Article

Hof van Beroep Antwerpen, 23/12/2002, R.D.C.-T.B.H., 2004/3, p. 276-279

Hof van Beroep Antwerpen 23 december 2002

FACTUUR - SCHULDVERGELIJKING
OVERDRACHT VAN SCHULDVORDERING - ENDOSSEMENT VAN DE FACTUUR
Nietigheid van het endossement - Gevolgen - Kennisgeving van de overdracht - Gevolgen - Gerechtelijke schuldvergelijking - Voorwaarden
De overdracht van schuldvordering door endossement van de factuur is slechts een variant op de gemeenrechtelijke overdracht van schuldvorderingen overeenkomstig artikel 1689 e.v. B.W. De nietigheid van het endossement belet niet dat de leverancier in beginsel steeds door loutere wilsuiting de schuldvorderingen kan overdragen en dat de factorovereenkomst deze cessie aanvaardt en zelfs, voor zover nodig, in de subrogatie van de rechten voorziet.
De voorwaarden voor wettelijke schuldvergelijking moeten vervuld zijn op het ogenblik van de kennisgeving.
Opdat er onderlinge afhankelijkheid zou bestaan tussen verbintenissen - opdat tot gerechtelijke schuldvergelijking zou kunnen worden overgegaan - is minstens vereist dat zij tussen dezelfde rechtssubjecten werden gesloten.
FACTURE - COMPENSATION
CESSION DE CRÉANCE - ENDOSSEMENT DE LA FACTURE
Nullité de l'endossement - Effets - Notification de la cession - Effets - Compensation judiciaire - Conditions
La cession de créance par endossement de la facture n'est qu'une variante à la cession de droit commun des créances conformément à l'article 1689 et s. C.civ. La nullité de l'endossement n'empêche pas que le fournisseur peut en principe toujours céder les créances par simple expression de la volonté et que la convention de factoring accepte cette cession et même, pour autant que nécessaire, prévoit la subrogation des droits.
Les conditions pour la compensation légale doivent être remplies au moment de la notification.
Pour qu'il existe une dépendance mutuelle entre les obligations - pour que l'on puisse procéder à la compensation judiciaire - il est au minimum requis qu'elles soient conclues entre les mêmes sujets de droit.

NV P.L. / NV F.C.F.

Zet.: P. Adriaensen (alleenzetelend raadsheer)
Pl.: V. Pede loco J. Lievens en M. Govaerts

Overwegende dat de oorspronkelijke vordering uitging van geïntimeerde als factoringmaatschappij en ertoe strekte appellante te doen veroordelen tot het betalen van het saldo van openstaande facturen, in besluiten herleid tot de som van 7.756.635 BEF te vermeerderen met de verwijlinteresten aan 1,5% per maand en met de gerechtelijke interesten;

Overwegende dat bij tussenvonnis van 23 september 1999 de heropening van de debatten bevolen werd teneinde de rechtbank in te lichten omtrent de geldigheid van de door appellante ingeroepen en door de NV K. (materiële vergissing = NV K.) uitgeschreven creditnota's en in het bijzonder omtrent de tegenwerpelijkheid ervan aan geïntimeerde aan wie deze creditnota's niet bekend bleken te zijn, alsmede omtrent de vraag of facturen die reeds aan geïntimeerde waren overgedragen en waarvan de overdracht was ter kennis gebracht van appellante nadien nog het voorwerp kunnen uitmaken van schuldvergelijking met facturen van appellante die na deze overdracht en kennisgeving werden uitgeschreven;

Overwegende dat de eerste rechter bij eindvonnis de vordering toelaatbaar en gegrond verklaarde en appellante veroordeelde tot het betalen van de som van 7.201.487 BEF, vermeerderd met de gerechtelijke interesten op 7.051.487 BEF en de kosten;

