CONSUMENTENRECHT
Consument - VerkoopDe Wet van 1 september 2004 betreffende de bescherming van de consumenten bij verkoop van consumptiegoederen verscheen in het Belgisch Staatsblad van 21 september 2004. Zij zal op 1 januari 2005 in werking treden maar zal niet van toepassing zijn op overeenkomsten die vóór deze datum zijn gesloten. Met deze wet wordt de Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen omgezet. Het doel van deze richtlijn is om consumenten uit de Europese Gemeenschap toe te laten om op de interne markt goederen in te kopen onder de bescherming van een gemeenschappelijke minimale regelgeving voor de consument die onafhankelijk van de plaats van de aankoop van de goederen binnen de Gemeenschap van toepassing is [1]. De richtlijn en de wet regelen voornamelijk de waarborgen en verhaalmogelijkheden van de consument bij een gebrek aan overeenstemming van het verkochte goed met de overeenkomst. Hiermee vervolledigen en versterken zij de bescherming die de consument reeds geniet op basis van de Wet van 25 februari 1991 betreffende de aansprakelijkheid voor producten met gebreken en de Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument (WHPC).
Een dubbele waarborg |
Artikel 3 van de Wet van 1 september 2004 voegt een nieuwe afdeling (IV) in in het hoofdstuk van het Burgerlijk Wetboek over de koop. Deze nieuwe afdeling omvat de artikelen 1649bis tot 1649octies. Zij is enkel van toepassing op de verkopen door een verkoper die handelt in het kader van zijn beroepsactiviteit of zijn commerciële activiteit aan een consument die gedefinieerd wordt als “iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die geen verband houden met zijn beroepsactiviteit of zijn commerciële activiteit”. Deze definitie is enger dan die in de Wet van 14 juli 1991 op de handelspraktijken waarin het begrip “consument” niet beperkt wordt tot natuurlijke personen maar tevens rechtspersonen omvat voor zover deze uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden op de markt gebrachte producten of diensten verwerven of gebruiken. Bijgevolg blijft het oude regime van toepassing op de verkopen tussen twee natuurlijke personen of rechtspersonen in het kader van hun beroepsactiviteiten en op de verkopen door een natuurlijke persoon of rechtspersoon in het kader van het beheer van hun privé-vermogen.
Het nieuwe regime heeft enkel betrekking op consumptiegoederen, d.w.z. roerende lichamelijke zaken, ongeacht of zij al marktklaar zijn, dan wel of zij nog vervaardigd of voortgebracht moeten worden. Uitgesloten zijn de goederen die in uitvoering van een beslag of anderszins gerechtelijk zijn verkocht en bepaalde goederen voor basisbehoeften die normalerwijze via een netwerk worden verdeeld, zoals gas, water en elektriciteit, indien zij niet marktklaar zijn gemaakt in verkoopseenheden.
Het nieuwe begrip “overeenstemming” |
Met de Europese richtlijn wordt een monistisch systeem ingevoerd doordat de waarborg voor verborgen gebreken en de leveringsplicht in eenzelfde verplichting worden opgenomen [2]. De nieuwe afdeling van het hoofdstuk inzake de koop bevat een opsomming van de voorwaarden die vervuld moeten zijn opdat het verkochte goed als in overeenstemming met de overeenkomst beschouwd zou worden. Dit zijn de (vier) cumulatieve voorwaarden:
- het goed moet in overeenstemming zijn met de door de verkoper gegeven beschrijving ervan en de eigenschappen bezitten van de goederen die de verkoper aan de consument als monster of als model heeft getoond;
- het goed moet geschikt zijn voor elk bijzonder door de consument gewenst gebruik dat deze aan de verkoper bij het sluiten van de overeenkomst heeft medegedeeld en dat de verkoper heeft aanvaard;
- het goed moet geschikt zijn voor het gebruik waartoe goederen van dezelfde soort gewoonlijk dienen;
- het goed moet de kwaliteit en prestaties bieden die voor goederen van dezelfde soort normaal zijn en die de consument redelijkerwijs mag verwachten, gelet op de aard van het goed en op de eventuele door de verkoper, de producent of diens vertegenwoordiger publiekelijk gedane mededelingen over de bijzondere kenmerken ervan, namelijk bij de reclame en de etikettering.
