Article

Hof van Cassatie, 14/01/2005, R.D.C.-T.B.H., 2005/5, p. 505-508

Hof van Cassatie 14 januari 2005

GERECHTELIJK WETBOEK
Betekening en kennisgeving -Wijze van betekening - Betekening aan kapitein van zeeschip - Vertegenwoordiging van scheepseigenaar - Toepassing van het Belgisch recht
De betekening van een gerechtelijke akte aan de scheeps­eigenaar gebeurt in toepassing van artikel 34 van het Gerechtelijk Wetboek geldig aan de kapitein van het schip, als deze persoon bevoegd is om de rechtspersoon in rechte te vertegenwoordigen voor alle vorderingen betrekking hebbend op het schip.
Ongeacht de nationaliteit van het schip of van de rederij, is het Belgisch recht van toepassing om te bepalen of de kapitein als vertegenwoordiger van de rederij optreedt telkens het een rechtspleging voor Belgische rechtbanken betreft.
CODE JUDICIAIRE
Signification et notification - Mode de signification - Signification au capitaine d'un navire - Représentation du propriétaire du navire - Application du droit belge
La signification d'un acte judiciaire au propriétaire d'un navire se fait valablement en application de l'article 34 du Code judiciaire au capitaine du navire, si cette personne est compétente pour représenter la personne morale en justice pour toutes les actions se rapportant au navire.
Quelle que soit la nationalité du navire ou de l'armement, le droit belge est applicable pour déterminer si le capitaine agit comme représentant de l'armement chaque fois qu'il s'agit d'une procédure devant les tribunaux belges.

Partenreederei M.S. “Neptun” / Arquimedes Lazaro R.

Zet.: I. Verougstraete (voorzitter), E. Goethals, G. Londers, E. Dirix en E. Stassijns (raadsheren)
O.M.: M. Timperman (advocaat-generaal)
Pl.: Mrs. J. Verbist en J. Kirkpatrick
I. Bestreden beslissing

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 30 juni 2003 gewezen door het Hof van Beroep te Antwerpen.

II. Rechtspleging voor het Hof

Raadsheer Eric Dirix heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd.

III. Middel

Eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.

Geschonden wettelijke bepalingen

- het algemeen rechtsbeginsel inzake de eerbiediging van het recht van verdediging;

- het algemeen rechtsbeginsel inzake de autonomie van de partijen bij het burgerlijk geding, ook het beschikkingsbeginsel genoemd;

- de artikelen 34, 774 en 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek;

- artikel 3, eerste en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek;

- de artikelen 196 en 197 van de oude Vennootschappenwet (titel IX van het Wetboek van Koophandel, ingevoegd bij Wet van 18 mei 1872, houdende de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, zoals vastgesteld bij K.B. van 30 november 1935, B.S. 5 december 1935, intussen opgeheven door het Wetboek van Vennootschappen);

- artikel 527 van het Duitse Handelsgesetzbuch;

- het internationaal gewoonterecht;

- artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof gevoegd bij het Handvest der Verenigde Naties, ondertekend te San Francisco op 26 juni 1945 (B.S. 1 januari 1946; taalkundig en juridisch gezuiverde Nederlandstalige versie verschenen in B.S. 10 september 1987).

Aangevochten beslissingen

De appèlrechters zijn van oordeel dat de betekening van het bestreden vonnis bij exploot van 31 december 1997 geldig gebeurde aan de kapitein van het zeeschip M/V Hapag-Lloyd Amazonas. Op grond daarvan beslissen zij dat het hoger beroep, ingesteld op 18 februari 1998, niet toelaatbaar is. Zij komen tot deze beslissing op grond van de volgende overwegingen:

“(..) dat in casu de dagvaarding werd betekend aan de kapitein van het zeeschip m/v 'Hapag Lloyd Amazonas', die als vertegenwoordiger van de scheepseigenaar moet worden beschouwd naar internationaal aanvaard gewoonterecht;

dat het inderdaad in het maritiem recht de regel is dat de kapitein van een schip de rederij in rechte kan vertegenwoordigen voor alles wat betrekking heeft op het schip;

(...) dat (eiseres) betwist dat naar Duits recht de kapitein de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van de rederij heeft, doch dat dit niet het bestaan van een internationaal aanvaard gewoonterecht belet;

dat het Belgisch gerechtelijk recht geen mandaten en opdrachten regelt om betekeningen te ontvangen; dat mandaten en opdrachten uit het gemeen recht volgen (in casu het Duits recht en het internationaal gewoonterecht);

