Rechtbank van Koophandel Veurne 16 april 2003
COMMISSIE
Consignatie - Verplichting tot teruggave - Resultaatsverbintenis - Overmacht - Diefstal
De verbintenis om over te gaan tot de verkoop in eigen naam, doch niet voor eigen rekening, van in consignatie gegeven goederen is een commissiecontract.
De verplichting tot bewaring van de in consignatie gegeven goederen, of tot teruggave ingeval geen verkoop totstandkomt, maakt van de overeenkomst geen bewaargeving, noch bruiklening nu deze twee verplichtingen ondergeschikt zijn aan de nagestreefde verkoop van de goederen.
In een commissiecontract is de verplichting tot teruggave een resultaatsverbintenis. Diefstal kan een geval van overmacht uitmaken indien niet wordt aangetoond dat de commissionair is tekortgekomen aan de verplichting de goederen te bewaren en tegen diefstal te beschermen.
|
COMMISSION
Consignation - Obligation de restitution - Obligation de résultat - Force majeure - Vol
L'engagement de procéder à la vente en nom propre, mais pas pour compte propre, de biens mis en consignation est un contrat de commission.
L'obligation de conserver les biens donnés en consignation ou de les restituer si aucune vente n'intervient, ne fait pas de la convention un contrat de dépôt ni un prêt à usage vu que ces deux obligations sont accessoires à la vente visée des biens.
Dans un contrat de commission, l'obligation de restitution est une obligation de résultat. Le vol peut constituer un cas de force majeure s'il n'est pas démontré que le commissionnaire a failli à l'obligation de conserver les biens et de se protéger contre le vol.
|
Bouillaert Denis / Wallaert Katty
Zet.: P. Deseyne (rechter, dd. voorzitter), L. Tulpin en M. Pattyn (rechters in handelszaken) |
Pl.: Mrs. R. Detollenaere en P. Thomas |
(...)
In de dagvaarding zet eiser uiteen dat hij op 25 november 2001 een aantal antiekstukken en kunstvoorwerpen in consignatie gaf aan verweerster; er werden 2 consignatiebons opgemaakt die door verweerster werden ondertekend. Sommige stukken werden verkocht en afgerekend, andere stukken werden onverkocht teruggegeven. Verweerster blijft echter in gebreke 5 stuks met een gezamenlijke waarde van 296.000 BEF of 7.337,65 EUR te restitueren. Daarnaast dient zij nog de uurlonen en de transportkosten i.v.m. het overbrengen van de goederen te betalen.
2. Verweerster betwist de vordering waar zij aanvoert het slachtoffer te zijn geweest van een brutale inbraak met diefstal, waarbij o.a. de litigieuze goederen van eiser werden ontvreemd. Als bewaarnemer is zij niet aansprakelijk voor gevallen van overmacht (art. 1929 B.W.). Subsidiair houden de bedragen die op de consignatiebons voorkomen, benevens de 'aankoopwaarde' der goederen, ook de te realiseren winstmarge in van eiser, benevens zijn kosten, taksen en lasten. Die bedragen kunnen dus niet weerhouden worden, terwijl eiser al evenmin aanspraak heeft op de BTW. De gevorderde vervoerkosten zijn ongegrond, nu deze contractueel ten laste van eiser zelf vallen.
3. Eiser repliceert dat de stukken bij verweerster werden geplaatst met het oog op de 'tentoonstelling' ervan, nl. specifiek om de handelszaak van verweerster die recent in een nieuw winkelpand was overgebracht, 'te stofferen met een aantal waardevolle en in het oog springende stukken'; 'desgevallend' kon verweerster ook overgaan tot de 'eventuele' verkoop van de stukken (conclusies ingediend op 24 september 2002 en op 12 februari 2003, p. 2). Er is dan ook geen sprake van bewaargeving, maar van bruiklening. Ook al zouden de zaken door toeval verloren zijn gegaan, dan nog is verweerster aansprakelijk, gezien de goederen werden geschat vermits hun waarde op de consignatiebons vermeld is (art. 1883 B.W.).