Met betrekking tot deze laatste voorwaarde dient opgemerkt te worden dat de verkoper bij het sluiten van een overeenkomst met de consument verbonden kan worden door de handelingen van derden, met name door de reclame en de etikettering door de producent of de invoerder. Dit is niet echt nieuw, aangezien artikel 24, § 3, WHPC reeds de interpretatie van de overeenkomsten in functie van de feitelijke gegevens uit de reclame toelaat. De verkoper kan zich evenwel bevrijden indien hij aantoont dat de mededeling van de producent of de verkoper hem niet bekend was en hem redelijkerwijs niet bekend kon zijn, dat deze mededeling op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst was rechtgezet of dat de beslissing tot aankoop van het consumptiegoed door deze mededeling niet beïnvloed kon zijn.
Worden gelijkgesteld met een gebrek aan overeenstemming: de verkeerde installatie van het consumptiegoed door de verkoper en de verkeerde installatie door de consument indien deze een gevolg is van een fout in de montagehandleiding. Er wordt geacht geen gebrek aan overeenstemming te bestaan als de consument het gebrek op het tijdstip van het sluiten van de overeenkomst kende of redelijkerwijs daarvan op de hoogte moest zijn, dan wel als het gebrek aan overeenstemming voortvloeit uit het materiaal geleverd door de consument.
Anders dan de richtlijn - die een weerlegbaar vermoeden van overeenstemming voorziet wanneer de wettelijke voorwaarden vervuld zijn - lijkt de Belgische wet - die de overeenstemming aanwezig acht wanneer de wettelijke voorwaarden vervuld zijn - elk tegenbewijs uit te sluiten. Dit is nadelig voor de Belgische consument en zou dus strijdig zijn met de richtlijn die een minimumgrens oplegt voor de bescherming van de consument.
De waarborg van twee jaar |
Eén van de nieuwigheden is de harmonisatie van de garantietermijn (op twee jaar) voor de zichtbare gebreken en de verborgen gebreken. Deze termijn begint te lopen vanaf de levering van het goed. Het gebrek aan overeenstemming moet bestaan op het tijdstip van de levering van het goed. De bewijslast ligt hier bij de consument. De wet schiet hem daarbij echter ter hulp door te stellen dat indien een gebrek zich manifesteert binnen een termijn van zes maanden vanaf de levering van het goed, er een vermoeden geldt, tot bewijs van het tegendeel, dat het gebrek bestond op het tijdstip van de levering. Dit is een weerlegbaar vermoeden en de wet stelt voor om rekening te houden met het nieuw of tweede-hands karakter van het goed. Voor tweedehands goederen kan de overeenkomst bovendien voorzien in de inkorting van de garantietermijn zonder dat die termijn korter dan één jaar mag zijn.
Anderzijds laat de Belgische wet de koper toe om de vrijwaring voor verborgen gebreken ook nog na de garantietermijn van twee jaar te vorderen indien hij nog voldoet aan de voorwaarden van het klassieke regime van het Burgerlijk Wetboek.
De vervaltermijnen en de verjaringstermijnen |
In het regime van het Burgerlijk Wetboek was de consument gehouden om snel te reageren na het ontstaan van de zichtbare gebreken en na het verschijnen van de verborgen gebreken. In het nieuwe regime voorziet de wet geen dwingende termijn voor de consument om de verkoper op de hoogte te brengen van het bestaan van het gebrek aan overeenstemming dat hij heeft vastgesteld. De partijen kunnen evenwel een termijn overeenkomen die niet korter mag zijn dan twee maanden vanaf de dag waarop de consument het gebrek heeft vastgesteld. Deze termijn is vanzelfsprekend contractueel van aard. Daarentegen verplicht het nieuwe regime de consument om een rechtsvordering in te stellen binnen het jaar na de vaststelling van het gebrek aan overeenstemming zonder dat deze termijn mag verstrijken vóór het einde van de termijn van twee jaar waarin het gebrek geacht wordt zich te manifesteren.
