L'assureur n'a pas prouvé que les attentats du 11 septembre 2001 sont constitutifs d'une aggravation du risque assuré telle qu'elle n'aurait en aucun cas couvert le risque assuré si lesdits attentats s'étaient déroulés avant la conclusion du contrat d'assurance. Il n'apporte pas la preuve que la probabilité que le risque assuré se réalise aurait augmenté, ni l'existence d'une augmentation de l'intensité du risque assuré après le 11 septembre 2001.

Le préjudice subi par le Parlement européen en raison de la résiliation abusive des garanties par l'assureur est donc constitué par la différence entre les primes qu'il a dû verser au nouvel assureur pour pouvoir bénéficier de la même couverture que celle assurée jusque-là par la partie défenderesse et celles qu'il aurait dû verser à cette dernière pour ladite couverture, et ceci tant pour l'année 2001 que pour l'année 2002. S'agissant du montant du préjudice résultant de la résiliation abusive des garanties par l'assureur, il y a lieu de distinguer entre l'année 2001 et l'année 2002.

Il ressort de l'article 1153 troisième alinéa des Codes civils belge, français et luxembourgeois, que les intérêts ne sont dus qu'à compter de la sommation de les payer. Il s'ensuit que ce n'est qu'à compter de la date à laquelle ce dernier a été introduit que les sommes dues par l'assureur sont susceptibles de produire des intérêts. S'agissant du taux applicable, il y a lieu de distinguer selon que les sommes sont dues au titre de la couverture des biens du Parlement européen situés en Belgique, en France ou au Luxembourg, afin d'appliquer à ces sommes le taux d'intérêt légal applicable, dans chacun de ces États, à partir du 4 avril 2002.

De verzekeraar heeft niet aangetoond dat de aanslagen van 11 september 2001 aanleiding hebben gegeven tot een zodanige verzwaring van het verzekerde risico dat dit zeker niet gedekt zou zijn indien die aanslagen vóór de contractsluiting zouden zijn gepleegd. Hij bewijst evenmin dat de kans op de voltrekking van het verzekerde risico is toegenomen of dat de omvang van het verzekerde risico na 11 september 2001 is vergroot.

De schade van het Europees Parlement ten gevolge van de onrechtmatige ontbinding van de overeenkomst door de verzekeraar bestaat dus uit het verschil tussen de premies die het heeft moeten betalen aan de nieuwe verzekeraar voor dezelfde bescherming als deze die tot op dat moment door de verweerder werd geboden, en de premies die het voor een dergelijke bescherming zou hebben moeten betalen aan de verweerder, en dit zowel voor 2001 als voor 2002. Voor de bepaling van de omvang van de schade uit de onrechtmatige ontbinding door de verzekeraar moet een onderscheid worden gemaakt tussen het jaar 2001 en het jaar 2002.

Overeenkomstig artikel 1153 lid 3 van het Belgische, Franse en Luxemburgse Burgerlijk Wetboek zijn de intresten pas verschuldigd vanaf de dag van de aanmaning tot betaling. Hieruit volgt dat de door de verzekeraar verschuldigde bedragen pas vanaf dan intresten voortbrengen. Voor de vaststelling van de toepasselijke intrestvoet moet een onderscheid worden gemaakt al naargelang de bedragen verschuldigd zijn voor de verzekering van de goederen van het Europees Parlement in België, in Frankrijk of in Luxemburg. Zo kan voor deze bedragen de wettelijke interestvoet worden gehanteerd die in elk van deze landen van toepassing is, en dit vanaf 4 april 2002.