Subsidiair, indien de overeenkomst wel een bewaargeving zou zijn, dan is er geen sprake van overmacht nu verweerster niet de nodige beveiligingsmaatregelen heeft getroffen en tekort is gekomen aan haar bewakingsplicht. De goederen waren niet verzekerd en ze werden gestolen uit een onbewoond en onbeveiligd pand.
Wat de waarde van de goederen betreft, dient uitgegaan te worden van de bedragen die op de consignatiebons zijn vermeld, waaromtrent overigens bijkomende stavingstukken i.v.m. de verkrijging door eiser worden voorgelegd. Hieruit blijkt dat - bijaldien er geen verlies zou worden geleden bij doorverkoop door verweerster aan de vooropgestelde prijzen - er géén of hoogstens een minieme winst van 123,95 EUR zou worden gerealiseerd.
4. Verweerster houdt staande dat de overeenkomst geen bruiklening was vermits de goederen in consignatie werden gegeven met het oog op de verkoop. Overigens werden de goederen niet geschat in de zin van artikel 1883 B.W.; er werd enkel een minimumverkoopprijs vooropgesteld.
Voor het overige werd aan de goederen van eiser dezelfde zorg besteed als aan de eigen goederen van verweerster; de bewaringsplicht houdt enkel een inspanningsverbintenis in en hieraan werd niet tekortgekomen. Er is wel degelijk sprake van overmacht.
Beoordeling |
1. Uit de voorgelegde stukken blijkt dat verweerster het slachtoffer is geworden van diefstal in haar winkel in de nacht van 19 op 20 december 2001 (bundel verweerster, stuk nr. 5). Bij die gelegenheid werden o.m. beelden die eiser op 25 november 2001 'in consignatie' bij verweerster had geplaatst, ontvreemd. Thans vordert eiser van verweerster de betaling van de waarde van die goederen (die hem niet werden teruggegeven).
Met het oog op de juiste kwalificatie van de rechtsverhouding tussen de partijen, komt het de rechtbank aangewezen voor om terug te grijpen naar de verklaringen die zij desbetreffend in tempore non suspecto hebben afgelegd (d.w.z. vooraleer de procedure werd opgestart).
Alsdan dient onmiddellijk vastgesteld te worden dat beide partijen eensluidend én nadrukkelijk hebben verklaard dat de goederen door eiser in consignatie werden gegeven met het oog op de verkoop ervan. In zijn verklaring aan de Politie Westkust d.d. 20 februari 2002 heeft eiser het volgende gezegd: 'Op 25/11/2001 bracht ik een aantal goederen bij hen (verweerster en haar echtgenoot) in consignatie met het oog op verkoop' (bundel eiser, stuk nr. 3). In de verklaring van de echtgenoot van verweerster aan de Politie Westkust op zelfde datum, staat het volgende te lezen: 'Op 25/11/ 2001 kwam hij (eiser) antieke stukken in de zaak zetten teneinde hier verkocht te worden' (bundel verweerster, stuk nr. 6).
De nadruk die eiser thans in conclusies legt op het feit dat de goederen enkel bij verweerster werden geplaatst met het oog op de tentoonstelling ervan en/of om haar winkel te stofferen, waarbij de verkoop van de stukken slechts terloops aangeraakt wordt als een eventualiteit, kan dan ook niet bijgetreden worden.
Beide partijen zijn handelaars, streven derhalve winst na bij de verrichtingen die zij doen, en het is een volstrekt gebruikelijke commerciële transactie indien één handelaar bij een andere handelaar goederen in consignatie plaatst met het oog op de (door)verkoop ervan, waarbij beiden een zekere winst kunnen realiseren (en/of de gerealiseerde winst onder elkaar verdelen), eerder dan dat goederen zomaar bij een concurrent geplaatst worden om tentoon gesteld te worden of om diens concurrerende handelszaak te 'stofferen'.
