Article

Rechtbank van Koophandel Hasselt, 08/06/2004, R.D.C.-T.B.H., 2005/1, p. 96-98

Rechtbank van Koophandel Hasselt 8 juni 2004

BEVOEGDHEID - INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT
Internationale bevoegdheid - Aannemingsovereenkomst - Artikel 5.1, a), van de Brussel I-Verordening - Toepasselijk recht - Artikel 4 van het Verdrag van Rome
Op basis van artikel 5.1.a) van de Brussel I-Verordening kan een persoon die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een Lidstaat voor contractuele aangelegenheden in een andere Lidstaat worden opgeroepen voor de rechtbank van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is de verbintenis waarvan de nakoming wordt gevorderd, in casu de betaling van de factuur. De plaats van de uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, moet worden bepaald overeenkomstig de regels van het internationaal privaatrecht van de forumrechter.
Bij gebrek aan een rechtskeuze in het aannemingscontract tussen de in Nederland gevestigde opdrachtgever en een in België gevestigde aannemer wordt het toepasselijke recht bepaald overeenkomstig het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst. Op grond van artikel 4.2. van dit verdrag wordt vermoed dat de kenmerkende prestatie de prestatie is van de partij wiens verplichting niet bestaat in de betaling van een geldsom. In casu is de kenmerkende prestatie de verbintenis van de opdrachtgever die zijn gewone verblijfplaats in België heeft.
Op basis van artikel 1247 van het Burgerlijk Wetboek zijn schulden haalbaar en moet de verbintenis dus in Nederland worden uitgevoerd. Gezien artikel 5.1.a) is de Belgische rechter bijgevolg niet bevoegd om de betaling van de factuur te bevelen.
COMPÉTENCE - DROIT INTERNATIONAL PRIVÉ
Compétence internationale - Contrat d'entreprise - Article 5.1.a) du règlement Bruxelles I - Droit applicable - Article 4 de la convention de Rome
En application de l'article 5.1.a) du règlement Bruxelles I, une personne domiciliée sur le territoire d'un État membre peut être attraite, dans un autre État membre, en matière contractuelle, devant le tribunal du lieu où l'obligation qui sert de base à la demande a été ou doit être exécutée. L'obligation qui sert de base à la demande est l'obligation dont l'exécution est demandée, en l'espèce le paiement de la facture. Le lieu d'exécution de l'obligation qui sert de base à la demande doit être déterminé au regard des règles de conflits de lois du for.
À défaut de choix par les parties du droit applicable à un contrat d'entreprise conclu entre un maître de l'ouvrage établi au Pays-Bas et un entrepreneur établi Belgique, le droit applicable est déterminé conformément à la convention de Rome du 19 juin 1980 sur la loi applicable aux obligations contractuelles. Il est présumé en application de l'article 4, 2, de la convention de Rome que la prestation caractéristique est celle de la partie dont l'obligation ne consiste pas en le paiement d'une somme d'argent, soit celle de l'entrepreneur ayant sa résidence habituelle en Belgique.
En application de l'article 1247 du Code civil, les dettes sont quérables et l'obligation doit donc être exécutée aux Pays-Bas. Le juge belge n'est donc pas compétent au regard de l'article 5.1.a) du règlement Bruxelles I pour ordonner le paiement de la facture.

Drukkerij Moderna NV / A2 Reclame Studio's VOF

Zet.: C. Beerten (voorzitter), H. Leroi en R. Geerts (rechters in handelszaken)
Pl.: Mrs. Pellens loco Valgaeren en De Winter loco Thiers

(...)

1. Op 7 augustus 2002 stelde aanlegster een offerte op voor het drukken en leveren van 250.000 exemplaren van de “Prijspakker krant”.

Op 11 september 2002 verzond aanlegster naar verweerster een orderbevestiging met het verzoek deze ondertekend terug te zenden. Verweerster deed zulks niet doch aanvaardde, bij brief van 10 oktober 2002, de door aanlegster opgestelde offerte.

Na levering der drukwerken liet verweerster, bij faxbericht en e-mail van 1 november 2002, aan aanlegster weten dat een bepaalde kleur niet overeenstemde met het bestelde. Een herdruk in de juiste kleuren werd gevraagd tegen 5 november 2002.

Op 7 november 2002 deelde aanlegster aan verweerster mede dat zij niet verantwoordelijk kon worden gesteld voor de vastgestelde afwijking van kleur.

Bij brief van 8 november 2002 betwistte verweerster de stelling van aanlegster en kondigde aan de factuur die zij zou ontvangen niet te zullen betalen.

Op 18 november 2002 factureerde aanlegster de drukwerken voor een bedrag van 10.807,99 euro.

Onder verwijzing naar haar brief van 8 november 2002, protesteerde verweerster de factuur van aanlegster bij brief van 29 november 2002.

Naderhand voerden partijen nog een uitvoerige briefwisseling, die echter geen oplossing bood zodat aanlegster, bij exploot van 18 september 2003, tot dagvaarding overging.

2. In limine litis werpt verweerster op dat de Rechtbank van Koophandel te Hasselt territoriaal onbevoegd is om kennis te nemen van de vordering.

Verweerster stelt dat haar algemene voorwaarden, die van toepassing zijn, een bevoegdheidsbeding bevatten, waarbij de Nederlandse rechtbanken als bevoegde rechtbanken worden aangeduid.

Voorts meent verweerster dat ook krachtens artikel 5.1.a) EEX-Vo de Nederlandse rechtbanken bevoegd zijn.

