB): algemene aangelegenheden, adviezen, algemeen toezicht, financiën;
- directiecomité (voorzitter en 6 leden, waarvan de helft leden zijn van het directiecomité van de NBB; inrichting van kamers): beheer, bestuur en bepaling van de oriëntatie van het beleid van de CBFA; bepaling van het toezichtsbeleid; reglementen (goed te keuren door de Koning) [191], omzendbrieven, aanbevelingen of gedragsregels, toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen waarvan de CBFA de toepassing controleert, “rulings” [192].
- voorzitter (leidt de CBFA en zit de raad van toezicht alsook het directiecomité voor).
- secretaris-generaal (“auditeur” in procedures inzake administratieve sancties).
d) Organisatie [193], werking (met inbegrip van het jaarverslag, de website, en een verlicht burgerlijke aansprakelijkheidsregime), procedureregels voor het opleggen van administratieve sancties, beroepsgeheim, informatie-uitwisseling en samenwerking met andere autoriteiten, onderzoeksbevoegdheden (“controle van de perimeter”) en strafbepalingen (artt. 54 tot 79) [194].
e) Verhaalmiddelen en andere procesrechtelijke aspecten (hoofdstuk VI van de wet van 2 augustus 2002, ingevoegd door de aanvullende wet van dezelfde dag) [195].
a. Beroep tegen beslissingen van de CBFA
1° Beroep bij het Hof van Beroep te Brussel (art. 121):
- beslissingen (waartegen beroep kan worden ingesteld) genomen in toepassing van:
- hoofdstuk II van de wet van 2 maart 1989 en het koninklijk besluit van 8 november 1989 (openbare overnameaanbiedingen en openbare uitkoopbiedingen) (adde: art. 18ter van de wet van 2 maart 1989) [196];
- artikel 10 van de wet van 2 augustus 2002 en van de uitvoeringsmaatregelen daarvan (verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt: informatie aan het publiek mee te delen, boekhoudkundige normen, enz.);
- de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten, en de uitvoeringsbesluiten daarvan;
- de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles;
- termijnen en procedures (art. 121, § § 2 tot 6).
2° Administratief beroep bij de Raad van State (art. 122):
- beslissingen opgesomd in artikel 122, 1° tot 19° (weigering tot inschrijving, vergunning, aanvaarding of registratie; uitzonderingsmaatregelen; bepaalde andere beslissingen met betrekking tot verzekeringsondernemingen en hypotheekondernemingen);
- versnelde procedure (K.B. 15 mei 2003).
b. Andere procesrechtelijke aspecten
1° Vordering tot staking voor de voorzitter van de rechtbank van koophandel (art. 220, W. 4 december 1990 [197], “controle van de perimeter”). De vordering kan worden ingesteld door onder andere de CBFA; de voorzitter van de rechtbank kan in elk geval de CBFA om advies verzoeken.
2° CBFA is gemachtigd om in elke stand van het geding tussen te komen voor het strafgerecht waarbij een door een wet die de CBFA belast met het toezicht op de naleving van haar bepalingen, bestraft misdrijf aanhangig is (art. 124, W. 2 augustus 2002).
3° Bijzondere gevallen van aanwijzing van voorlopige bestuurders of zaakvoerders door de CBFA (bv.: art. 92, § 1, 5°, W. 20 juli 2004: ICB's; art. 197, § 1, 3°, W. 20 juli 2004: beheervennootschappen van ICB's).
4° Bijzondere gevallen van verplichtingen van de CBFA jegens de gerechtelijke autoriteiten (bv.: misbruik van voorkennis: art. 40, § 7, W. 2 augustus 2002 en bijzondere mechanismen: art. 46 van dezelfde wet). In andere gevallen kan de CBFA zich beroepen op haar beroepsgeheim of daarop een uitzondering maken (art. 74, W. 2 augustus 2002).
5° Bijzondere gevallen van informatieverplichtingen van de gerechtelijke autoriteiten jegens de CBFA (bv.: art. 108 van de Bankwet: kredietinstellingen, en art. 152 W. 6 april 1995: beleggingsondernemingen).
6° Gemeen recht voor het overige.
2. “Bevoegdheden” [198], [199] |
1. Financiële instellingen onderworpen aan een wettelijk statuut [200]
a) Kredietinstellingen naar Belgisch recht: (W. 22 maart 1993):
- vergunning;
- prudentieel toezicht.
b) Bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen (al dan niet EER), verrichten van diensten en vertegenwoordigingskantoren (W. 22 maart 1993).
c) Hypotheekondernemingen (W. 4 augustus 1992, titel II):
- inschrijving;
- toezicht.
d) Kapitalisatieondernemingen (K.B. nr. 43, 15 december 1934)
- toezicht
e) Beleggingsinstellingen naar Belgisch recht (W. 6 april 1995, boek II):
- vergunning als
- beursvennootschap; of
- vennootschap voor vermogensbeheer; of
- vennootschap voor makelarij in financiële instrumenten; of
- vennootschap voor plaatsing van orders in financiële instrumenten;
- prudentieel toezicht.
f) Bijkantoren van buitenlandse beleggingsondernemingen (al dan niet EER) en verrichten van diensten (W. 6 april 1995, boek II).
g) Beleggingsadviseurs (W. 6 april 1995, boek III, titel II):
- vergunning;
- prudentieel toezicht.
h) Beleggingsadviseurs die niet in België gevestigd zijn (W. 6 april 1995, art. 134).
i) Beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging naar Belgisch recht (W. 20 juli 2004, deel III):
- vergunning als beheervennootschap van instellingen voor collectieve belegging;
- prudentieel toezicht [201].
j) Verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht (W. 9 juli 1975) [202]:
- vergunning;
- prudentieel toezicht.
k) Verzekeringstussenpersonen (W. 27 maart 1995):
- inschrijving;
- toezicht.
l) Bijkantoren van buitenlandse verzekeringsondernemingen (al dan niet EER) en verrichten van diensten (W. 9 juli 1975)
m) Valutahandel en wisselkantoren
- Wisselkantoren (W. 6 april 1995, art. 139):
- registratie;
- toezicht.
n) Derivatenspecialisten (W. 6 april 1995, artt. 45, 10° en 45bis):
- vergunning;
- prudentieel toezicht.
2. Openbaar aanbod van effecten en primaire markten (W. 22 april 2003) [203]
a) Voorafgaande goedkeuring van verplicht prospectus.
b) Regime voor een prospectus goedgekeurd in andere Lidstaten van de EER.
3. Instellingen voor collectieve belegging (“ICB's”) (W. 20 juli 2004) [204]
a) Belgische beleggingsinstellingen:
- inschrijving;
- toezicht.
b) Buitenlandse beleggingsinstellingen:
- inschrijving;
- toezicht [205].