  1. Overwegende dat het hoger beroep strekt tot de vernietiging van dit vonnis; dat appellante concludeert tot de onbevoegdheid van de rechtbanken van Antwerpen en verder tot de onontvankelijkheid minstens de ongegrondheid van de vordering; dat appellante als grieven laat gelden, dat:

  2. de algemene voorwaarden van de NV K. niet zijn aanvaard geweest en haar niet tegenstelbaar zijn, zodat enkel de rechtbanken van Kortrijk bevoegd zijn;
  3. het endossement manifest nietig is en er geen sprake kan zijn van een geldige overdracht van schuldvordering;
  4. de terugval op het gemeen recht inzake de overdracht van de schuldvorderingen wanneer het endossement nietig is ingevolge artikel 14 van de Wet van 25 oktober 1919 en de in 1994 doorgevoerde wijziging uitgesloten;
  5. de vorderingen waarop de beweerde overdracht betrekking had niet meer bestonden of minstens niet meer verschuldigd waren, enerzijds ingevolge de annulatie van een deel van de facturen en anderzijds ingevolge de schuldvergelijking;
  6. subsidiair de vordering dient te worden afgewezen op de exceptie 'non adimpleti contractus';

Overwegende dat geïntimeerde de bevestiging nastreeft van de bestreden vonnissen;

Aan de hand van de uiteenzetting der partijen en de neergelegde stukken overweegt het hof als volgt:

Feiten

1. Op grond van de factorovereenkomst van 20 augustus 1993 stond de rechtsvoorganger van geïntimeerde tegen overdracht van haar schuldvorderingen (facturen) een financiering toe aan de NV K.

2. De NV P.L. die reeds sedert geruime tijd halfafgewerkte pluimveeproducten aan de NV K. leverde, is slechts in een later stadium vanaf 19 augustus 1997 op haar beurt afgewerkte producten van de NV K. beginnen aankopen op afroep. Deze samenwerking zou berust hebben op een akkoord van 28 januari 1997 teneinde hun wederzijds verschuldigde betalingen onderling te compenseren en het saldo te betalen aan de rechthebbende. Op geregelde tijdstippen zou een tussentijdse afrekening worden opgemaakt, waarbij dan het openstaand saldo vereffend zou worden.

3. Per aangetekend schrijven van 25 september, 7 en 8 oktober 1997 stelde de rechtsvoorganger van geïntimeerde de NV P.L. in kennis van de overdracht door middel van endossement van de facturen. Op 23 oktober 1997 liet NV P.L. echter weten alle openstaande facturen betaald te hebben aan de NV K.

Bevoegdheid

4. De bevoegdheid van de rechtbanken van Antwerpen werd afgeleid uit de Algemene Voorwaarden van de leverancier NV K. Appellante betwist evenwel dat dit bevoegdheidsbeding haar tegenstelbaar zou zijn en van toepassing zou zijn verklaard op de ingevorderde transacties.

5. Een eventuele verwerping van de Algemene Voorwaarden van de NV K. kan wel niet worden afgeleid uit de toezending van de creditnota's waar appellante naar verwezen heeft. Noch de anterioriteit van de leveringen door appellante in hun handelsrelatie maakt dat partijen met zekerheid de verkoopsvoorwaarden van appellante als bindend in hun relatie zouden hebben aanvaard.

6. Aannemend dat de gecedeerde schuldvorderingen deel uitmaken van een uitgebreider en complexer samenwerkingsverband tussen appellante en de NV K. met wederzijdse leveringen van onderscheiden prestaties, zodat in het geval van gelijktijdig bestaan van tegenstrijdige verkoopsvoorwaarden deze in de mate van hun onverenigbaarheid elkaar opheffen, dient het gemeen recht overeenkomstig artikel 1135 B.W. te worden toegepast.

