Hof van cassatie 29 januari 2004
KOOP - VERKOOP
Koopvernietigend gebrek - Korte termijn
De korte termijn waarbinnen de vrijwaringsvordering van de verkoper tegen diegene van wie hij de zaak kocht moet worden ingesteld, begint eerst te lopen vanaf het tijdstip waarop hijzelf door zijn koper in rechte wordt aangesproken.
|
VENTE
Vice rédhibitoire - Bref délai
Le bref délai dans lequel doit être intentée l'action en garantie du vendeur contre celui à qui il a acheté la chose, commence à courir à partir du moment où il a lui-même été cité en justice par son acheteur.
|
Werkhuizen Frans Lesage / Desnoyers NV
Zet.: I. Verougstraete (voorzitter), G. Bourgeois, G. Londers, E. Dirix, E. Stassijns (raadsheren) |
Pl.: Mr. A. De Bruyn |
(...)
III. | Feiten |
Op 13 februari 1991 dagvaarden de echtgenoten L.-D. hun aannemer, de NV Van Braeckel, in kort geding voor beweerde gebreken in de sanitaire leidingen. De kortgedingrechter stelt op 10 mei 1991 een deskundige aan wiens verslag wordt neergelegd op 17 december 1993.
De echtgenoten L.-D. dagvaarden op 15 december 1994 de NV Van Braeckel voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Oudenaarde wegens de gebrekkige plaatsing van de sanitaire installatie. Op 20 januari 1995 wordt eiseres als leverancier van de leidingen in tussenkomst en vrijwaring gedagvaard door de NV Van Braeckel. Op 14 april 1995 dagvaardt eiseres op haar beurt verweerster, de fabrikant van wie zij de beweerd gebrekkige materialen had afgenomen.
IV. | Middel |
Eiseres voert in haar verzoekschrift een middel aan.
Geschonden wettelijke bepalingen |
- de artikelen 13, 15, 16, 17, 18, 48, 49, 50, eerste lid, 51, 812, 813, 857, 858 en 859 van het Gerechtelijk Wetboek;
- de artikelen 1147, 1148, 1641, 1643, 1644, 1645, 1646, 1647 en 1648 van het Burgerlijk Wetboek;
- het algemeen rechtsbeginsel dat, ongeacht de bij wet bepaalde gevallen, de termijnen worden verlengd gedurende de tijd dat het voor de partij die de handeling moet verrichten, volstrekt onmogelijk is te handelen, afgeleid uit de artikelen 50, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek en 1147 en 1148 van het Burgelijk Wetboek.
Aangevochten beslissingen |
Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep van verweerster gegrond en het incidenteel beroep van eiseres ongegrond, doet het vonnis van de eerste rechter teniet en veroordeelt eiseres tot vrijwaring van de NV Van Braeckel voor alle sommen welke zij in hoofdsom, intresten en kosten uit hoofde van onderhavig arrest aan het echtpaar L.-D. en OMOB zal dienen te betalen, en verklaart vervolgens de eigen vordering in tussenkomst en vrijwaring van eiseres gericht tegen verweerster niet ontvankelijk op grond dat:
'3. De rechtsvordering op grond van koopvernietigende gebreken moet door de koper worden ingesteld binnen een korte termijn, al naar de aard van de koopvernietigende gebreken en de gebruiken van de plaats waar de koop gesloten is (art. 1648 B.W.).
Terecht stelt (verweerster) dat de vorderingen niet binnen korte termijn werden ingesteld. Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat hoewel de 'korte tijd' naar gelang van de omstandigheden kan verschillen van geval tot geval, de wetgever hier toch een wettelijke vervaltermijn heeft ingebouwd, die als zodanig niet vatbaar is voor verlenging door stuiting of schorsing. Deze korte termijn is geenszins gelijk te stellen met het begrip 'redelijke termijn', tenzij het bewijs voorligt dat de korte termijn niet kon worden nagestreefd wegens overmacht te wijten aan een onvoorzienbare of onoverkomelijke gebeurtenis waaraan de koper geen schuld heeft; om zijn recht op vrijwaring te laten gelden is het bijgevolg niet voldoende tijdig zijn voornemen hiertoe te laten gelden, maar de vordering daarover moet binnen de korte termijn van artikel 1648 B.W. ook zijn ingesteld, d.w.z. in rechte aanhangig zijn gemaakt.
Er kan weliswaar aangenomen worden dat geen initiatief moet worden genomen, zolang een minnelijke regeling mogelijk was.
De korte termijn van artikel 1648 B.W. wordt niet geschorst of gestuit door het voeren van een kortgedingprocedure. De dagvaarding in kort geding had enkel tot doel de schade en de oorzaken ervan te doen vaststellen door een deskundige.
Met deze dagvaarding hebben (L.-D. en OMOB) ten gronde hun recht op vrijwaring niet laten gelden. Zo heeft ook de dagvaarding, ertoe strekkende (verweerster) te doen tussenkomen in de procedure in kort geding, enkel tot doel het deskundigenverslag tegenwerpelijk te maken aan (verweerster).
De dagvaarding in kort geding van 13 februari 1991 behelst op zich geen vordering ten gronde.
4. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het gebrek aan de leidingen aan het licht kwam in 1990. Datzelfde jaar nog werden onderzoeksverrichtingen uitgevoerd en werden onderhandelingen tussen de partijen uitgevoerd. Deze onderhandelingen werden afgebroken, waarna (L.-D. en OMOB) het initiatief namen om in rechte de aanstelling van de gerechtsdeskundige te benaarstigen. De aangestelde gerechtsdeskundige heeft onverwijld zijn opdracht aangevat op 2 juli 1991.