4. Secundaire markten van financiële instrumenten (W. 2 augustus 2002, hoofdstuk II) [206]
a) Toezicht op het geheel van de toepassing van hoofdstuk II van de wet (artt. 33 tot 43).
b) Marktondernemingen die een Belgische gereglementeerde markt organiseren (artt. 16 tot 20) [207], [208]:
- vergunning;
- prudentieel toezicht.
c) Verrekeningsinstellingen (art. 22)
- Prudentieel toezicht
d) Vereffeningsinstellingen (art. 23)
- Prudentieel toezicht (vereffeningsinstellingen erkend als centrale depositaris voor de doeleinden van K.B. nr. 62 [209] of aangeduid op grond van art. 468 W.Venn.)
e) “Marktmisbruik”: misbruik van voorkennis en koers- of marktmanipulatie (artt. 33 tot 37).
- Toezicht
5. Publieke vennootschappen, openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in beursgenoteerde vennootschappen en openbare overnameaanbiedingen [210]
a) Naamloze vennootschappen die openbaar beroep doen of hebben gedaan op het spaarwezen (W.Venn.):
- inschrijving bij de CBFA;
- tussenkomst van de CBFA voorafgaand aan de verwezenlijking van de diverse verrichtingen.
b) Kennisgeving en openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in beursgenoteerde vennootschappen (W.Venn., W. 2 maart 1989, hoofdstuk I, en K.B. 10 mei 1989).
- Toezicht op de verplichte kennisgevingen aan de vennootschap en aan de CBFA.
c) Openbare overnameaanbiedingen en openbare uitkoopbiedingen.
- Openbare overnameaanbiedingen (W. 2 maart 1989, hoofdstuk II, in het bijzonder art. 15, § 3 en K.B. 8 november 1989): exclusieve bevoegdheid om toe te zien op de naleving van de reglementering terzake;
- Openbare uitkoopbiedingen (W.Venn., art. 513 en K.B. 8 november 1989, hoofdstuk IV).
3. Minister van Economische Zaken [211] |
1) Kapitalisatieondernemingen (K.B. nr. 43, 15 december 1934, hoofdstuk I)
- Vergunning (“machtiging”)
2) Ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur (“leasing”) (K.B. nr. 55, 10 november 1967, art. 2):
- vergunning (“erkenning”);
- registratie (art. 2, § 2): instellingen naar het recht van een andere Lidstaat van de EER.
3) Ondernemingen die consumentenkrediet verlenen (W. 12 juni 1991):
- vergunning (artt. 74 tot 79) (inschrijving voor de personen bedoeld in art. 77);
- registratie (consumentenkredietverrichtingen in België - bijkantoren of verrichten van diensten - door kredietinstellingen van de EER die in hun Staat van oorsprong gemachtigd zijn consumentenkredieten te verlenen): artikelen 74 en 75bis;
- toezicht (artt. 81 tot 109).
4) Toezicht op de transacties met betrekking tot diamanten (Programmawet 2 augustus 2002, artt. 168 tot 170).
5) Toezicht op de naleving van talloze wetten die strekken tot bescherming van de consument van financiële diensten [212].
4. Minister van Financiën [213] |
1) Vergunning voor de rekeninghouders van gedematerialiseerde titels van de staatsschuld (W. 2 januari 1991, art. 3).
2) Inschrijving door de FOD Financiën van bepaalde bijzondere categorieën van instellingen voor collectieve belegging (institutionele instellingen voor collectieve belegging in schuldvorderingen: W. 20 juli 2004, art. 108 en “private privaks”: W. 20 juli 2004, art. 123).
3) Erkenning van een secundaire markt van financiële instrumenten als gereglementeerde markt (W. 2 augustus 2002, art. 3, § 1).
4) Goedkeuring van het marktreglement van een Belgische gereglementeerde markt (W. 2 augustus 2002, art. 5, § 3).
5) Toelating voor de koppeling van een Belgische gereglementeerde markt (W. 2 augustus 2002, art. 12, § 2).
6) Goedkeuring van het clearing reglement (W. 2 augustus 2002, art. 22, § 3).
7) Andere gevallen [214].
5. Andere |
1. Bergen van Barmhartigheid [215]: gemeentelijke autoriteiten.
2. Nationale Delcrederedienst [216]: bijzonder regime.
3. Erkenningsraad voor effectenmakelaars [217].
[1] | Hoogleraar aan de Université libre de Bruxelles. Advocaat aan de balie te Brussel (Stibbe). |
[2] | Assistent aan de K.U.Leuven. Advocaat aan de balies te Brussel en New York (Stibbe). |
[3] | W. 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten (infra, III, 2, 3). |
[4] | Zie vnl. W. 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles (infra, IV, C). |
[5] | De cijfergegevens dateren van eind december 2003 (tenzij het in de tekst anders wordt aangegeven). |
[6] | Zie het Wetboek van Internationaal Privaatrecht (W. 17 juli 2004, in werking getreden op 1 oktober 2004), en in het bijzonder artt. 87, 91, 106, 114, 119 en 144. |
[7] | A. Bruyneel, “Synthèses de droit financier”, J.T. 2004, 665-682 . |
[8] | Zie tevens artt. 9 tot 11. |
[9] | Het oude statuut van de portefeuillemaatschappijen (K.B. nr. 64, 10 november 1967) werd afgeschaft; de wet van 20 januari 1978 tot organisatie van de associatie der holdings bij de economische planning blijft niettemin bestaan. |
[10] | Op heden Federale Investeringsmaatschappij genaamd (FIM) (W. 2 april 1962 en 30 maart 1976). |
[11] | De CFI en de GAFI worden behandeld in synthese III, deel 2, sub 2 (witwasreglementering). |
[12] | Bv. het decreet van de Vlaamse Raad tot bevordering van de economische expansie in het Vlaamse Gewest van 15 december 1993; decreet van het Waalse Gewest van 11 maart 2004 betreffende de gewestelijke incentives ten gunste van de grote ondernemingen. |
[13] | Bv. voor het Vlaamse Gewest (decreet van 7 mei 2004): NV Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM), Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV), Vlaamse Participatiemaatschappij (VPM) en Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (GIMV). Zie tevens m.b.t. het activeren van risicokapitaal, ARKimedes Management NV (decreet van 19 december 2003 en besluit van 3 december 2004). |
[14] | Met uitzondering van bevoegdheden inzake de begroting, fiscale bevoegdheden (met inbegrip van de “EBA”, de gedeeltelijke veroordeling door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van de taks op beursverrichtingen en de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, in omzetting, maar met datum van inwerkingtreding uitgesteld tot 1 juli 2005) en de overheidsboekhouding. |
[15] | “De Koning geeft in euro of in cent luidende muntstukken uit die bestemd zijn voor de circulatie”. |
[16] | Aantal in omloop zijnde muntstukken (eind 2003): 686,7 miljoen euro. |
[17] | Adde: Commissie voor het ijken en waarborgen van edele metalen (W. 11 augustus 1987 houdende waarborg van werken uit edele metalen, o.m. artt. 1, 3, 12 en 15, en uitvoeringsbesluit 18 januari 1990, o.m. art. 9). |