(...) dat, in tegenstelling tot de bewering van (eiseres), de mogelijkheid tot betekening van een exploot aan de kapitein van een zeeschip in België, ongeacht de nationaliteit van het zeeschip en de nationaliteit van de eigenaar, niet wordt uitgesloten door artikel 34 van het Gerechtelijk Wetboek, overeenkomstig hetwelk de betekening aan een rechtspersoon geacht wordt 'aan de persoon te zijn gedaan, wanneer het afschrift van de akte is ter hand gesteld aan het orgaan dat of de aangestelde die krachtens de wet, de statuten of een regelmatige opdracht bevoegd is om de rechtspersoon zelfs samen met anderen, in rechte te vertegenwoordigen';

dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de kapitein een 'wettige vertegenwoordiging' is, volgens internationaal aanvaard gewoonterecht, zodat de kapitein moet beschouwd worden als een aangestelde met een regelmatige opdracht bevoegd om de scheepseigenaar te vertegenwoordigen in rechte; dat dit maakt dat aan de kapitein betekeningen kunnen gedaan worden volgens artikel 34 van het Gerechtelijk Wetboek;

(...) dat wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de kapitein dient te worden gesteld dat het schip waarvoor of waartegen de procedure wordt gevoerd, wordt vertegenwoordigd door de kapitein die er het gezag over voert, of minstens op enig ogenblik er het gezag over voerde;

(...) dat (verweerster) het vonnis a quo op 31 december 1997 heeft betekend aan (eiseres), in handen van haar kapitein aan boord van het zeeschip ms. 'Hapag Lloyd Amazonas', gelegen in de haven van Antwerpen;

(...) dat de termijnen van artikel 55 van het Gerechtelijk Wetboek hier niet gelden; dat het verzoekschrift tot hoger beroep door (eiseres) werd neergelegd ter griffie van dit hof op 18 februari 1998, hetzij buiten de termijn van een maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis a quo om principaal hoger beroep in te stellen;

(...) dat dienvolgens het door (eiseres) ingesteld hoger beroep wegens niet-naleving van de beroepstermijn of met andere woorden wegens laattijdigheid onontvankelijk dient te worden verklaard” (bestreden arrest, p. 3-4).

Grieven
1. Eerste onderdeel

De rechter moet de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten onderzoeken en kan, ongeacht de omschrijving die zij daaraan hebben gegeven, de voor hem aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen, op voorwaarde echter dat hij geen betwisting opwerpt waarvan partijen het bestaan hebben uitgesloten, dat hij enkel steunt op feiten die hem regelmatig ter beoordeling zijn overgelegd en dat hij noch het voorwerp, noch de oorzaak van de vordering wijzigt. Bovendien moet hij daarbij het recht van verdediging eerbiedigen.

In voorliggend geval had geen der partijen aangevoerd dat de kapitein als de vertegenwoordiger van de scheepseigenaar moet worden beschouwd op grond van internationaal aanvaard gewoonterecht.

Verweerster betoogde alleen dat de geldigheid van de betekening van een vonnis in België naar Belgisch recht moet worden beoordeeld en dat de gezagvoerder van een zeeschip naar Belgisch recht door de eeuwen heen de wettelijke vertegenwoordiger van de scheepseigenaar is geweest (zie de tweede aanvullende conclusie, tevens syntheseconclusie, van verweerster, ingediend ter griffie van het hof van beroep op 28 mei 1999).

Eiseres had uiteraard evenmin aangevoerd dat er een regel van internationaal gewoonterecht zou bestaan volgens dewelke de kapitein als vertegenwoordiger van de scheeps­eigenaar moet worden beschouwd.

Door niettemin te beslissen dat de kapitein “volgens internationaal aanvaard gewoonterecht” de wettige vertegenwoordiger is van de scheepseigenaar, zodat aan hem betekeningen kunnen worden gedaan overeenkomstig artikel 34 van het Gerechtelijk Wetboek, schenden de appèlrechters derhalve het algemeen rechtsbeginsel inzake de autonomie van partijen bij het burgerlijk geding, ook het beschikkings­beginsel genoemd, en artikel 1138, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek.

Door na te laten de debatten hieromtrent te heropenen, schenden de appèlrechters tevens het algemeen rechtsbeginsel inzake het recht van verdediging en artikel 774 van het Gerechtelijk Wetboek.

2. Tweede onderdeel

Artikel 34 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de betekening aan een rechtspersoon wordt geacht aan de persoon te zijn gedaan, wanneer het afschrift van de akte is ter hand gesteld aan het orgaan dat of de aangestelde die krachtens de wet, de statuten of een regelmatige opdracht bevoegd is om de rechtspersoon, zelfs samen met anderen, in rechte te vertegenwoordigen.