7. Naar de bewoordingen van de verkoopsvoorwaarden van beide partijen zijn de betalingen draagbaar. Volgens de Algemene Voorwaarden van de NV K. zijn derhalve alle facturen te Antwerpen betaalbaar gesteld. Appellante betaalde trouwens door middel van een cheque op naam overhandigd aan de NV K. Bijgevolg kon op grond van deze vaststelling de rechtbank van Antwerpen zich alleszins bevoegd verklaren, als zijnde de rechter van de plaats waar de betaalverbintenis diende te worden uitgevoerd.

Ten gronde

8. De stelling van appellante komt erop neer dat vermits de overdracht door endossement van de facturen, haar ter kennis gebracht, niet regelmatig geschiedde, zij er geen rekening diende mee te houden. Alhoewel er steeds op de facturen melding gemaakt werd van de cessie aan de factor in de persoon van de rechtsvoorganger van geïntimeerde.

9. Geïntimeerde steunt haar vordering evenwel op de factorovereenkomst van 20 augustus 1993, waar bij beslissing van 19 augustus 1997 appellante als debiteur werd aan toegevoegd. De factorovereenkomst is een techniek die er essentieel in bestaat dat door de leverancier alle vorderingen op korte termijn, die werden bepaald in de overeenkomst en aanvaard, en die ontstaan zijn uit de levering van goederen en/of diensten aan zijn debiteuren en waarbij een betalingstermijn werd toegestaan, aan de factor worden overgedragen.

10. In België kan de overdracht van de facturen in het raam van de factoring gesitueerd worden binnen het kader van de overdracht van de schuldvorderingen overeenkomstig artikel 1689 en volgende B.W., zoals aangepast door de Wet van 6 juli 1994 tot wijziging van de Wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector.

11. Specifiek wordt toepassing gemaakt van de Wet van 25 oktober 1919 via het endossement van de facturen. De debiteur ontving van de factor een factuur met een voorgedrukte mededeling die reeds kennisgeving van de overdracht en van het endossement inhoudt. Door de wetswijziging van 6 juli 1994 vereist artikel 16, eerste lid van de Wet van 25 oktober 1919 namelijk nog enkel een kennisgeving en niet langer meer een aangetekend schrijven met bericht van ontvangst.

12. Slechts door het endossement van de factuur wordt de overdracht van de factuur tegenwerpelijk aan derden. De miskenning van de vormvoorschriften van artikel 14 van de Wet van 25 oktober 1919 maakt het endossement echter nietig.

13. De overdracht door endossement van de factuur is evenwel slechts een variant op de gemeenrechtelijke overdracht van schuldvorderingen overeenkomstig artikel 1689 en volgende B.W., omdat de wetgever de stringente verplichting van artikel 1690 B.W. ten behoeve van de handel heeft willen uitsluiten.

14. Dit belet niet dat de leverancier in beginsel steeds door loutere wilsuiting de schuldvorderingen kan overdragen en dat de factorovereenkomst deze cessie aanvaardt en zelfs, voor zover nodig, in de subrogatie van de rechten voorziet. Door de invoering van de vormvrije cessie wordt thans de wijze van kennisgeving aan de gecedeerde debiteur in grote mate versoepeld.

15. Bij aangetekend schrijven van 25 september, 7 en 8 oktober 1997 werd telkenmale met aanduiding van de facturen appellante gewezen op deze kennisgeving van de cessie. Bovendien uit de houding van appellante, waarbij zij na verrekening van de leveringen op 6 oktober 1997 het resterende saldo overgemaakt heeft aan de rechtsvoorganger van geïntimeerde, blijkt dat zij alleszins het bestaan van de overdracht erkend heeft.

16. Aldus was de overdracht wel degelijk tegenwerpelijk aan appellante vanaf de datum van ontvangst van de facturen en kon zij nog uitsluitend bevrijdend betalen in handen van geïntimeerde.