[18] | Bedrag van de overheidsschuld (eind september 2004): 271,3 miljard euro. |
[19] | Adde: het Belgisch-Kongolees Fonds voor Delging en Beheer (openbare schuld van de voormalige kolonie), zelfstandige instelling van internationaal publiekrecht (overeenkomsten 6 februari 1965), die zowel ressorteert onder het toezicht van de FOD Financiën, als dat van de FOD Buitenlandse Zaken. |
[20] | Bedrag van de portefeuille van publieke fondsen (eind 2003): 217,5 miljoen euro, gefinancierd door eigen middelen en voorschotten van de Staat. |
[21] | Bedrag gerechtelijke consignatiën in speciën (eind 2003): 1,7 miljard euro. |
[22] | Omzet 2003: 987,9 miljoen euro. |
[23] | In verband met de Nationale Delcrederedienst, zie synthese II, sub A, 6. |
[24] | Totaal balans 2003: 47,9 miljard euro. Biljetten in circulatie: 14,2 miljard euro (op een totaal van 436,1 miljard euro voor het Eurosysteem). |
[25] | Instrumenten van monetair beleid: aanbrengen van liquiditeiten, “fine-tuning” transacties, permanente faciliteiten en verplichte reserves; adde: klassieke functies als “bankier der bankieren” en “lender of last resort”. |
[26] | In verband met de bescherming van de financiële systemen (regime van verrichtingen), zie synthese III, deel 2, sub 3. |
[27] | Meer algemeen, zie het verslag 2003 van de ECB, p. 133 e.v. |
[28] | W. 7 augustus 1900. |
[29] | Cf. supra, A, 3. |
[30] | Zie synthese V.I. |
[31] | Bv. Bank for International Settlements (“BIS”), “G-10” en “Comité van Bazel”. |
[32] | Opm.: de monetaire associatie tussen België en Luxemburg is beëindigd en het Belgisch-Luxemburgs Instituut voor de Wissel (“BLIW”) is afgeschaft, en dit in tegenstelling tot de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie (“BLEU”) die, net zoals de Economische Unie Benelux, blijft bestaan. |
[33] | Dagelijks gemiddeld 1.750 miljard euro (in 2003). |
[34] | De kredietinstellingen en de meeste categorieën van beleggingsondernemingen maken verplicht deel uit van het huidige systeem; totaal van de middelen die op heden beschikbaar zijn: 678 miljoen euro. |
[35] | Opm.: voor de verzekeringsondernemingen, zie W. 21 december 1994, artt. 178 en 179. |
[36] | Gemiddelde voor 2003: 130,9 miljard euro. |
[37] | Aandeelhouders: de Staat en de Federale Participatiemaatschappij (FPM). |
[38] | Omzet van de “Financiële Post” (in 2002): 150 miljoen euro. |
[39] | Algemene staten (eind juni 2004): 991 miljard euro; deposito's: 441,7 miljard euro; kredieten: 348,5 miljard euro; 32 miljoen open rekeningen en 13 miljoen uitgegeven kaarten. |
[40] | In deze cijfers werden de instellingen vermeld sub 1.2 niet opgenomen. |
[41] | Een lijst van de kredietinstellingen “EER” is gepubliceerd door de Europese Commissie. |
[42] | 26 bijkantoren en 26 in vrije dienstverrichting. |
[43] | Bv. eigen vermogen (besluit CBFA 5 december 1995), toezicht op een geconsolideerde basis (K.B. 12 augustus 1994), periodieke informatie en boekhoudregels (K.B. [I + II + III] 23 september 1992). |
[44] | Bv. gevolmachtigde agenten, eigen vermogen, risicolanden, periodieke rapportering, jaarrekeningen, interne controle en audit, voorkoming van witwas, bijzondere mechanismen, fiscaal voorkomingsbeleid, compliancefunctie en uitbesteding (outsourcing). |
[45] | Zie ook de wetten van 19 november 2004 en 6 december 2004 (omzetting van richtlijn 2001/24/EG van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen) en de vooropgestelde omzetting van richtlijn 2002/87/EG van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat; adde: de noodzakelijke wijzigingen wegens de invoering van de IAS/IFRS-boekhoudnormen en wegens het “Bazel II”-akkoord van juni 2004 omtrent het eigen vermogen. |
[46] | Betreffen tevens het beroepskrediet: de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering, het Participatiefonds (W. 28 juli 1992, hoofdstuk VI en diverse K.B.'s), de regionale Waarborgfondsen (Vlaanderen: besluit 3 juli 1993; Wallonië: besluit 5 april 1990; Brussel: ordonnantie 22 april 1999 en besluit 5 april 2004) en de maatschappijen voor onderlinge borgstelling (K.B. 30 april 1999). |
[47] | Zie gecoördineerde wet tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen (K.B. 24 december 1996), met betrekking tot de Federale Participatiemaatschappij (holding van openbaar nut) (“FPM”), het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet (“CBHK”) en NV Credibe, alsook titel II met betrekking tot de harmonisering van de werkingsvoorwaarden van de kredietinstellingen. |
[48] | Waarvan 290 deposito's kunnen ontvangen van het publiek in België. |
[49] | Desgevallend, cumul van wettelijke statuten, onder meer met het statuut van kredietinstelling beheerst door de Bankwet. |
[50] | Uitstaand bedrag van 82,5 miljard euro (eind 2003) (hypothecaire kredieten); kredieten aangegaan in 2003: 13,4 miljard euro voor 165.000 overeenkomsten. |
[51] | K.B. 26 december 1984 is nog (steeds) niet in werking getreden. |
[52] | Overeenkomstig K.B. nr. 43, door de Minister van Werk; overeenkomstig het K.B. van 1984, door de Minister van Economische Zaken na advies van de CBFA. |
[53] | 183 erkende kredietgevers “art. 74”, 13 registraties “art. 75bis” en ongeveer 30.000 inschrijvingen “art. 77”; uitstaand bedrag van 26,8 miljard euro voor 4,5 miljoen overeenkomsten (eind 2003). |
[54] | Opm.: de definitie van de “consument” is niet identiek aan deze in de “WHPC”; idem voor de definitie van “financieringshuur” in de wet van 14 juni 1991 die verschilt van deze van de “leasing” in het K.B. nr. 55. |
[55] | Uitstaand bedrag van 10,5 miljoen euro (eind 2003). |
[56] | Algemene staten (eind 2003): 15,4 miljard euro, waarvan 10,6 miljard euro (activa) en 7,9 miljard euro (passiva). |
[57] | Beheerd vermogen (eind 2003): 183 miljard euro. |
[58] | 9 bijkantoren en 253 in vrije dienstverrichting. |
[59] | Zie art. 2, § 1bis tot 5 voor bijzondere gevallen, gedeeltelijke toepassingen en vrijstellingen. |
[60] | Belangrijk voorbeeld: art. 9 verplicht een verschillend beheer afhankelijk van de precieze tak of groep van activiteiten. |
[61] | 118 vennootschappen (naamloze vennootschappen, coöperatieve vennootschappen, onderlinge verzekeringsverenigingen, e.a.) waarvan 51 voor de activiteiten “leven” en 95 voor de activiteiten “niet-leven” of “BOAR”. Geïnde premies (in 2003): 18,1 miljard euro (leven) en 8,3 miljard euro (niet-leven). Totale balans van de sector (eind 2003): 126,1 miljard euro. |
