Article

Actualité : Hof van Beroep Luik, 18/05/2004, R.D.C.-T.B.H., 2004/10, p. 1066-1068

Hof van Beroep Luik 18 mei 2004

VERENIGING ZONDER WINSTOOGMERK
Nietigheid besluiten
Zet.: de Francquen, Ligot, Jacquemin en Boussa
Pl.: Mrs. A. Mathienne loco Speranza en M. Leonard

(2001/RG/678)

Het Hof van Beroep te Luik heeft in het hieronder besproken arrest toepassing gemaakt van een theorie inzake de nietigheid van besluiten van organen van een VZW, die reeds geruime tijd door de rechtsleer werd aangehangen, doch waarover de gepubliceerde rechtspraak nog niet vaak de kans kreeg zich uit te spreken.

I. Overzicht van de feiten

In 1995 had een onenigheid de leden van de VZW Ciel Charleroi in twee kampen opgedeeld: de twee heren Nelis en het echtpaar Quoilin enerzijds en de heren Rutkowski en Dewinter anderzijds.

Op de algemene vergadering van 2 augustus 1995 werd besloten tot de uitsluiting van de heren Rutkowski en Dewinter, die, ondanks uitdrukkelijk verzoek hiertoe, hadden nagelaten hun lidmaatschapsbijdrage te betalen en die een gebrek aan interesse voor de werking van de vereniging ten toon spreidden.

Op 12 september 1998 kwam de raad van bestuur van de vereniging bijeen, en besloot de heren Pierard en Wéry als nieuwe leden tot de vereniging toe te laten.

De algemene vergadering van 22 september 1998 stelde het ontslag van de bestuurders van de vereniging vast en benoemde de heren Pierard en Wéry, evenals het echtpaar Quoilin, als nieuwe bestuurders van de vereniging. De twee heren Nelis kregen geen bestuursmandaat meer toegewezen.

De raad van bestuur van 14 juni 1999 besloot vervolgens de twee kinderen van het echtpaar Quoilin als leden van de vereniging te aanvaarden.

Op 12 juli 1999 ten slotte stemde de algemene vergadering tot de uitsluiting van beide heren Nelis uit de vereniging, wegens wanbeheer in twee andere verenigingen die bij de VZW Ciel Charleroi nauw betrokken waren.

De twee heren Nelis hielden echter, samen met de heren Rutkowski en Dewinter, op 13 december 1999 een raad van bestuur die een algemene vergadering samenriep op 22 december 1999.

Deze algemene vergadering besloot onder meer (i) dat de heren Rutkowski en Dewinter nog steeds lid waren van de vereniging, (ii) dat alle vergaderingen die na 2 augustus 1995 werden gehouden, nietig waren, aangezien beide heren daarop niet werden uitgenodigd, (iii) dat de twee heren Nelis ten onrechte werden uitgesloten, (iv) dat de heren Pierard, Wéry en de twee kinderen Quoilin geen lid waren van de vereniging, die aldus nog steeds bestond uit de heren Rutkowski, Dewinter, de twee heren Nelis en het echtpaar Quoilin.

Na twee procedures in kort geding, brachten het echtpaar Quoilin en hun twee kinderen samen met de heren Pierard en Wéry het geschil voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik teneinde onder meer te horen stellen dat de algemene vergadering van 22 december 1999 was bijeengeroepen door personen die hiertoe niet over de vereiste hoedanigheid beschikten en dat de besluiten van deze vergadering daarom nietig waren.

De rechtbank oordeelde op 14 maart 2001 dat de algemene vergadering onregelmatig en in strijd met de statutaire voorschriften was gehouden en dat haar besluiten aldus nietig waren. De rechtbank oordeelde tevens dat de heren Rutkowski en Dewinter door de algemene vergadering van 2 augustus 1995 ten onrechte waren uitgesloten en dat bijgevolg alle algemene vergaderingen en raden van bestuur die nadien werden gehouden, nietig waren, vermits de heren Rutkowski en Dewinter er niet op werden uitgenodigd.

II. Motivering van het besproken arrest

Het hof van beroep daarentegen, oordeelt in het besproken arrest onder meer dat de heren Rutkowski en Dewinter wel degelijk regelmatig werden uitgesloten door de algemene vergadering van 2 augustus 1995. Immers, de algemene vergadering in kwestie was geldig samengesteld - alle leden, met inbegrip van de leden over wiens uitsluiting werd besloten, waren uitgenodigd.

Het hof meent bovendien dat de algemene vergadering van 2 augustus 1995 geen rechtsmisbruik pleegde noch afwending van de procedure door te besluiten tot de uitsluiting van de heren Rutkowski en Dewinter, vermits aan hun uitsluiting een feitelijke situatie ten grondslag lag die redelijkerwijze een ambtshalve ontslag van de leden kan impliceren. Over de opportuniteit van de beslissing tot vaststelling van het ontslag spreekt het hof zich uitdrukkelijk niet uit, stellende dat het niet aan de rechter toekomt zich de soevereine bevoegdheid van de algemene vergadering toe te eigenen.

Toch oordeelt het hof dat de besluiten van alle vergaderingen van de raden van bestuur en algemene vergaderingen die na die datum werden gehouden, nietig zijn, doch om een andere reden dan degene op basis waarvan de rechtbank van eerste aanleg haar vonnis motiveerde.

Het hof oordeelt dat de geldigheid van deze vergaderingen en de besluiten die erop werden genomen, is aangetast door een vormgebrek. Beide heren Nelis beweren immers geen uitnodiging voor deze vergaderingen te hebben ontvangen, zodat ze op geen enkele vergadering aanwezig konden zijn. Het hof stelt dat de bewijslast voor het versturen en ontvangen van oproepingsbrieven door degenen die tot oproeping zijn overgegaan, dient te worden geleverd. Aangezien geen bewijs wordt voorgelegd door de tegenpartij, verklaart het hof de genomen besluiten nietig.