17. Krachtens artikel 1165 B.W. zijn derden gehouden door de externe gevolgen van de overeenkomsten waarvan zij over het bestaan van de overeenkomst ingelicht werden. Doen zij dat niet dan kunnen zij schuldig bevonden worden aan derde-medeplichtigheid aan de contractbreuk. Nadat appellante in betaling aangesproken werd bij aangetekend schrijven van 25 september, 7 en 8 oktober 1997 kon zij niet meer rechtsgeldig en bevrijdend betalen in handen van de leverancier.

18. De debiteur kon nog enkel de excepties met betrekking tot de uitdoving van de overgedragen schuldvordering inroepen, die op het ogenblik van de overdracht hadden kunnen tegengesteld worden aan de leverancier. De voorwaarden voor schuldvergelijking moeten dan weer uiterlijk vervuld zijn op het ogenblik van de kennisgeving.

19. Alhoewel het aan appellante toebehoorde onmiddellijk alle excepties in te roepen van bij de kennisgeving van de overdracht, werden de creditnota's - alle opgemaakt op 23 oktober 1997 - slechts in de loop van huidig geding naar voren gebracht. Daar de overdracht voor gevolg heeft dat er een gewijzigde verhouding factor en gecedeerde debiteur ontstaat, is het niet meer mogelijk om zich te beroepen op een kwijtschelding van de schuld, die door de leverancier na deze overdracht toegekend werd. Daarenboven is uit de gegevens van de creditnota's niet mogelijk af te leiden op welke transacties zij zouden betrekking hebben.

20. Alhoewel niet vereist, steunt appellante zich op een bestaande overeenkomst met de leverancier van 28 januari 1997, aangezien compensatie volgens artikel 1290 B.W. van rechtswege plaatsvindt uit kracht van wet. Op grond van de anterioriteitsregel is wettelijke schuldvergelijking maar mogelijk in de mate dat de voorwaarden daartoe aanwezig waren uiterlijk op het ogenblik van de kennisgeving. Een verrekening met prestaties van appellante die zich nadien hebben voorgedaan of die eerst na dat tijdstip vaststaand en opeisbaar geworden zijn, is niet meer mogelijk, zoals door appellante doorgevoerd werd op 20 oktober 1997.

21. Ingevolge de overdracht is de leverancier/cedent immers geen schuldeiser meer, zodat de cedent geen kwijtschelding van de schuld noch een schuldvergelijking kan toestaan.

22. De vereiste van samenhang tussen de wederzijdse vorderingen om tot gerechtelijke vaststelling van de (wettelijke) schuldvergelijking over te gaan, speelt slechts in geval van later ontstane tegenvorderingen die nauw verbonden zijn. De samenhang bestaat van zodra beide vorderingen een nauwe samenhang vertonen doordat zij op een zelfde oorzaak berusten, zonder dat hiervoor een wederkerige overeenkomst aan de basis ligt.

23. Uit het feitenrelaas gegeven door geïntimeerde, waarop niet gereageerd werd, blijkt nochtans dat er een regeling bestond om de afgewerkte producten die bestemd waren op afroep van de NV C. met vestiging te W. te leveren en aan appellante te factureren (facsimile d.d. 19 augustus 1997). Dit zou tevens een verklaring kunnen uitmaken voor het feit dat slechts vanaf medio 1997 beroep gedaan werd op de compensatieovereenkomst van 28 januari 1997, nadat op 16 augustus 1997 aanvraag gedaan werd om erkenning van appellante als debiteur en om een verhoogd kredietlimiet.

24. De facturatie aan appellante zou dan louter en alleen betrekking hebben op leveringen aan de NV C. Appellante kan zich niet beroepen op deze onderliggende, geveinsde afspraak om aan haar betaalverplichting ten aanzien van geïntimeerde te ontkomen. De facturen hebben trouwens geen betrekking op een onderling nauw samenwerkingsverband tussen de NV K. en appellante.

