Europees Hof voor de Rechten van de Mens 11 december 2003
RECLAMECAMPAGNE
Misleidende reclame - Stakingsbevel - Europees Verdrag voor de Rechten van de mens (EVRM) - Vrijheid van meningsuiting
|
C.L. Rozakis (president), E. Levits, S. Botouchavrova, A. Kovler, V. Zagrebelsky, E. Steiner et K. Hajiyev (rechters) |
(Zaak 39069/97, 'Krone Verlag GmbH & Co KG (nr. 3) tegen Oostenrijk' [1])
1.Op 11 december 2003 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens Oostenrijk andermaal veroordeeld wegens miskenning van artikel 10 van het EVRM, dat de vrijheid van meningsuiting beschermt. De Oostenrijkse Staat had nu al wel een behoorlijk aantal veroordelingen voor schendingen van de uitingsvrijheid opgelopen, maar opmerkelijk aan de voorliggende zaak is toch dat dit al de derde keer is dat de verzoekende partij in telkens nieuwe affaires in Straatsburg gelijk haalt.
2.De feiten in deze zaak waren de volgende. Krone Verlag is eigenaar van de krant Neue Kronenzeitung, een populair op entertainment gericht dagblad. In december 1994 voerde de lokale Salzburgse editie van de krant een reclamecampagne waarin de prijs van een maandabonnement vergeleken werd met die van een maandabonnement voor een andere Salzburgse krant, de Salzburger Nachrichten, die een 'kwaliteitskrant' is. Op basis van die vergelijking kwam de Neue Kronenzeitung tot het besluit dat zij 'de beste' lokale krant was, hetgeen zij in haar advertenties uiteraard benadrukte.
3.De Salzburger Nachrichten startte hierop een procedure, waarin de staking van de advertentiecampagne gevraagd werd, op grond van de wetgeving op de handelspraktijken. Zowel in eerste aanleg als in graad van beroep werd de eigenaar en de uitgever van de Neue Kronenzeitung het verbod opgelegd om een reclamecampagne te voeren op basis van een vergelijking van de kostprijs van beide kranten, zonder aan te geven dat er ook een verschil bestaat in de selectie van onderwerpen die aan bod komen in beide kranten en de manier waarop zij de berichtgeving verzorgen.
4.Krone Verlag beschouwde dit publicatieverbod als een schending van het recht op vrije meningsuiting en diende, na uitputting van de interne rechtsmiddelen, een verzoekschrift in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EHRM diende zich dus uit te spreken over de vraag of artikel 10 van het EVRM geschonden werd.
5.Beperkingen aan de vrijheid van meningsuiting zijn onder het EVRM toegelaten als ze een wettelijke basis hebben, opgelegd worden ter bescherming van een door artikel 10, § 2 EVRM vermeld doel en als ze noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.
Aangaande de wettelijke basis, stelde er zich geen enkel probleem: de beperking was immers gesteund op de wet op de handelspraktijken die misleidende reclame verbiedt.
Ook voor wat het doel van de beperking betreft, zag het EHRM geen graten in de beperking, aangezien deze werd opgelegd ter 'bescherming van de reputatie en de rechten van anderen'.
De noodzakelijkheidstoets speelde aldus eens te meer de hoofdrol in de beoordeling van het EHRM.
6.Het hof begon zijn beoordeling van de proportionaliteit van de beperkende maatregel met de impliciete vaststelling dat de vrijheid van meningsuiting weliswaar ook geldt voor commercial speech, maar dat bij de beoordeling van de beperkingen aan de vrijheid van meningsuiting in de sfeer van de oneerlijke concurrentie, de nationale overheden over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken.
Het hof stelde vervolgens vast dat advertenties een bron van informatie zijn voor het publiek, maar dat zij in bepaalde gevallen aan banden kunnen worden gelegd met name om onjuiste, misleidende of concurrentievervalsende reclame te voorkomen. In bepaalde omstandigheden, zo oordeelde het hof, mag men zelfs objectieve en waarheidsgetrouwe advertenties beperken met het oog op de bescherming van de rechten van anderen.
7.In voorliggend geval merkte het hof evenwel op dat de Oostenrijkse rechtbanken hun beslissingen op tegenstrijdige wijze motiveren. Ze oordeelden immers dat de prijsvergelijking misleidend was omdat de ene krant een populair dagblad was terwijl de andere krant een 'kwaliteitskrant' was, maar tegelijk statueerden ze dat beide kranten concurrenten op dezelfde markt zijn en zich op dezelfde lezers richten. Het hof zag in deze uitgangspunten een inconsistentie.
Verder meende het hof dat de impact van het verbod disproportioneel was ten aanzien van de beschermenswaardige doelen. Immers, conform het stakingsbevel mocht Neue Kronenzeitung zijn campagne voortzetten, mits vermelding van de verschillen tussen beide kranten in de wijze van berichtgeving. Het hof achtte een dergelijke voorwaarde in de praktijk bijna onmogelijk realiseerbaar en wees er verder op dat Krone Verlag een financiële straf dreigde opgelegd te krijgen indien deze voorwaarde niet werd nageleefd.
Vandaar dat het hof besloot dat de door de Oostenrijkse hoven en rechtbanken opgelegde beperking in strijd was met artikel 10 EVRM.
8.Dit arrest roept een aantal vragen op. Men kan zich met name afvragen of de argumentatie van de Oostenrijkse rechters wel zo inconsistent was als het hof het laat voorkomen. Bovendien rijst de vraag of het hof niet al te makkelijk voorbijgaat aan het feit dat het stakingsbevel zowel de rechten van de consumenten als die van de Salzburger Nachrichten beschermde. Ten slotte kan men betwijfelen of het voorgestelde stakingsbevel, dat de reclamecampagne niet verbood maar een bijkomende informatieplicht oplegde, zodanig disproportioneel was dat het het EVRM inderdaad schond.
Wat er ook van zij, deze beslissing van het EHRM toont nog maar eens aan hoe het EVRM steeds verder binnendringt in de louter economische sfeer.
[1] | Raadpleegbaar, alleen in het Engels, op http://hudoc.echr.coe.int/Hudoc2doc2/HEJUD/200312/krone%20-%2039069jv.f1c%2011122003e.doc. |