[62] | Adde: de “verzekeringstakken” (bijlage I van het Controlereglement): - Groep van activiteiten “niet-leven”: 1. Ongevallen; 2. Ziekte; 3. Voertuigcasco met uitzondering van rollend spoorwegmaterieel; 4. Casco rollend spoorwegmaterieel; 5. Luchtvaartuigcasco; 6. Casco zee- en binnenschepen; 7. Vervoerde goederen met inbegrip van koopwaren, bagage en alle andere goederen; 8. Brand en natuurevenementen; 9. Andere schade aan goederen; 10. B.A. motorrijtuigen; 11. B.A. luchtvaartuigen; 12. B.A. zee- en binnenschepen; 13. Algemene B.A.; 14. Krediet; 15. Borgtocht; 16. Diverse geldelijke verliezen; 17. Rechtsbijstand; 18. Hulpverlening; - Groep van activiteiten “leven”: 21. Levensverzekeringen, niet verbonden met beleggingsfondsen; 22. Bruidsschats- en geboorteverzekeringen, niet verbonden met beleggingsfondsen; 23. Levens-, bruidsschats- en geboorteverzekeringen in verband met beleggingsfondsen; 24. De in Ierland en het Verenigd Koninkrijk bestaande verzekering genaamd “Permanent health insurance”; 25. Tontineverrichtingen; 26. Kapitalisatieverrichtingen; 27. Beheer van collectieve pensioenfondsen; 28. De verrichtingen zoals bedoeld in boek IV, titel 4, hoofdstuk I van de “Franse code des assurances”; 29. De in de wetgeving op de sociale verzekering omschreven en bedoelde verrichtingen in verband met de duur van het leven en van de mens (...). Takken 14 en 15 (krediet en borgtocht: premies van 134 miljoen euro in 2003) en de takken “leven” (21, 22 en 26: premies van 15,2 miljard euro in 2003, en 23, verzekeringen in verband met beleggingsfondsen: premies van 2,4 miljard euro in 2003) betreffen in het bijzonder de bank- en financiële sector. Adde: de maatschappijen voor onderlinge borgstelling beheerst door het K.B. 30 april 1999. |
[63] | Zie in dit verband tevens synthese III, deel 1, sub E, 1. |
[64] | Opm.: op boekhoudkundig vlak, zie voornamelijk het K.B. van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen. |
[65] | Zie ook de wetten van 19 november 2004 en 6 december 2004 (omzetting van richtlijn 2001/17/EG van 19 maart 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van verzekeringsondernemingen) en de vooropgestelde omzetting van richtlijn 2002/87/EG van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat; adde: de noodzakelijke wijzigingen wegens de invoering van de IAS/IFRS-boekhoudnormen. |
[66] | Bevoegdheid uitgebreid door de wet van 1992 op het hypothecair krediet. |
[67] | 28.048 ingeschreven. |
[68] | Om te zetten: richtlijn 2002/92/EG van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling. |
[69] | 330 pensioenfondsen en -kassen toegelaten of ingeschreven (eind 2003). |
[70] | Om te zetten: richtlijn 2003/41/EG van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden en toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. |
[71] | Zie met betrekking tot de pensioenspaarfondsen tevens synthese IV, C, 1.2.5. |
[72] | Adde: Raad en de Commissie voor Aanvullende Pensioenen; Raad en de Commissie voor het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen. |
[73] | Gezien zijn bijzondere rol, werd de Nationale Delcrederedienst in synthese II behandeld, en dit ongeacht het openbaar karakter van deze instelling: openbare instelling van categorie C overeenkomstig de controlewet van 16 maart 1954, delegatie van verscheidene federale en regionale ministeries. Adde: de consultatieve rol van het interministerieel comité “Finexpo”. |
[74] | 28 (eind 2003). |
[75] | Gemiddelde dagelijkse netto-omzet (in 2001): ongeveer 10 miljard USD. |
[76] | Of nog niet onderworpen. |
[77] | In verband met tussenpersonen, zie tevens de circulaire CBFA B 93/5 betreffende de gevolmachtigde agenten van kredietinstellingen, het regime toepasselijk op kredietbemiddelaars in de zin van de wet van 1991 op het consumentenkrediet (hoofdstuk V) en de wet van 27 maart 1995 betreffende de verzekeringsbemiddeling. |
[78] | Bv.: NV Krediet voor sociale woningen en de Waalse Maatschappij voor Sociaal Krediet. |
[79] | Aan deze bepaling werd nog geen uitvoering gegeven. |
[80] | Bepalingen in werking getreden, maar het uitvoeringsbesluit is nog niet genomen. |
[81] | Financiële diensten (WHPC, art. 77, § 1, 4°; vgl. richtlijn 2002/65/EG van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten, art. 2, b); bank- en kredietverleningsdiensten (Bankwet, art. 3, § 2 en de (geconsolideerde) richtlijn 2000/12/EG van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, bijlage I); beleggingsdiensten (W. 6 april 1995, art. 46, 1° en 2°, en richtlijn 2004/39/EG van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, art. 4 en bijlage I). |
[82] | Zie in het bijzonder de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, in werking getreden op 1 oktober 2004. |
[83] | In verband met de definitie van producten, diensten en de verkoper, zie art. 1 van de wet. |
[84] | De verkoper van financiële diensten kan zich het recht voorbehouden het tarief van deze diensten te wijzigen, mits hij zich ertoe verbindt dergelijke wijziging ter kennis te brengen van de consument binnen een redelijke opzegtermijn en mits deze laatste vrij is onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen; de verkoper van financiële diensten kan zich tevens het recht voorbehouden de door of aan de consument te betalen rentevoet te wijzigen, zonder enige opzegtermijn in geval van geldige reden, mits hij zich ertoe verbindt dit zo spoedig mogelijk ter kennis te brengen van de consument en mits deze laatste vrij is onmiddellijk de overeenkomst op te zeggen. |
[85] | Adde: verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking (tussen nationale instanties) met betrekking tot consumentenbescherming. |
[86] | In verband met het verzenden van reclame per elektronische post, zie het K.B. van 4 april 2003, dat ten dele de richtlijn 2002/58/EG van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector van de elektronische communicatie omzet. |
[87] | Opm.: zie tevens de circulaire van de CBFA D1 2000/2 van 5 mei 2000 (financiële diensten via het Internet: prudentiële vereisten). |
[88] | De valutadatum van een bankverrichting is de datum waarop een opgenomen bedrag ophoudt rente op te brengen of een gestort bedrag rente begint op te brengen. De boekingsdatum van een bankverrichting is de datum waarop de verrichting boekhoudkundig op de rekening wordt bijgeschreven. |
[89] | Adde: de verordening (EG) nr. 2560/2001 van 19 december 2001 van 19 december 2001 betreffende grensoverschrijdende betalingen in euro (voor verrichtingen van maximaal 12.500 euro, plafonnering van de kosten gelijk aan de kosten voor binnenlandse betalingen; vanaf 1 januari 2006 wordt dit bedrag verhoogd tot 50.000 euro). |