Immers, het recht van de heren Nelis om op deze vergaderingen aanwezig te zijn en op die manier hun standpunt te verwoorden, deel te nemen aan de debatten, zichzelf kandidaat te stellen voor de bestuursmandaten die werden toegekend, te stemmen over de toetreding van nieuwe leden en ten slotte het recht om zich te verweren op de vergadering waarop over hun eigen uitsluiting werd beraadslaagd, werd miskend. Het hof oordeelde dat deze miskenning van het recht van de twee leden volstaat om tot de nietigheid van de besluiten te oordelen, temeer daar op deze vergaderingen belangrijke besluiten werden genomen die het zwaartepunt van de vereniging volledig naar de familie Quoilin deden verschuiven, zonder daarbij enige opportuniteitsoverweging te maken omtrent de beslissingen die de algemene vergaderingen en raden van bestuur hebben genomen.

III. Belang van het arrest voor de rechtspraktijk

De Wet op Verenigingen en Stichtingen bevat geen bijzondere regelingen op grond waarvan belanghebbenden de nietigheid kunnen vorderen van beslissingen genomen door de algemene vergadering of raad van bestuur van een VZW. Artikel 64 van het Wetboek van Vennootschappen kan ook niet zonder meer naar analogie worden toegepast. Derhalve geldt het gemeen recht inzake nietigheid van rechtshandelingen. In vele opzichten is artikel 64 van het Wetboek van Vennootschappen echter een weerspiegeling van het gemeen recht [1].

De rechtsleer heeft zich gedurende jaren nauwelijks over het onderwerp van geldigheid van besluiten van organen van VZW's uitgelaten. Er bleek een grote eensgezindheid te bestaan omtrent de theorie die op de geldigheid van dergelijke besluiten van toepassing was.

De rechtsleer is het er over eens dat, zelfs wanneer niet alle formele geldigheidsregels werden nageleefd, de rechter niet verplicht is het besluit van de algemene vergadering nietig te verklaren. Indien de beslissing werd genomen met schending van vormvereisten, zal de rechter eerst nagaan of de eiser door de schending van de formele vergaderregels ernstig benadeeld werd en de onregelmatigheid aldus een beslissende invloed heeft gehad op de beslissing die werd genomen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de rechter oordeelt dat het betrokken lid door het uitoefenen van zijn spreekrecht de genomen beslissingen had kunnen beïnvloeden [2]. Indien de algemene vergadering zonder het vormgebrek tot dezelfde beslissing was gekomen, dan is er geen reden om de beslissing nietig te verklaren [3].

Naast deze vormelijke onregelmatigheden meent de rechtsleer dat ook de inhoud van een besluit aanleiding kan geven tot nietigverklaring. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een besluit werd genomen met misbruik van meerderheid of wanneer het een wettelijke bepaling, een algemeen rechtsbeginsel of de statuten manifest schendt.

De auteurs die deze theorie behandelen, zowel voor als na de wijziging van de VZW-Wet, verwijzen, in de toepassingsgevallen die ze aanhalen, grotendeels naar voorbeelden van rechtspraak die vennootschappen betreft. De (gepubliceerde) rechtspraak heeft zich niet vaak over de geldigheid van besluiten van verenigingsorganen dienen uit te spreken.

Het besproken arrest past de theorie die de rechtsleer aanneemt in verband met de geldigheid van besluiten van de algemene vergadering toe op de besluiten van de algemene vergadering en, naar analogie, op de besluiten van de raad van bestuur van de VZW Ciel Charleroi.

Het hof erkent dat het niet de bevoegdheid heeft zich in de plaats van de algemene vergadering te stellen en te oordelen over de opportuniteit van de genomen besluiten.

Het hof verwijst enerzijds naar de materiële geldigheidsvereiste van afwezigheid van rechtsmisbruik en afwending van procedure.

Anderzijds oordeelt het dat een schending van de oproepingsformaliteiten, die zowel door de wet als door de statuten zijn voorgeschreven, een grond tot nietigheid van de besluiten van de algemene vergaderingen en raden van bestuur vormt. Het maakt - bij het besluit tot de nietigheid - ook de afweging die rechtsbanken volgens de rechtsleer dienen te maken omtrent de invloed van de vormelijke onregelmatigheid op het genomen besluit. Het hof stelt immers dat - doordat zij niet op de vergaderingen werden uitgenodigd - de heren Nelis het recht werd ontzegd om hun stem te laten horen en zich in positieve of negatieve zin uit te laten over de belangrijke besluiten die op de agenda stonden, hetgeen het hof ertoe brengt tot de nietigheid van deze besluiten te oordelen.

In dit arrest past het Hof van Beroep te Luik aldus de leer van de nietigheid van de besluiten van de organen van VZW's toe zoals die door de meerderheid van de rechtsleer wordt uiteengezet. Het arrest vormt dan ook een recente en gezaghebbende referentie voor al wie zich over het vraagstuk dient te buigen.

[1] P. 't Kint, Les associations sans but lucratif, Brussel, De Boeck & Larcier, 1999, p. 141; F. Hellemans, “Werking en beheer van de VZW”, in De VZW gezien vanuit de praktijk, Brugge, die Keure, 1996, p. 124; D. Van Gerven, Handboek verenigingen, Kalmthout, Biblo, 2002, p. 161.
[2] F. Hellemans, l.c., p. 124.
[3] F. Hellemans, l.c., p. 124; D. Van Gerven, o.c., p. 162; P. 't Kint, l.c., p. 142.