De vraag welk orgaan of welke aangestelde bevoegd is om de rechtspersoon, zelfs samen met anderen, in rechte te vertegenwoordigen, wordt beheerst door de vennootschapswet, dit is het recht van de plaats van de werkelijke zetel van de vennootschap. Dit vloeit voort uit de artikelen 196 en 197 van de Vennootschapswet, zoals die van toepassing was op het ogenblik van de feiten, met name op 31 december 1997, en artikel 3, eerste en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek waarin de regel van internationaal privaatrecht is neergelegd.

In voorliggend geval stellen de appèlrechters vast en werd overigens niet betwist dat eiseres haar hoofdvestiging had in Duitsland.

Bijgevolg diende de vraag of de kapitein, aan wie het exploot werd betekend, bevoegd was om eiseres te vertegenwoordigen, te worden beantwoord naar Duits recht. Artikel 527 van het Duitse Handelsgesetzbuch bepaalt met betrekking tot de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de kapitein buiten de thuishaven:

“(1) Indien het schip zich buiten de thuishaven bevindt, is de kapitein tegenover derden bevoegd krachtens zijn aanstelling om voor de reder alle zaken te doen en rechtshandelingen te stellen nodig voor de uitrusting, de bemanning, de bevoorrading en het onderhoud van het schip, evenals überhaupt voor de uitvoering van de reis.

(2) Deze bevoegdheid strekt zich ook uit tot het sluiten van bevrachtingsovereenkomsten; verder strekt ze zich uit tot het uitbrengen van rechtsvorderingen die op de werkkring van de kapitein betrekking hebben”.

Deze bevoegdheid is echter beperkt tot de vorderingen die volgen uit overeenkomsten en rechtshandelingen met betrekking tot de “betreffende reis”. De Duitse wet gaat ervan uit dat de reder de kapitein telkens vanuit de thuishaven op reis stuurt en dat deze reis opnieuw eindigt in de thuishaven. Voor zover als nodig zal de kapitein in deze tijdspanne van zijn wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen gebruik maken.

In voorliggend geval wordt niet betwist dat de betekening in de Antwerpse haven op 31 december 1997 geen betrekking had op de “betreffende reis”, met andere woorden de reis die het ms. Hapag-Lloyd Amazonas op dat ogenblik maakte, doch wel op de niet-aflevering van een lading, vervoerd aan boord van het schip in het begin van 1994, en dat de betekening gebeurde aan kapitein J., terwijl ten tijde van de betreffende reis kapitein F. gezagvoerder was van het ms. Hapag-Lloyd Amazonas.

De appèlrechters onderzoeken niet of kapitein J. naar Duits recht bevoegd was om het exploot van betekening in ontvangst te nemen, laat staan dat zij dergelijke bevoegdheid vaststellen.

Door niettemin te beslissen dat deze kapitein (J.) bevoegd was om de scheepseigenaar te vertegenwoordigen in rechte, schenden zij de artikelen 34 van het Gerechtelijk Wetboek, 196 en 197 van de Vennootschappenwet en 527 van het Duitse Handelsgesetzbuch en van zoveel als nodig, 3, eerste en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

3. Derde onderdeel

Uit artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof gevoegd bij het handvest der Verenigde Naties blijkt dat de bronnen van het internationaal recht bestaan in (a) de internationale verdragen, (b) de internationale gewoonte, als blijk van een als recht aanvaarde algemene praktijk, (c) de door beschaafde naties erkende algemene rechtsbeginselen, en (d) onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 59 van hetzelfde Statuut, rechterlijke beslissingen alsmede de opvattingen van de meest bevoegde schrijvers der verschillende naties, als hulpmiddelen voor het bepalen van rechtsregels.

De internationale gewoonte vereist dus een “als recht aanvaarde algemene praktijk”, met andere woorden enerzijds een gevestigde praktijk (objectief element) en anderzijds de overtuiging dat deze praktijk overeenstemt met een juridische verplichting, de zogenaamde opinio juris sive necessitatis (subjectief element).

Er bestaat geen algemeen aanvaarde praktijk volgens dewelke de kapitein de scheepseigenaar of de rederij in rechte kan vertegenwoordigen, en, zelfs indien dergelijke praktijk wel algemeen zou zijn aanvaard, bestaat er geen overtuiging dat deze praktijk overeenstemt met een juridische verplichting.

Er bestaat bijgevolg geen internationale gewoonte volgens dewelke de kapitein de rederij of de scheepseigenaar in rechte kan vertegenwoordigen voor alles wat betrekking heeft op het schip.

Door niettemin te beslissen dat er een regel van internationaal aanvaard gewoonterecht zou bestaan volgens dewelke de kapitein van een schip de rederij in rechte kan vertegenwoordigen voor alles wat betrekking heeft op het schip, schenden de appèlrechters het internationaal recht, en meer bepaald het rechtsbegrip internationale gewoonte, zoals dat wordt gedefinieerd in artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof.