[90] | Zie tevens het K.B. van 22 april 1999 tot regeling van de registratie door de NBB en van hun raadpleging en het K.B. van 9 augustus 2002 tot regeling van de werking van het Fonds ter bestrijding van overmatige schuldenlast. |
[91] | Adde: de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument en diverse bepalingen (voornamelijk op gemeenschaps- en gewestniveau) inzake schuldbemiddeling. |
[92] | Zie art. 1 voor de definities. |
[93] | Zie tevens synthese II, A, sub 2.4 (regime van de ondernemingen). |
[94] | Opm.: zie tevens de aanbeveling van de Europese Commissie van 1 maart 2001 betreffende de voorlichting die de kredietgevers die woningkredieten aanbieden, in de precontractuele fase aan de consumenten moeten geven (2001/193/CE) en de Europese Gedragscode in dat verband. |
[95] | Zie tevens synthese II, A, sub 2.1 (regime van de ondernemingen). |
[96] | Bepaling nog niet in werking getreden; tot datum van inwerkingtreding, zie art. 36 van de wet van 6 april 1995; tevens is rekening te houden met de “Conduct of Business Rules” van het CESR en de toekomstige omzetting van art. 19 van de richtlijn 2004/39/EG van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten. |
[97] | Art. 27 nog niet in werking getreden. |
[98] | Enkel toepasselijk op vennootschappen voor vermogensbeheer. |
[99] | Adde: de circulaires van de CBFA B 92/4 en S 92/3 van 14 augustus 1992 betreffende vermogensbeheer en beleggingsadvies. |
[100] | Zie tevens synthese II, A, sub 5 (regime van de ondernemingen). |
[101] | In verband met bijzondere voorwaarden, zie tevens art. 13 van het Controlereglement. |
[102] | Onze tekst beperkt zich hierna tot de zes voornaamste verzekeringscontracten (cf. de classificatie op de website van de CBFA). |
[103] | De doelstelling is hier de bescherming van benadeelden door verzekeringsactiviteiten. |
[104] | Voor de bepalingen die rechtstreeks gerelateerd zijn aan de bescherming van de consument, zie deel 1, B, sub 4 en 5. |
[105] | Dit bedrag werd niet expliciet in euro omgezet; komt overeen met 247,89 euro. |
[106] | Adde: art. 1: verplichting voor iedere koopman om houder te zijn van een rekening bij de Post (Postcheque) of bij een in België gevestigde kredietinstelling en verplichting om deze rekening te vermelden op de facturen, rekeningafschriften of andere documenten waarbij hij de betaling vordert. |
[107] | Goedgekeurd door het K.B. 8 oktober 2004. |
[108] | Ratione materiae is het kernbegrip de illegale herkomst van geld of activa, wanneer deze het gevolg is van de inbreuken opgesomd in art. 3, § 2 (met inbegrip van 2°: een beursmisdrijf, het onwettig openbaar aantrekken van spaargelden - cf. “controle van de perimeter” - of het verlenen van beleggingsdiensten, diensten van valutahandel of van geldoverdracht zonder vergunning). |
[109] | Bijgevolg in het bijzonder tijdens eerste verrichtingen, openingen van rekeningen, enz. |
[110] | Op internationaal vlak, zie de 40 aanbevelingen (“Forty Recommendations”), de 8 bijzondere aanbevelingen met betrekking tot de financiering van terrorisme (“Eight Special Recommendations on Terrorist Financing”) en de lijst van “niet-coöperatieve” landen opgesteld door de Financial Action Task Force on Money Laundering (“FATF”; waarnaar ook vaak verwezen wordt onder de Franstalige benaming, namelijk de Groupe d'action financière oftewel “GAFI”) opgericht in 1989 door de “G-7”. |
[111] | Bepalingen hoofdzakelijk met betrekking tot verrichtingen (in het algemeen met zeer belangrijke uitzonderingen op het gemeen (burgerlijk en handels)recht). Zie bovendien de syntheses I, II, IV en V. |
[112] | Omzetting van richtlijn 2002/47/EG van 6 juni 2002 betreffende financiëlezekerheidsovereenkomsten (“Collateral Richtlijn”). De meeste bepalingen zijn ook van toepassing op de zakelijkezekerheidsovereenkomsten en de nettingovereenkomsten die zijn gesloten vóór 1 februari 2005 (art. 73). Adde: hoofdstuk XII van deze wet bevat diverse fiscale bepalingen. |
[113] | Zakelijkezekerheidsovereenkomsten en nettingovereenkomsten (of betalingen, transacties of handelingen gesteld ter uitvoering daarvan) zijn geldig en aan derden tegenstelbaar en hebben rechtsgevolg (inclusief in het geval van een insolventieprocedure, het beslag of enig ander geval van samenloop) als die overeenkomsten zijn gesloten vóór het tijdstip waarop de insolventieprocedure wordt geopend of vóór het beslag of de samenloop plaatsvindt (of, wanneer die overeenkomsten na dat moment zijn gesloten, als de tegenpartij kan aantonen dat zij, op het ogenblik waarop de betrokken overeenkomst werd gesloten, in de gewettigde onwetendheid verkeerde over de opening of het eerder plaatsvinden van de procedure of de samenloop) (art. 15, § 1 en § 2). |
[114] | Artt. 25bis en 26 W. 2 januari 1991 werden opgeheven (W. 15 december 2004, art. 69, 4°). |
[115] | Adde: Bepalingen inzake margeopvragingen alsook inzake substitutie van de oorspronkelijk overgedragen activa door nieuwe financiële instrumenten of andere contanten (art. 12, § 1, tweede lid). |
[116] | Niet van toepassing op overeenkomsten gesloten tussen of met natuurlijke personen (art. 12, § 4). |
[117] | Adde: Bepalingen inzake margeopvragingen alsook inzake substitutie van de oorspronkelijke, ter uitvoering van de contante verkoop geleverde, financiële instrumenten, door nieuwe financiële instrumenten (art. 13, § 1, tweede en derde lid). |
[118] | Art. 157, § 1, Bankwet werd opgeheven (W. 15 december 2004, artt. 24 en 69, 5°). |
[119] | Opm.: de grondslag en de gewaarborgde schuldvorderingen zijn niet identiek voor de twee categorieën van schuldeisers. |
[120] | Verrekeningen (“netting”) rechtsgeldig en kunnen aan derden worden tegengeworpen, ook in geval van faillissement, gerechtelijk akkoord of een van het faillissement verschillende samenloop tegen een deelnemer; ambtshalve debiteren en gebruikmaking van de kredietopening door de beheerder; rechtsgeldigheid, tegenstelbaarheid en eventuele onherroepelijkheid van betalingsopdrachten; procedures voor de insolventie van een deelnemer; doorzichtigheid van de systemen; geen terugwerkende kracht van een vonnis van faillietverklaring (“neutralisatie van de nul uur regel”); internationaal privaatrecht; doeltreffendheid van de zekerheden; niet-vatbaarheid voor beslag van de afwikkelingsrekeningen betreffende contanten. |
[121] | Adde: algemeen reglement van het CIK (M.B. 3 september 2000). |
