Having as author: Jente Dengler

uw zoekopdracht wijzigen

Insolventie

Kwijtscheldingen in een minnelijk of collectief akkoord niet langer definitief vrijgesteld (Wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen)

· Jente Dengler

Over de wet van 7 juni 2023 tot omzetting van de Europese Herstructureringsrichtlijn in Boek XX WER vloeide reeds veel inkt (zie hierover onze eerder verschenen actualiteitsbijdrage). Over de navolgende fiscale wet van 28 december 2023 en de impact ervan op het nieuwe herstructureringskader bleef het daarentegen opvallend stil. Nochtans heeft deze wet mogelijks verregaande gevolgen voor het succes op (middel)lange termijn van zowel bestaande, als recent geïntroduceerde reorganisatieprocedures. ...

Lees de bijdrage

Geschillenbeslechting

Cassatie over hoe volledig de verklaring van een derde-beslagene hoort te zijn (Cass. 11 januari 2024)

· Jente Dengler

Krachtens art. 1445 Ger.W. kan iedere schuldeiser, op grond van authentieke of onderhandse stukken, bewarend beslag leggen bij een derde op de bedragen of zaken die deze nog aan zijn schuldenaar verschuldigd is. Na betekening van het derdenbeslag mag de derde-beslagene deze bedragen en/of zaken waarop beslag is gelegd, niet meer aan de schuldenaar overhandigen (art. 1451 Ger.W.). ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Nieuw insolventierecht treedt in werking op 1 september 2023

· Jente Dengler

Met de wet van 7 juni 2023 (B.S. 7 juli 2023) heeft de Belgische wetgever Richtlijn (EU) 2019/1023 van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden (de Herstructureringsrichtlijn) omgezet in het Belgische insolventierecht. De belangrijkste nieuwigheden die de omzettingswet introduceert in het huidige Boek XX zijn de volgende: ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Bestuurders van kleine(re) ondernemingen kunnen slechts aan de toepassing van de aansprakelijkheidsregeling in XX.225 WER ontsnappen middels een regelmatige boekhouding

· Jente Dengler

Indien bij faillissement van een onderneming, de schulden de baten overtreffen, kunnen de huidige of gewezen bestuurders, zaakvoerders, dagelijks bestuurders, leden van een directieraad of van een raad van toezicht, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de onderneming werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden verklaard voor het geheel of een deel van de schulden van de onderneming ten belope van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement (art. XX.225 WER, oud art. 265 resp. art 530 W.Venn.). Deze bijzondere bestuurdersaansprakelijkheid wegens kennelijk grove fout geldt evenwel niet voor bestuurders van kleine(re) ondernemingen waarvan de gemiddelde omzet gedurende de  afgelopen drie boekjaren niet meer dan 620.000 EUR bedroeg en het balanstotaal van het laatste boekjaar niet hoger was dan 370.000 EUR (art. XX.225 §2 WER). ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Homologatie reorganisatieplan ondanks tegenstemmende meerderheid

· Jente Dengler

In een opmerkelijk vonnis van 30 maart 2023 van de ondernemingsrechtbank Henegouwen, afdeling Charleroi, werd waarschijnlijk voor het eerst in de  geschiedenis van de gerechtelijke reorganisatieprocedure een reorganisatieplan van een schuldenaar  gehomologeerd, ondanks een tegenstemmende meerderheid onder diens schuldeisers. Immers, een reorganisatieplan komt in principe maar pas voor homologatie in aanmerking nadat het eerst door de schuldeisers op de stemmingszitting wordt goedgekeurd, of althans door een meerderheid van hen, die minstens de helft van de in hoofdsom verschuldigde bedragen vertegenwoordigen (art. XX.78 WER). In voormelde zaak werd deze goedkeuringsmeerderheid verre van gehaald, nu het reorganisatieplan ruim dubbel zoveel tegenstemmen als positieve stemmen kreeg. Uit e-mailverkeer en briefwisseling bleek echter dat het merendeel van de tegenstemmende schuldeisers uit een welbepaalde groep investeerders bestond die de stemming als een opportuniteit zag om hun bestaande contracten met de schuldenaar te heronderhandelen en tevergeefs hadden gepoogd om betere commerciële voorwaarden te bekomen in ruil voor hun (positieve) stem. Zonder ons in te laten met de eventuele strafrechtelijke kwalificatie van deze feiten (art. 490quater Sw.)[1], oordeelde de rechtbank dat de betrokken schuldeisers in elk geval misbruik hadden gemaakt van hun stemrecht. Enerzijds, in het licht van de wettelijke finaliteit, door het stemrecht in te zetten als pasmunt voor betere contractuele voorwaarden (doelafwending). Anderzijds, rekening houdend met de concrete omstandigheden van de zaak, zoals het feit dat deze nochtans gewone schuldeisers in de opschorting niettemin 100% van hun vordering in hoofdsom zouden recupereren onder het plan (hetgeen in de praktijk zeer zelden voorkomt), de weigering van het plan hen geen betere positie opleverde en de schuldenaar daarentegen in voorkomend geval vrijwel zeker failliet zou gaan. Het juridische gevolg dat de rechtbank hieraan koppelde was dat de met misbruik behepte tegenstemmen buiten beschouwing gelaten moesten worden voor de berekening van de vereiste meerderheden. Dit deed de stemmenweging alsnog overslaan in het voordeel van het reorganisatieplan van de schuldenaar en liet de rechtbank toe over te gaan tot homologatie.     [1] “Met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar en met geldboete van 5 euro tot 125 000 euro worden gestraft, (…) (iii) zij die, hetzij met de schuldenaar, hetzij met enige andere persoon, bijzondere voordelen bedongen hebben om de stemming over het reorganisatieplan in een bepaalde richting te sturen of die een bijzondere overeenkomst aangegaan zijn waaruit voor hen een voordeel zou voortvloeien ten laste van het actief van de schuldenaar.” (art. 490quater Sw.) ...

Lees de bijdrage

Insolventie

Cassatie schept duidelijkheid: het bijzonder voorrecht van de onbetaalde verhuurder in art. 20, 1° Hyp.W. is een ‘zakelijke zekerheid’ in de zin van art. I.22, 14° WER.

· Jente Dengler

In een recent arrest van 15 mei 2023 heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt dat het bijzonder voorrecht van de onbetaalde verhuurder op alles wat het verhuurde pand stoffeert (art. 20, 1° Hyp.W) kwalificeert als een ‘zakelijke zekerheid’ in de zin van art. I.22, 14° WER. Het gevolg hiervan is dat de onbetaalde verhuurder als ‘buitengewone schuldeiser’ in de opschorting slechts de (beperkte) maatregelen van art. XX.74 WER[1] opgelegd kan krijgen in het kader van een gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord en geen inkorting van zijn vordering zal moeten dulden, althans ten belope van de realisatiewaarde van zijn onderpand. ...

Lees de bijdrage