IV. Beslissing van het Hof
1. Eerste onderdeel

Overwegende dat verweerster in haar appèlconclusie aanvoerde dat “de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de kapitein naar Belgisch recht een wettelijke (gewoonterechtelijke) basis (heeft)...” en dat “het volstaat vast te stellen dat ook andere landen dan België die in de internationale scheepvaart een voorname rol spelen, een dergelijke politiewet kennen. Dergelijke politiewet kan dus niet als een onredelijk unicum worden beschouwd”;

Overwegende dat de appèlrechters door te oordelen dat de “kapitein van het schip de rederij kan vertegenwoordigen voor alles wat betrekking heeft op het schip” en dat “de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de kapitein een wettige vertegenwoordiging is, volgens internationaal aanvaard gewoonterecht zodat de kapitein moet beschouwd worden als een aangestelde met een regelmatige opdracht bevoegd om de scheepseigenaar te vertegenwoordigen in rechte”, geen betwisting opwerpen die door de partijen in conclusie was uitgesloten en waarover zij geen tegenspraak hebben kunnen voeren;

Dat het onderdeel feitelijke grondslag mist;

2. Tweede onderdeel

Overwegende dat, krachtens artikel 34 van het Gerechtelijk Wetboek, de betekening aan een rechtspersoon wordt geacht aan de persoon te zijn gedaan wanneer het afschrift van de akte ter hand is gesteld aan het orgaan dat of de aangestelde die krachtens de wet, of de statuten of een regelmatige opdracht bevoegd is om de rechtspersoon, zelfs samen met anderen, in rechte te vertegenwoordigen;

Dat hoewel de bevoegdheid van vreemde handelsvennootschappen of verenigingen in de regel wordt bepaald door het buitenlandse recht, het Belgisch recht de rechtspleging regelt voor de Belgische rechtbanken en, met betrekking tot betekeningen aan een rederij, bepaalt onder welke voorwaarden een betekening aan een kapitein van een schip geacht wordt te zijn gedaan aan de rederij;

Dat de kapitein van een zeeschip geacht wordt de wettelijke vertegenwoordiger te zijn van de rederij ter zake van rechtshandelingen gesteld betreffende dat schip; dat hij op grond hiervan, ongeacht de nationaliteit van de rederij of van het schip, bevoegd is om de rederij voor de Belgische rechtbanken te vertegenwoordigen in alle gedingen die het schip aanbelangen en in die hoedanigheid rechtsvorderingen kan instellen en betekeningen kan in ontvangst nemen;

Overwegende dat uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan blijkt dat:

1. eiseres als reder-eigenaar van het schip “Hapag Lloyd Amazonas” door verweerster werd gedagvaard voor de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen;

2. verweerster als cognossementhouder aanspraak maakt op vergoeding voor verlies bij een vorige reis van lading vervoerd aan boord van het schip “Hapag Lloyd Amazonas” onder een door eiseres uitgegeven cognossement;

3. eiseres in Duitsland gevestigd is en de “Hapag Lloyd Amazonas” onder Panamese vlag vaart;

4. de rechtbank van koophandel de vordering van verweerster bij vonnis van 16 december 1997 ontvankelijk en gegrond verklaarde;

Overwegende dat de appèlrechters in het bestreden arrest en in het tussenarrest van 20 december 1999 vaststellen dat:

1. het vonnis van 16 december 1997 op verzoek van verweerster op 31 december 1997 werd betekend aan eiseres;

2. deze betekening plaatsvond aan de kapitein van het zeeschip “Hapag Lloyd Amazonas” gemeerd in de haven van Antwerpen;

3. niet wordt betwist dat het schip “Hapag Lloyd Amazonas” nog steeds aan eiseres toebehoort;

Overwegende dat de appèlrechters oordelen dat de “kapitein van het schip de rederij kan vertegenwoordigen voor alles wat betrekking heeft op het schip” krachtens een gewoonterechtelijke regel en dat “de kapitein op grond hiervan ook de bevoegdheid heeft om de scheepseigenaar in rechte te vertegenwoordigen”;

Dat zij op grond van deze vaststellingen en redengeving, hun beslissing dat de betekening van het vonnis van 16 december 1997 rechtsgeldig gebeurde en het hoger beroep van eiseres tardief is, naar recht verantwoorden;

Dat het onderdeel niet kan worden aangenomen;

3. Derde onderdeel

Overwegende dat eiseres er ten onrechte van uitgaat dat de door de appèlrechters gehanteerde formule “internationaal aanvaard gewoonterecht” verwijst naar een internationale gewoonte als bron van het internationaal recht in de zin van artikel 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof;

Dat het onderdeel dat berust op een onjuiste lezing van het arrest, feitelijke grondslag mist;

Om die redenen,

Het hof,

Verwerpt het cassatieberoep;

(...)