[122] | Zie o.m. de Europese Insolventieverordening van 29 mei 2000, art. 3 Faill.W. en de wetten van 19 november 2004 en 6 december 2004 (omzetting van richtlijn 2001/24/EG van 4 april 2001 betreffende de sanering en de liquidatie van kredietinstellingen). |
[123] | Art. 2, 4°, b, bevat een reglementering van de valutadata. |
[124] | P.m.: Belasting van inkomsten uit spaargelden, in het bijzonder na de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003, in omzetting maar met datum van inwerkingtreding uitgesteld tot 1 juli 2005 (beslissing van de Raad van 19 juli 2004). |
[125] | Eind 2003 bedroegen de financiële activa aangehouden door particulieren 669,5 miljard euro (waarvan 218 miljard euro in speciën en deposito's, 133 miljard euro in vastrentende effecten, 84 miljard euro in aandelen en andere deelnemingen, 106 miljard euro in deelbewijzen van ICB's en 129 miljard euro in technische verzekeringsprovisies). |
[126] | Overheidsschuld (eind maart 2004): 270,9 miljard euro. |
[127] | De voornaamste zijn: K.B. 9 november 1992 en 16 oktober 1997, M.B. (I) 12 december 2000 (lineaire obligaties: “OLO's”, met inbegrip van de “OLOP's”); K.B. 1 oktober 1998 (aanhouden op rekening van gedematerialiseerde effecten bij internationale effectenclearingstelsels); K.B. 9 juli 2000 (staatsbons); M.B. (II) 12 december 2000 (schatkistcertificaten). |
[128] | Zie ook de Administratie der Thesaurie en het Rentenfonds (syntheses I, A, 2 en 3, en IV, D partim). |
[129] | 414 verrichtingen goedgekeurd door de CBFA in 2003. |
[130] | De wet zal moeten worden aangepast aan richtlijn 2003/71/EG van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten. |
[131] | Die de essentie van de oudere teksten met betrekking tot het toezicht op roerende waarden heeft opgeheven (titel II van het K.B. nr. 185, 9 juli 1935, art. 22, W. 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden en W. 10 juli 1969 op het solliciteren van het openbaar spaarwezen). |
[132] | Bv. openbare aanbiedingen op een Belgische georganiseerde markt, openbare aanbiedingen van effecten gecreëerd door een Lidstaat van de EER of door zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, thesauriebewijzen en depositobewijzen, openbare aanbiedingen van effecten waaruit de ontvangst van terugbetaalbare gelden blijkt (kasbons), eurobonds die aan bepaalde voorwaarden voldoen. |
[133] | Voor de details en het openbaar karakter van een dergelijk voorstel, zie art. 3, § 1, 4° en K.B. 7 juli 1999 over het openbaar karakter van financiële verrichtingen, art. 7. |
[134] | Bijzondere regels inzake eurobonds (art. 4). |
[135] | Volledige lijst in art. 3, 2°. |
[136] | Volledige lijst in art. 2, 2°. |
[137] | Adde: K.B. 8 november 1989 (met inbegrip van de schema's): openbare overnamebod prospectus en openbare uitkoopbod prospectus; K.B. 18 september 1990 (met inbegrip van de schema's): toelatingsprospectus (voor de vrijstellingen, zie artt. 6 en 7, en K.B. 26 juni 2003); K.B. 31 oktober 1991 (met inbegrip van de schema's): uitgifteprospectus (voor de vrijstellingen, zie artt. 9 en 10); K.B. 14 november 1991: Europese wederzijdse erkenning; K.B. 13 februari 1996: versnelde procedure; circulaire CBFA D 2/F/2003/1 van maart 2003 betreffende de indiening en behandeling van uitgiftedossiers. |
[138] | Opm.: tijdens de looptijd van het openbaar bod is het K.B. van 5 december 2000 (waarbij sommige bepalingen van de WHPC van toepassing worden verklaard op financiële instrumenten, effecten en waarden) niet toepasselijk op openbare biedingen waarvoor een prospectus is goedgekeurd of erkend door de CBFA (art. 2, al. 2) of die vrijgesteld zijn van de prospectusverplichting of waarop de wet van 22 april 2003 niet van toepassing is (cf. ook synthese III, deel 1, A, sub 1). |
[139] | Of overeenkomstig richtlijn 85/611/EEG van 20 december 1984, “ICBE” (instellingen voor collectieve belegging in effecten; dit begrip is evenwel te beperkt). |
[140] | Gedeeltelijke omzetting tot doel van richtlijnen 2001/107/EG en 2001/108/EG van 21 januari 2002. |
[141] | Vastgoedbevaks blijven daarentegen wel vallen onder het wettelijk kader voor de instellingen voor collectieve belegging (W. 20 juli 2004, art. 7, eerste lid, 5° en 233; K.B. 10 april 1995). |
[142] | Memorie van Toelichting, Parl. St., DOC-51, 909/1 en 910/1, 15. Desgevallend zullen emittenten van vastgoedcertificaten wel moeten voldoen aan de verplichtingen van onder meer het koninklijk besluit van 31 maart 2003 betreffende de verplichtingen van emittenten van financiële instrumenten die zijn toegelaten tot de verhandeling op een Belgische gereglementeerde markt. |
[143] | 155 (kapitalisatie- of distributie-)ICB's (waarvan 57 voldoen aan de voorwaarden van de richtlijn), met 1.262 compartimenten en een nettoactief van 87 miljard euro. |
[144] | Het gaat daarbij om 1° beleggingen die voldoen aan de voorwaarden van richtlijn 85/611/EEG; 2° financiële instrumenten en liquide middelen; 3° grondstoffen, opties en termijncontracten op grondstoffen; 4° opties en termijncontracten op effecten, deviezen en beursindexcontracten; 5° vastgoed; 6° hoogrisicodragend kapitaal; 7° schuldvorderingen in het bezit van derden en overgedragen aan de ICB; 8° financiële instrumenten die zijn uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen; 9° andere door de Koning toegelaten beleggingen (W. 20 juli 2004, art 7, eerste lid). |
[145] | Opm.: “hedge funds” zijn noch gereglementeerd, noch publiek verhandeld; zie niettemin K.B. 4 maart 2005, artikel 53, § 1 m.b.t. bepaalde ICB's die in hedge funds, een gediversifieerde korf van rechten van deelneming uitgegeven door hedge funds, of een hedge fund index beleggen. |
[146] | Via K.B. kunnen ook institutionele “privaks” of “prifondsen” worden toegelaten (W. 20 juli 2004, art. 107). |
[147] | (Kapitalisatie- of distributie-)ICB's, met een nettoactief van 49 miljard euro: 218 “Europese paspoorten” met 1.925 compartimenten, en 49 andere buitenlandse ICB's met 142 compartimenten. |
[148] | Hoofdstuk II zal moeten worden aangepast aan de richtlijn 2004/39/EG van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, die richtlijn 93/22/EEG van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, heeft vervangen. |
[149] | Deze lijst - wijzigbaar door de Koning - is opgenomen in art. 2, 1°, van de wet. |
[150] | Gedefinieerd met verwijzing naar art. 46, 1°, van de wet van 6 april 1995. |