25. Het wordt niet betwist dat deze nauwe samenhang en wederzijdse afhankelijkheid van de vorderingen contractueel door de wil van partijen kunnen uitgebreid worden. Dit veronderstelt evenwel dat deze constructie niet uit bedrieglijke benadeling en met het oogmerk te schaden gesloten is geworden. Onder het mom van prestaties te factureren aan appellante die feitelijk geleverd werden aan de NV C., appellante op een onrechtmatige wijze meegewerkt heeft aan het bekomen van het krediet. Deze facturen hebben evenmin iets te maken met de voorwaarden van de conventionele schuldvergelijking in de compensatieovereenkomst zoals opgemaakt op 28 januari 1997.

26. Evenwel aangezien het ontbindingsrecht bij wederkerige overeenkomsten geacht wordt van in den beginne aanwezig te zijn, kan de debiteur zich nog wel beroepen op de exceptie 'non adimpleti contractus'. De exceptie is gegrond op het feit dat de facturen van appellante niet betaald werden door de NV K., waarvoor ten onrechte compensatie doorgevoerd, een onlosmakelijk geheel vormen met de gecedeerde schuldvorderingen op appellante.

27. De exceptie geeft het recht tot opschorting van de eigen prestatie tot de schuldenaar een andere prestatie, die daarmee in voldoende verband staat, nakomt of aanbiedt na te komen. De onderlinge afhankelijkheid van de prestatie vereist dat de twee verbintenissen als elkanders tegenprestaties zijn aangegaan. Met name wanneer de niet-nagekomen verbintenis de oorzaak vormt van het aangaan van de opgeschorte verbintenis. Tevens is er sprake van een voldoende verband wanneer de opschorting van de prestatie tot zekerheid strekt van de niet-nagekomen prestatie.

28. Zoals reeds gesteld kan appellante zich niet steunen op de bewoordingen van de compensatieovereenkomst die enkel betrekking heeft op de verrekening van wederzijdse prestaties met betrekking tot leveringen van halfafgewerkte pluimveeproducten en afname van afgewerkt, gekookt kippenvlees door appellante.

29. Opdat er onderlinge afhankelijkheid zou bestaan tussen verbintenissen, is minstens vereist dat zij tussen dezelfde rechtssubjecten werden gesloten. Tussen het feit dat de NV K. pluimveeproducten aankocht bij appellante met het oog op de bewerking ervan, teneinde die op afroep te leveren aan de NV C. met eventuele facturatie aan appellante, bestaat evenwel geen enkele band.

30. Het feit dat de NV K. in het kader van hun samenwerkingsverband de verplichting op zich zou genomen hebben de afgewerkte producten te leveren aan de NV C. en deze te factureren aan appellante tot zekerheid van haar betaalverbintenis, wordt niet aangetoond. Voorafgaand aan de cessie werd nooit beroep gedaan op deze mogelijkheid van conventionele schuldvergelijking en werden de facturen van appellante steeds betaald door de NV K. In de eerste helft van 1997 werd geen gebruik gemaakt van de opgezette constructie tot levering aan de NV C.

31. Bijgevolg dienen de bestreden vonnissen, zij het op deels andere gronden, zoals aangevuld bevestigd te worden.

Om deze redenen

Het hof,

Gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935;

Recht doende op tegenspraak;

Geeft akte aan geïntimeerde van haar gedinghervatting;

Verklaart het hoger beroep toelaatbaar doch ongegrond;

Bevestigt de bestreden vonnissen in al zijn beschikkingen mits volgende bedragen dienen gelezen te worden als volgt:

  1. 178.520,20 EUR (7.201.487 BEF)
  2. 174.801,80 EUR (7.051.487 BEF)
  3. 312,35 EUR (12.600 BEF)
  4. 234,53 EUR (9.461 BEF)

Verwijst appellante in de kosten van het hoger beroep, deze volgens opgave in conclusie begroot aan de zijde van geïntimeerde op 426,38 EUR (17.200 BEF) rechtsplegingsvergoeding.

(...)