2. Partijen zijn niet met elkaar verbonden door een overeenkomst van bruiklening.
Er werd tussen partijen niet overeengekomen om aan verweerster een (tijdelijk en persoonlijk) recht van gebruik toe te staan betreffende de goederen die op de consignatiebons d.d. 25 november 2001 vermeld zijn. Er werd integendeel overeengekomen om de kwestieuze goederen in consignatie af te geven bij verweerster, met het oog op de verkoop ervan (hetgeen de determinerende beweegreden was in hoofde van beiden - cf. supra, nr. 1).
Daarnaast werd ten aanzien van verweerster géén (zelfstandige) verplichting tot teruggave van de goederen bedongen. Nochtans is de verplichting tot teruggave in hoofde van de lener een constitutief bestanddeel van een bruikleenovereenkomst; zonder die verplichting is er geen bruiklening (J. Herbots e.a., 'Overzicht van rechtspraak, Bijzondere overeenkomsten (1995-1998)', T.P.R. 2002, p. 57 e.v., inz. nr. 815; B. Tilleman, Bruikleen, Bewaargeving en Sekwester, Story-Scientia, 2000, nr. 1245). Waar het de expliciete bedoeling was van de beide partijen om tot de verkoop aan derden over te gaan van de goederen, kan er geen sprake zijn dat verweerster als hoofdverbintenis tot de teruggave van de goederen zou gehouden geweest zijn. Verweerster was enkel in subsidiaire orde tot de teruggave der goederen gehouden indien ze niet verkocht raakten en aan de consignatie een einde werd gesteld.
Ten slotte, nog aangenomen dat de goederen tot aan hun verkoop (c.q. de teruggave ervan aan eiser indien een einde werd gesteld aan de consignatie vóór de goederen door verweerster verkocht werden) in de winkel van verweerster werden geëxposeerd, en zulks als een 'gebruik' van de goederen zou kunnen aangemerkt worden, dan nog is dergelijk 'gebruik' in casu louter bijkomstig en ondergeschikt aan de door beide partijen nagestreefde verkoop der goederen en aan het onderliggend commerciële winstoogmerk dat zij beiden voor ogen hadden. Nochtans moet het gebruiksrecht het voornaamste voorwerp zijn van het contract, wil men van een bruiklening kunnen spreken (B. Tilleman, o.c., nr. 992).
3. Partijen zijn al evenmin met elkaar verbonden door een overeenkomst van bewaargeving.
Er werd aan verweerster geen zelfstandige verplichting tot bewaring en instandhouding van de goederen opgelegd. Integendeel had verweerster de verplichting om de goederen te vervreemden. Dat verweerster, voor de duur der consignatie, de feitelijke (materiële) bewaring had van de goederen, heeft niet tot gevolg dat in haren hoofde van een (accessoire) bewaargeving kan gesproken worden (cf. infra, nr. 4).
Anderzijds (en mutatis mutandis om dezelfde reden als hierboven aangehaald onder nr. 2) was er in hoofde van verweerster geen zelfstandige of hoofdverplichting tot teruggave der goederen, niettegenstaande de verplichting tot teruggave een essentieel element is van een overeenkomst van bewaargeving als logisch verlengstuk van de verplichting tot bewaring (J. Herbots e.a., o.c., nr. 838; B. Tilleman, o.c., nr. 406).
4. De rechtsverhouding tussen partijen is deze die het gevolg is van een commissiecontract (artt. 12-17, Wet 5 mei 1872). Meer bepaald is er in casu sprake van een verkoopcommissie waarbij verweerster zich ertoe verbonden heeft om over te gaan tot de verkoop, in eigen naam doch voor rekening van eiser, van de goederen die laatstgenoemde met het oog daarop bij haar in consignatie heeft afgegeven (cf. J. Stuyck, 'Handelstussenpersonen', Beginselen van Belgisch Privaatrecht, vol. XIII, deel 1-B, 3de editie, 1989, nrs. 428-429). Daarbij maken de materiële handelingen die verweerster moest stellen met het oog op de bewaring van de goederen, accessoire verrichtingen uit van het commissiecontract zelf en geen accessoire bewaargeving (B. Tilleman, o.c., nr. 198; B. Cattoir, Algemene bespreking van het commissiecontract in: Handels- en Economisch Recht, Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, nr. 6).