[151] | Regelmatige werking van de markthandel, marktregels waardoor de leden van de markt contractueel gebonden zijn, adequate informaticasystemen, transparantie, verrekenings- en vereffeningssystemen die voldoende waarborgen bieden, gepaste structurele maatregelen en urgentieplannen, enz. |
[152] | Opm.: de Europese Commissie publiceert een “EER”-lijst van gereglementeerde markten. |
[153] | Genoteerde vennootschappen: 145; beurskapitalisatie: 137,5 miljard euro; transactievolume (2003): 37,8 miljard euro; aantal transacties (2003): 1,5 miljard. P.m.: noteringswijze; “BEL20”-index; diverse markt “segmenten”. |
[154] | De rentemarkt maakt deel uit van de eerste markt maar heeft een eigen reglement (M.B. 26 augustus 2002). |
[155] | Euronext Brussels heeft bovendien twee georganiseerde maar niet-gereglementeerde markten opgericht, de openbare veilingen en de vrije markt. |
[156] | Transacties 2003 “fixing”: 341,3 miljoen euro. |
[157] | Dit is het geval voor de “Trading Facility”-markt. |
[158] | Deze regels en deze die onder ii) hierna bedoeld worden zijn deels gemeenschappelijk voor het geheel van Euronext, en deels specifiek voor Euronext Brussels; anderzijds blijft het “reglement van de Brusselse Beurs” (K.B. 16 februari 1996) voortbestaan in artt. 14 tot 16 met betrekking tot “transparantie van de markten verzekerd door (…) de verspreiding van de beursinformatie”). |
[159] | LCH.Clearnet en het “Clearing 21”-systeem. |
[160] | Zie ook §§ 2 en 6 van art. 7 (“bevoegde autoriteiten” en het beroepsgeheim). |
[161] | Opm.: deze regels doen geen afbreuk aan de toepassing van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten, in het bijzonder voor wat het toelatingsprospectus betreft; de huidige toelatingsvoorwaarden zijn hernomen in het marktreglement van Euronext Brussels (met uitzondering van het K.B. [I] 22 december 1995, art. 22: vormvoorwaarden van effecten aan toonder). |
[162] | Adde: richtlijn 2001/34/EG van 28 mei 2001 betreffende de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs en de informatie die over deze effecten moet worden gepubliceerd (“codificatie”, weliswaar gedeeltelijk voorbijgestreefd, van de richtlijnen van 1979, 1980, 1982 en 1988). |
[163] | Toezicht uitgeoefend door de CBFA, in principe a posteriori; zie tevens de circulaires FMI/2003-02 (van toepassing op Belgische emittenten) en FMI/2004-02 (van toepassing op buitenlandse emittenten) van de CBFA. |
[164] | Het besluit zal moeten worden aangepast aan de “transparantie”-richtlijn (richtlijn 2004/109/EG van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten). |
[165] | Adde: verplichtingen uit het vennootschapsrecht (W.Venn. en uitvoeringsbesluit), het boekhoudrecht en het marktreglement. |
[166] | Zie ook K.B. 13 mei 1996 tot bepaling van de voorwaarden volgens dewelke transacties mogen uitgevoerd worden buiten een gereglementeerde markt. |
[167] | K.B. 16 mei 2003 betreffende de buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten en het Besluit van het Comité van het Rentenfonds van 1 december 2003 tot vaststelling van de marktregels van de buitenbeursmarkt. |
[168] | Categorieën van instellingen die verrekeningsdiensten kunnen verstrekken met betrekking tot transacties op een gereglementeerde markt; vergunning in bepaalde gevallen door de Minister van Financiën; goedkeuring van de regels van verrekening door de Minister van Financiën; prudentiële controle door de CBFA, zonder afbreuk aan de bevoegdheden van toezicht door de NBB (oversight) en bovendien voor zover een dergelijk toezicht (dat equivalent geacht wordt) niet werd uitgeoefend door een buitenlandse toezichthouder. |
[169] | Categorieën van instellingen die diensten van vereffening verstrekken met betrekking tot transacties op een gereglementeerde markt; prudentiële controle door de CBFA van de vereffeningsinstellingen die erkend zijn als centrale depositaris op grond van K.B. nr. 62 (CIK en Euroclear Bank) of art. 468 W.Venn. (gedematerialiseerde effecten); macro-economisch toezicht op vereffeningsinstellingen door de NBB (oversight); adde: multilaterale akkoorden. |
[170] | Cf. K.B. nr. 62 - gecoördineerd door K.B. 27 januari 2004, bekrachtigd door W. 15 december 2004 (art 70) - betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten; Algemeen reglement CIK. |
[171] | Kerncijfers van de groep Euroclear (mondiaal): 11,9 triljoen euro in deposito eind 2003; transactievolume 2003: 256,2 triljoen euro. |
[172] | P.m.: zeer belangrijke rol van het Belgisch bijkantoor van de Bank of New York inzake bewaring van effecten (global custody). |
[173] | Uitgezonderd zijn de operaties van monetair beleid, wisselbeleid of het beheer van de overheidsschuld uitgevoerd door een Lidstaat van de EER, de ESCB, de NBB, een centrale bank van een Lidstaat van de EER, het Rentenfonds, de Amortisatiekas van de overheidsschuld en de regionale en lokale overheden. |
[174] | Opmerkingen: i) zijn nog geheel of gedeeltelijk om te zetten: de richtlijn 2003/6/EG van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) en de twee richtlijnen van 22 december 2003 met uitvoeringsmodaliteiten: definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie (2003/124/EG) alsook de juiste voorstelling van beleggingsaanbevelingen en de bekendmaking van belangenconflicten (2003/125/EG). Andere uitvoeringsmodaliteiten zijn reeds in voege (verordening (EG) nr. 2273/2003 van de Commissie van 22 december 2003: uitzonderingsregeling voor terugkoopprogramma's en voor de stabilisatie van financiële instrumenten); ii) adde: de strafrechtelijke inbreuken bedoeld in art. 311 Sw. en in de wet van 18 juli 1924 op de wederrechtelijke speculatie inzake levensmiddelen en koopwaren, handelspapieren en -effecten; iii) andere marktmisdrijven: zie o.m. art. 148, § 3, van de wet van 6 april 1995, verplichtingen van emittenten van toegelaten financiële instrumenten (supra, D, 2.g) en diversen sub E hierna. |
[175] | Tot de inwerkingtreding, zie art. 36 van de wet van 6 april 1995; eveneens rekening houden met de “Conduct of Business Rules” van CESR en de toekomstige omzetting van artikel 19 van de richtlijn 2004/39/EG van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten. De CBFA is belast met het toezicht op de eerbiediging van voornoemde artt. 26 en 36. Adde: hoofdstuk 8 van het Belgisch deel van het rule book van Euronext Brussels. |
[176] | Adde: de bevoegdheden toegewezen aan de Koning door art. 28 van de wet. |