De verschillende herstelmogelijkheden |
Wanneer het bestaan van een gebrek aan overeenstemming is aangetoond en de termijnen voor de consument nog niet verstreken zijn, beschikt hij over vier mogelijkheden om het herstel van zijn schade te bekomen. De term “mogelijkheden” is evenwel niet echt op zijn plaats aangezien zijn keuzevrijheid beperkt is. In eerste instantie heeft hij immers slechts de keuze tussen de herstelling en de vervanging van het goed, tenzij dit onmogelijk of buiten verhouding zou zijn, meer bepaald wanneer de kosten verbonden aan deze mogelijkheden onredelijk zouden zijn. De wet reikt hiervoor enkele beoordelingscriteria aan, zoals de waarde van het goed, de ernst van het gebrek aan overeenstemming en de methode die het minst kostelijk is voor de verkoper en die de minste overlast inhoudt voor de consument.
Indien de eerste twee mogelijkheden niet gepast zijn, kan de consument kiezen voor de vermindering van de prijs of voor de ontbinding van de koopovereenkomst. Als het gebrek aan overeenstemming van geringe betekenis is, is de laatstgenoemde mogelijkheid evenwel uitgesloten. Wanneer het herstel de vorm aanneemt van een terugbetaling aan de consument, houdt men rekening met het gebruik dat de consument van het goed heeft gehad sinds de levering ervan.
De verkoper die jegens de consument aansprakelijk is uit hoofde van een gebrek aan overeenstemming, beschikt over een vordering tegen de producent van het goed of tegen iedere contractuele tussenpersoon. De contractuele bedingen die de aansprakelijkheid van de producent of de tussenpersoon beperken of opheffen, zijn niet tegenstelbaar aan de verkoper.
De informatieverplichtingen |
Indien de verkoper aan de consument een contractuele waarborg aanbiedt, moet de consument op voldoende wijze ingelicht worden over zijn rechten. Zo voorzien de richtlijn en de wet in de verplichting voor de verkoper om de inhoud van de garantie, de noodzakelijke essentiële gegevens voor het gebruik van de garantie en de naam en het adres van de garant schriftelijk of op een andere duurzame drager ter beschikking te stellen van de consument. Bovendien moet de verkoper in de garantie aangeven dat de consument krachtens de wet rechten heeft die door de contractuele garantie onverlet worden gelaten.
Sancties |
De nieuwe wettelijke bepalingen inzake de verkoop van consumentengoederen aan consumenten zijn dwingend. Bijgevolg voorziet de wet in de nietigheid van alle contractuele bedingen en afspraken waardoor de rechten van de consument worden beperkt of uitgesloten vooraleer het gebrek aan overeenstemming door de consument aan de verkoper ter kennis is gebracht. Hetzelfde geldt voor elk beding dat de wet van een niet-EU-Lidstaat van toepassing maakt op een overeenkomst wanneer bij gebreke van dat beding de wet van een Lidstaat van de Europese Unie van toepassing zou zijn en die wet aan de consument een grotere bescherming zou verlenen.
Naast deze burgerrechtelijke sancties kent deze wet aan de verenigingen ter verdediging van de consumentenbelangen een vordering tot staking toe tegen elke handeling die strijdig is met de nieuwe bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en waardoor de collectieve belangen van de consumenten worden geschaad. Algemeen gaat het om dezelfde regels als bij de vordering tot staking bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel in het kader van de Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument. Er bestaat een gelijkaardige vordering voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg voor het geval waarin de verkoper handelt in het kader van een vrij beroep dat onderworpen is aan de Wet van 2 augustus 2002. Ten slotte zorgt de wet voor de opsmukking van andere bepalingen, zoals artikel 32.12 van de Wet van 14 juli 1991 op grond waarvan een beding als onrechtmatig wordt beschouwd wanneer het de wettelijke waarborg voor verborgen gebreken opheft of vermindert, en de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek die de bevoegdheden van de voorzitters van de rechtbanken van eerste aanleg en de rechtbanken van koophandel op het vlak van de staking bepalen.
[1] | Richtlijn 1999/44/EG van 25 mei 1999, PB. L 171 van 7 juli 1999, p. 12-16, overwegingen 2 en 5. |
[2] | A. Puttemans, “Le contrat de vente à l'épreuve de la protection du consommateur”, in Aspects récents du droit des contrats, Éd. JBB, 2001, p. 53. |