Na verschillende plaatsbezoeken en onderzoeksverrichtingen van de deskundige werden herstellingswerken uitgevoerd onder toezicht van de deskundige in de loop van 1992.
Het voorverslag werd aan de partijen door de deskundige toegestuurd op 15 juni 1993, het eindverslag op 17 december 1993.
Uit geen enkel stuk blijkt dat er toen nog onderhandelingen gevoerd werden. Uit het deskundigenverslag zelf blijkt dat er tussen partijen geen minnelijke regeling meer mogelijk was.
5. Volgens de duidelijke tekst van artikel 1648 B.W. dient de rechtsvordering op grond van koopvernietigende gebreken door de koper te worden ingesteld binnen een korte termijn na het ontdekken van de gebreken; het is daarbij niet voldoende dat de koper om zijn recht op vrijwaring te kunnen laten gelden enkel tijdig zijn voornemen daartoe moet laten kennen. Hij moet integendeel binnen korte tijd ten gronde dagvaarden. Een kortgedingprocedure volstaat daartoe niet.
(L.-D. en OMOB) hebben voor het eerst in hun besluiten neergelegd op 28 november 1995 de solidaire veroordeling gevorderd van (verweerster); dit is bijna twee jaar na het neerleggen van het deskundigenverslag en meer dan vijf jaar na het ontstaan van de lekken. (Eiseres) heeft haar vordering tegen (verweerster) slechts ingesteld bij dagvaarding van 14 april 1995; dit is meer dan 15 maanden na het neerleggen van het deskundigenverslag en meer dan 4 jaar na het aan het licht komen van de gebreken. Dit is laattijdig.
Het volgen van de zienswijze van de eerste rechter komt neer op een negatie van de in artikel 1648 B.W. gestelde termijn.
Door na het neerleggen van het deskundigenverslag, zonder aanwijsbare redenen nog ca. dertien maanden (eiseres) te laten verstrijken alvorens ten gronde te dagvaarden en/of ca. 2 jaar gewacht te hebben alvorens hun vordering rechtstreeks tegen (verweerster) te hebben gesteld (L.-D. en OMOB) dient (eiseres) geacht niet in rechte te zijn opgetreden binnen de wettelijke vervaltermijn van artikel 1648 B.W.; er in dit geval anders over oordelen, zou neerkomen op een miskenning van het begrip 'korte termijn' en zou van aard zijn, aan deze vervaltermijn zijn wezenlijk karakter te ontnemen.
Niets stond (L.-D. en OMOB) en (eiseres) in de weg om, ter vrijwaring van hun rechten, onmiddellijk de passende procedures op te starten gezien de aanhoudende problemen met de sanitaire leidingen. Er ligt geen bewijs voor dat deze partijen ingevolge overmacht, een onvoorzienbare of onoverkomelijke gebeurtenis, in de onmogelijkheid waren om de passende procedure binnen de wettelijke korte termijn in te stellen. De omstandigheid dat de oorspronkelijke eisers slechts het initiatief namen door hun aannemer (de NV Van Braeckel) ten gronde te dagvaarden bij exploot van 15 december 1994 kan geenszins worden aanzien als een onoverkomelijke of onvoorzienbare gebeurtenis die het beletsel zou gevormd hebben om de vordering tijdig ten gronde te dagvaarden.
Uit wat voorafgaat volgt dat de vorderingen ten overstaan van (verweerster) laattijdig werden ingesteld en derhalve niet ontvankelijk zijn' (arrest, p. 4, punt 3 t.e.m. p. 7, tweede alinea).
(...)
V. | Beslissing van het hof |
Overwegende dat, krachtens artikel 1648 van het Burgerlijk Wetboek, de rechtsvordering op grond van koopvernietigende gebreken door de koper moet worden ingesteld binnen een korte termijn, al naar de aard van de koopvernietigende gebreken en de gebruiken van de plaats waar de koop is gesloten;
Dat deze bepaling van overeenkomstige toepassing is op de rechtsvordering van de verkoper tegen diegene van wie hij de zaak heeft gekocht;
Dat de korte termijn waarbinnen de vrijwaringsvordering van de verkoper moet worden ingesteld, eerst begint te lopen vanaf het tijdstip waarop hij zelf door zijn koper in rechte wordt aangesproken;
Overwegende dat de appèlrechters de rechtsvordering van eiseres tegen verweerster gesteund op artikel 1648 van het Burgerlijk Wetboek, niet ontvankelijk verklaren om de redenen dat 'zij haar vordering tegen (verweerster) slechts heeft ingesteld bij dagvaarding van 14 april 1995, dit is meer dan 15 maanden na het neerleggen van het deskundigenverslag en meer dan 4 jaar na het aan het licht komen van de gebreken. Dit is laattijdig';
Overwegende dat de appèlrechters door te oordelen dat de korte termijn waarbinnen de verkoper zijn vrijwaringsvordering dient in te stellen tegen diegene van wie hij de zaak heeft gekocht, begint te lopen vanaf het ontdekken van het gebrek door de koper zonder acht te slaan op het tijdstip waarop hij door de koper werd gedagvaard, artikel 1648 van het Burgerlijk Wetboek schenden;
Dat het middel gegrond is;
Om die redenen,
Het hof,
Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de vrijwaringsvordering van eiseres tegen verweerster en over de kosten;
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest;
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over;
Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Hof van Beroep te Antwerpen.
(...)