Article

Actualité : Hof van Cassatie , 30/10/2003, R.D.C.-T.B.H., 2004/3, p. 318-319

Hof van Cassatie 30 oktober 2003

VENNOOTSCHAPPEN
Gedwongen overname van aandelen (uittrede) - Artikel 642 W.Venn. - Peildatum voor waardebepaling aandelen
Zet.: Verougstraete (voorzitter), Londers, Dirix
Advocaat-generaal: Timperman
Pl.: Geinger en Van Ommeslaghe

(Arrest C.02.0498.N, 'P.M. tegen E.D. en Data Repro Services' [1])

Elke vennoot in een besloten NV of BVBA heeft het recht om een andere vennoot te dwingen zijn aandelen over te kopen tegen een door een rechter vastgestelde prijs, voor zover de eiser kan bewijzen dat daartoe een gegronde reden bestaat, die een gedraging en wellicht een fout van de verweerder moet zijn. Men noemt dit het recht op uittrede of 'gedwongen overname'.

Eén van de meest controversiële vragen rond de wettelijke geschillenregeling, is op welk moment de rechter zich moet/ mag plaatsen bij het bepalen van de waarde van de aandelen waarvan hij oordeelt dat zij moeten overgedragen worden ('peildatum'). In de rechtspraak worden uiteenlopende peildata gehanteerd, zij het dat de meeste rechtspraak er lijkt van uit te gaan dat de peildatum zo dicht mogelijk bij de uiteindelijke rechterlijke uitspraak moet liggen [2].

Die benadering kan (vooral) bij uittrede tot onbillijke resultaten leiden: de uittreder is, per veronderstelling, het slachtoffer van systematisch misbruik van meerderheid en wil daarom uit de vennootschap weg, en wordt een tweede keer gestraft doordat hij voor zijn aandelen een lagere prijs krijgt dan hij zou ontvangen hebben indien dat misbruik van meerderheid niet begaan was. Men zou daarom de peildatum vóór dat misbruik kunnen leggen [3].

In casu - zo lijkt althans uit een normale lezing van het bestreden arrest te volgen - hadden de appèlrechters eerst overwogen dat de waardering van de aandelen moest gebeuren op het moment van de inleiding van de vordering (dit was maart 1997), en even verder dat zij moest gebeuren eind 1996, omdat er daarna veranderingen waren gebeurd in de vennootschap die ertoe leidden dat eind 1996 een meer relevante waarderingsdatum dan maart 1997 was. Het eerste onderdeel van de grieven streefde dan ook cassatie op basis van tegenstrijdigheid van de motieven na.

Hierop antwoordt het Hof van Cassatie als volgt:

'Overwegende dat de appèlrechters overwegen dat 'de waarde (van de bedoelde aandelen) in beginsel wordt bepaald op het ogenblik waarop de (vordering) werd ingesteld', te dezen begin maart 1997, aangezien 'dit tijdstip het meest neutrale (is) rekening houdend met mogelijke beïnvloeding van de waarde door toedoen van de betrokkenen zelf' en dat 'in het voorliggende geval er geen redenen (bestaan) om hiervan af te wijken';

Dat de appèlrechters vervolgens overwegen dat 'het boekjaar 1996 derhalve enerzijds het laatste volledige refertejaar (vormt) dat verliep in de omstandigheden waarin (verweerder) actief was, hetgeen een bepaald relevante factor is, gelet op de werking van (de NV Data Repro Services). Anderzijds vormt dit boekjaar ook het laatste onder het regime van de financiële structuur voor de ingreep van (eiser)', te weten de op 2 mei 1997 doorgevoerde kapitaalsverhoging;

Dat de appèlrechters besluiten dat 'de waarde dan ook (behoort) te worden bepaald einde 1996';

Dat de appèlrechters aldus oordelen dat de in maart 1997 in aanmerking te nemen waarde van de aandelen die is op het einde van het relevante geachte boekjaar 1996;

Dat het arrest de in het onderdeel bedoelde tegenstrijdigheid niet bevat;

Dat het onderdeel in zoverre feitelijke grondslag mist;'

Op zich - het moet benadrukt - heeft het Hof van Cassatie niets anders beslist dan dat het onderdeel feitelijke grondslag mist, in concreto, dat de tegenstrijdigheid die volgens eiser in cassatie in het bestreden arrest vervat lag, er in werkelijkheid niet in vervat lag.

Bij velen zal evenwel ongetwijfeld het vermoeden rijzen dat het Hof van Cassatie geen bezwaar heeft tegen het bepalen van een peildatum die voor de inleiding van de vordering ligt. Cassatie had immers een heel gemakkelijke mogelijkheid om te verbreken: letterlijk gelezen, bevat het bestreden arrest een zonneklare tegenstrijdigheid. Cassatie leest het arrest evenwel niet letterlijk, maar lijkt aan te geven dat het als geheel moet gelezen worden, en dat uit die lectuur blijkt dat het bestreden arrest van in den beginne niets anders heeft willen zeggen dan dat weliswaar in principe het tijdstip van inleiding van de uittredevordering het meest neutrale is, maar dat daarvan kan afgeweken worden, wanneer een vroeger tijdstip meer relevant is voor de waardering van de aandelen. Meer bepaald lijkt het hof ervan uit te gaan dat de appèlrechters met het woordje 'bepalen' in het hoger geciteerde uittreksel uit het bestreden arrest, tweemaal een verschillende activiteit bedoeld hebben. De eerste keer hebben de appèlrechters met het bepalen van de waarde van de aandelen bedoeld: het uitbrengen van het oordeel van de rechters hoeveel de aandelen waard zijn. De tweede maal wordt met 'bepalen' letterlijk bedoeld, het vastleggen van de waarde van de aandelen. Volgens Cassatie hebben de appèlrechters dus willen zeggen dat wanneer zij in maart 1997 de waarde van de aandelen vastleggen, ze daarbij uitgaan van de waarde eind 1996.

Als Cassatie dan door deze allesbehalve letterlijke lezing van het arrest vermijdt het te moeten verbreken, rijst bij de rechtsonderhorige begrijpelijkerwijze het vermoeden dat Cassatie het signaal heeft willen geven dat het arresten waarin de rechter voldoende motiveert dat de peildatum voor het inleiden van de vordering moet gelegd worden, niet vlug zal verbreken. Het lijkt inderdaad vrij zeker dat wanneer het Hof van Cassatie van oordeel was dat het in strijd is met de wet om de peildatum voor het inleiden van de vordering te leggen, het de kans gegrepen zou hebben om het bestreden arrest wegens tegenstrijdige motieven te verbreken.

Om zekerheid te krijgen in deze materie is het wachten op een eiser in cassatie die zonder omwegen als grief aanvoert dat het leggen van de peildatum voor het inleiden van de vordering een wetschending is.

[1] Raadpleegbaar op www.juridat.be/juris/jucf.htm.
[2] Zie bijvoorbeeld de verwijzingen bij E. Pottier en M. De Roeck, 'Le divorce entre actionnaires: premières applications jurisprudentielles des procédures d'exclusion et de retrait', T.B.H. 1998, 578, nr. 117 en H. Braeckmans, 'De uitsluiting en uittreding van aandeelhouders', R.W. 2000-01, 1361.
[3] Zie bijvoorbeeld Vz. Kh. Kortrijk 7 april 1997, V & F 1997, 333; K. Geens en T. Verhoest, 'Développements récents dans la matière des procédures de sortie prévues par les articles 190ter et quater des lois coordonnées', R.P.S. 1998, 364.