Aanlegster houdt voor dat haar voorwaarden, die een bevoegdheidsbeding bevatten waarbij de rechtbanken van de plaats waar de leverancier gevestigd is als bevoegde rechtbank aanduidt, van toepassing zijn. Aanlegster steunt zich hiervoor op de bepalingen van artikel 23 EEX-Vo.

3. De tussen partijen afgesloten overeenkomst wordt gevormd door de offerte van aanlegster en de aanvaarding ervan door verweerster.

In de offerte van aanlegster wordt niet gemeld dat haar algemene voorwaarden van toepassing zijn. Dit is wel het geval in de door aanlegster opgestelde orderbevestiging, die echter nooit door verweerster ondertekend werd teruggezonden. Dit laatste stuk kan niet worden aangewend om te stellen dat de voorwaarden van aanlegster toepasselijk zouden zijn.

Verweerster aanvaardt de offerte bij brief van 10 oktober 2002. Op deze brief wordt vermeld dat alle transacties geschieden volgens de leveringsvoorwaarden gedeponeerd bij de K.v.K. van Dordrecht.

Derhalve zijn in principe de algemene voorwaarden van verweerster toepasselijk. Alleen heeft aanlegster bij de totstandkoming van de overeenkomst (zijnde het ogenblik waarop aanlegster kennis krijgt van de aanvaarding door verweerster van haar aanbod) geen effectieve kennis gekregen van deze voorwaarden zodat van een aanvaarding ervan geen sprake kan zijn.

In die omstandigheden kunnen de algemene voorwaarden van verweerster niet worden tegengesteld aan aanlegster.

4. De algemene voorwaarden van aanlegster kunnen desgevallend op grond van artikel 23 EEX-Vo aan verweerster worden tegengesteld.

Artikel 23 EEX-Vo bepaalt hoe een bevoegdheidsovereenkomst dient te worden gesloten.

Een dergelijke overeenkomst kan worden gesloten in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen partijen gebruikelijk zijn geworden. Dit houdt in dat partijen onderworpen zijn aan forumbedingen die voorkomen op hun algemene voorwaarden waaraan ook hun vroegere transacties waren onderworpen. Indien partijen geregeld geconfronteerd worden met dezelfde voorwaarden worden zij vermoed om - behoudens laakbare onzorgvuldigheid - kennis te hebben gekregen van het forumbeding dat in deze algemene voorwaarden is vervat.

Indien zij hiertegen nooit hebben geprotesteerd zijn zij verondersteld met het forumbeding te hebben ingestemd (H. Van Houtte, “Uitsluitende bevoegdheidsgronden”, in H. Van Houtte en M. Pertegás Sender, Europese IPR-verdragen, Leuven, Acco, 1997, 55, randnr. 2.22).

Eén van de vereisten om op artikel 23 EEX-Vo beroep te kunnen doen is dat verweerster in het verleden geregeld met de voorwaarden van aanlegster werd geconfronteerd.

In casu brengt verweerster twee facturen bij, opgesteld in november 2001, waarop de algemene voorwaarden, waarvan het forumbeding deel uitmaakt, zijn aangebracht.

De rechtbank is van oordeel dat wanneer verweerster in het verleden slechts twee keer werd geconfronteerd met de algemene voorwaarden van aanlegster, inclusief het forumbeding, er niet kan worden gesproken over een geregelde confrontatie, zodat in casu geen toepassing kan worden gemaakt van artikel 23 EEX-Vo.

5. Artikel 5.1 EEX-Vo bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een Lidstaat in een andere Lidstaat, voor de volgende gerechten kan worden opgeroepen:

a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst:

voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.

De verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is de verbintenis waarvan de nakoming wordt gevorderd (H.v.J. 6 oktober 1976, inz. De Bloos/Bener, Jur. 1976, 1497), hetzij te dezen de betaling van de factuur.

De plaats waar de verbintenis moet uitgevoerd worden wordt bepaald overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter van toepassing is (H.v.J. 6 oktober 1976, inz. Tessili, Jur. 1976, 1473).

Derhalve dient te worden nagegaan door welk recht de tussen partijen bestaande verhoudingen worden beheerst.

Daar de tussen partijen afgesloten overeenkomst als een aannemingsovereenkomst moet worden gekwalificeerd, dient verwezen te worden naar het Europees Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op de verbintenissen uit overeenkomst d.d. 19 juni 1980 (EVO).

Krachtens artikel 4.1 EVO wordt de overeenkomst, bij gebreke van rechtskeuze van partijen, wat te dezen het geval is, beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.

Artikel 4.2 EVO verduidelijkt dat de overeenkomst vermoed wordt het nauwst te zijn verbonden met het land waar de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats of haar hoofdbestuur heeft. Hoewel in de tekst geen verduidelijking wordt gegeven omtrent de inhoud van het begrip “kenmerkende prestatie” wordt algemeen aanvaard dat in wederzijdse overeenkomsten de kenmerkende prestatie deze is van de partij wier verplichting niet bestaat in het betalen van een geldsom (M. Giuliano en P. Lagarde, “Rapport betreffende het verdrag inzake het recht dat van toepassing is op de verbintenissen uit overeenkomst”, PB. 1980, C 282, 20; G. Van Hecke en K. Lenaerts, A.P.R., 332, nr. 711).

In casu werd aldus de kenmerkende prestatie verricht door aanlegster. Deze had op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst haar gewone verblijfplaats in België zodat de Belgische rechtsregels dienen toegepast te worden.

Naar Belgisch recht zijn schulden haalbaar (art. 1247 B.W.) zodat de verbintenis in Nederland dient uitgevoerd te worden en dus de Belgische rechtbanken krachtens artikel 5.1.a) EEX-Vo geen bevoegdheid bezitten.

(...)

Om deze redenen

de rechtbank, (...)