[177] | Opm.: het Wetboek van Vennootschappen bevat eveneens bepalingen waarvan de toepassing beperkt is tot genoteerde vennootschappen (bv.: belangenconflictenregeling, art. 524; inkoop eigen aandelen, art. 620). |
[178] | In dat geval, bijzondere definitie van het openbaar karakter: uitvoeringsbesluit, art. 204. |
[179] | Om te zetten: richtlijn 2004/25/EG van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod. |
[180] | Voor de vaststelling van het openbaar karakter van de verrichting, zie hierboven, B, b, 2° en 3°. |
[181] | In verband met beroepsmogelijkheden tegen beslissingen van de CBFA, zie synthese V, II, sub 1.e. |
[182] | Uitstaand bedrag (gedematerialiseerd; eind 2003): 32,8 miljard euro. |
[183] | Overeenkomstig art. 2, 1°, k, van de wet, kan de Koning de huidige opsomming van financiële instrumenten uitbreiden. |
[184] | Werden niet hernomen: de reglementaire bevoegdheden, de voogdijoverheden, de talrijke bevoegdheden inzake adviesverlening (in het bijzonder van de NBB en de CBFA), diverse instellingen zonder rechtspersoonlijkheid, ontelbare vergunningen in verband met verrichtingen en subsidiëringen, evenals fiscaal- of strafrechtelijke bepalingen (behoudens uitzonderingen), mededingingsrecht (bv. berekening van specifieke drempels voor wat betreft de concentratiereglementering) en overheidsopdrachten (bv. bepalingen inzake financiëledienstenmarkten). |
[185] | Cf. de taken van “oversight” en de toezichtsfunctie, zoals vermeld in synthese I, B, b. |
[186] | De voormalige Bankcommissie (later de Commissie voor het Bank- en Financiewezen) werd eertijds opgericht door artikel 35 van het (opgeheven) K.B. nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten. |
[187] | De voormalige Controledienst voor de Verzekeringen werd opgericht door het (inmiddels opgeheven) art. 29 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. |
[188] | Vgl. met de synthese inzake “bevoegdheden” sub 2 hierna. |
[189] | Art. 45, § 1, 1°, W. 2 augustus 2002 werd gewijzigd door art. 224 W. 20 juli 2004. |
[190] | Cf. o.m. de “controle van de perimeter”. |
[191] | Een reglement kan worden voorafgegaan door een “procedure van open consultatie”; bovendien bestaan gevallen van verplichte consultatie van beroepsverenigingen (bv. art. 43 van de Bankwet). De voornaamste verenigingen zijn Febelfin, de Belgische Vereniging van Banken en Assuralia. |
[192] | Zie K.B. 23 augustus 2004 tot uitvoering van art. 63, §§ 1 en 3, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. |
[193] | Opm.: de werkingskosten van de CBFA worden gedragen door de ondernemingen die onderworpen zijn (of wiens activiteiten onderworpen zijn) aan de controle door de CBFA (artt. 56 en 57, al. 3; K.B. 14 februari 2003). |
[194] | Op Europees niveau is de CBFA lid van het Comité van Europese banktoezichthouders (Committee of European Banking Supervisors ofwel “CEBS”), van het Comité van Europese Effectentoezichthouders (Committee of European Securities Regulators ofwel “CESR”) en van het Comité van Europese Toezichthouders voor Verzekeringen en Bedrijfspensioenen (Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors ofwel “CEIOPS”); parallel aan deze comités van prudentiële aard (in dat opzicht wordt soms verwezen naar de benaming “3 level 3 committees”) bestaan drie comités van reglementaire aard alsook het Comité voor financiële conglomeraten (European Financial Conglomerates Committee; art. 21 van de richtlijn 2002/87/EG); adde: Raadgevend Comité voor het bankwezen (Banking Advisory Committee), contactgroep van bankentoezichthouders, het Comité voor bankentoezicht (Banking Supervision Committee) van de ECB en - ruimer dan de EU - de Bazelcomités, International Organization for Governmental Securities Commissions (IOSCO) en de Joint Forum on the Supervision of Financial Conglomerates. |
[195] | Zie art. 120 voor de verhaalmiddelen (Hof van Beroep te Brussel) tegen de beslissingen van de Minister van Financiën, en art. 123 voor de verhaalmiddelen (Hof van Beroep van Brussel) tegen de beslissingen van de marktonderneming en het Rentenfonds. |
[196] | Uitzondering: Gerechtelijk Wetboek, artt. 584bis en 633ter, voor wat betreft voorlopige maatregelen op verzoekschrift, in geval van absolute noodzakelijkheid, bij de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Brussel. |
[197] | Aangevuld door de wet van 22 juli 2004 betreffende de verhaalmiddelen inzake de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. |
[198] | Vgl. met de taken vermeld sub 1, b hierboven. |
[199] | Opm.: er moet een onderscheid gemaakt worden tussen “prudentiële controle” (met name het algemeen en permanent toezicht op een gezond en voorzichtig bestuur) en andere vormen van “controle”, die in het algemeen meer beperkt zijn. |
[200] | Zie synthese II, A, 1 tot 9. |
[201] | Bijkantoren van buitenlandse beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging (al dan niet EER) en verrichten van diensten: toezicht te regelen via K.B. (W. 20 juli 2004, artt. 203 en 204). |
[202] | Met inbegrip van de maatschappijen voor onderlinge borgstelling beheerst door het K.B. van 30 april 1999; adde: bijzonder regime voor pensioeninstellingen. |
[203] | Zie synthese IV, B. |
[204] | Zie synthese IV, C. |
[205] | Behalve voor Europese ICB's die voldoen aan de voorwaarden van de richtlijn van 1985. |
[206] | Zie synthese IV, D. |
[207] | Er bestaan bepaalde bijzonderheden in het geval van het Rentenfonds. |
[208] | Het toezicht op de marktregels en andere “privaatrechtelijke” of “contractuele” regels toepasselijk op leden wordt in principe gedaan door de marktonderneming zelf. |
[209] | K.B. nr. 62 - gecoördineerd door K.B. 27 januari 2004, bekrachtigd door W. 15 december 2004 (art 70) - betreffende de bewaargeving van vervangbare financiële instrumenten en de vereffening van transacties op deze instrumenten. |
[210] | Zie synthese IV, E. |
[211] | Opm.: het “Ministerie van Economische Zaken” is opgeheven en vervangen door de “Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie” (opgericht bij K.B. van 25 februari 2002) waarvan het departement “Regulering en Organisatie van de Markt”, de dienst “Financiële en boekhoudkundige reglementeringen”, de sector “Krediet en schuldenlast” deel uitmaakt. |
[212] | Zie synthese III, deel 1, in het bijzonder de WHPC. |
[213] | Zie synthese IV, A, C en D. |
[214] | Bv. goedkeuring van akkoorden tussen de CBFA en andere autoriteiten (W. 2 augustus 2002, art. 22, § 7; W. 20 juli 2004, art. 137). |
[215] | Zie synthese II, A, 2.5. |
[216] | Zie synthese II, A, 6. |
[217] | Zie synthese IV, D, 3. |