Als commissionair was verweerster ertoe gehouden om te verhinderen dat de goederen van eiser zouden beschadigd of gestolen worden; zij was evenwel niet verplicht om de goederen te laten verzekeren. Anderzijds, bij het einde van de commissieovereenkomst, was verweerster gehouden tot teruggave van de in consignatie gegeven goederen die niet verkocht waren; die verplichting tot teruggave is als een resultaatsverbintenis in hoofde van de commissionair aan te merken (B. Cattoir, o.c., nrs. 25 en 41).
5. In casu moet verweerster bewijzen dat zij geen schuld heeft aan de diefstal waarbij de litigieuze goederen van eiser ontvreemd werden (art. 1302 B.W.).
Uit de voorgelegde strafinformatie (bundel eiser, stuk nr. 5) blijkt dat de daders, die onbekend zijn gebleven, tijdens de nacht de achterdeur (voorzien van een 4-puntsluiting) van het winkelpand van verweerster geforceerd en opengebroken hebben met een zware schroevendraaier of een koevoet en zich aldus toegang hebben verschaft tot de winkel. Benevens de litigieuze stukken van eiser, werden nog een aantal andere stukken gestolen. Volgens de verbalisanten waren er geen recente, gelijkaardige feiten gekend in de regio.
Er was geen alarminstallatie in de winkel van verweerster, noch waren de ramen en deuren uitwendig beveiligd met een metalen rolluik. Indien zulks evident niet van aard is om potentiële dieven af te weren, dan moet anderzijds in overweging worden genomen dat het in casu ook niet gaat om uiterst dure of waardevolle antiekstukken. Gezien de bedragen die op de 2 consignatiebons d.d. 25 november 2001 zijn vermeld (variërend van 3.000 BEF tot 146.000 BEF, waarbij op een totaal van 29 stukken er slechts 3 stukken een prijs hebben van méér dan 100.000 BEF), mag er eerder van brocante worden gesproken dan van antiek.
Daarbij komt dat eiser zelf heel goed wist welke de plaatselijke toestand was inzake beveiliging van de nieuwe winkel van verweerster waar hij goederen in consignatie onderbracht. Het blijkt niet dat eiser supplementaire beveiligingsmaatregelen van verweerster verlangd heeft. Dit klemt des te meer waar blijkt dat eiser, ondanks de tussengekomen diefstal met braak, nog verder op dezelfde manier zaken met verweerster is blijven doen (nl. waar eiser nog andere goederen bij haar in consignatie heeft geplaatst - cf. bundel verweerster, stuk nr. 11). In die omstandigheden kan niet redelijkerwijze volgehouden worden dat verweerster zou te kort gekomen zijn aan haar verplichting om de goederen te bewaren en tegen diefstal te beschermen. De diefstal waarvan zij het slachtoffer is geworden, maakt in casu een geval van overmacht uit waardoor zij bevrijd is van haar verplichting tot teruggave m.b.t. de litigieuze stukken en waardoor eiser ook niet de betaling kan vorderen van de waarde die hij m.b.t. die goederen vooropstelt (art. 1148 B.W.).
6. De vordering van eiser tot betaling van vervoerkosten, is evenzeer ongegrond. Uit de consignatiebons blijkt dat deze kosten aan de 'inbrenger' te verrekenen zijn. Eiser is als committent te aanzien als 'inbrenger', zodat deze kosten te zijnen laste vallen.
Om deze redenen
De rechtbank,
verklaart de vordering ontvankelijk doch ongegrond.
(...)