Actualiteit

Insolventie

Cass. 2 december 2021: bewijslast bij bestuurdersaansprakelijkheid faillissement

Op basis van artikel 265, 1ste lid  van het oude W. Venn. (thans art. XX.225 WER) kunnen “de zaakvoerders of gewezen zaakvoerders, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, persoonlijk en al dan niet hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van de schulden van de vennootschap ten belope van het tekort, indien komt vast te staan dat een door hen begane, kennelijk grove fout heeft bijgedragen tot het faillissement.

Bestuurders kunnen worden vrijgesteld van deze aansprakelijkheid, indien “de gefailleerde onderneming over de drie boekjaren voor het faillissement, of, indien de onderneming sedert minder dan drie jaar is opgericht, alle boekjaren voor het faillissement, een gemiddelde omzet van minder dan 620 000 euro, buiten de belasting over de toegevoegde waarde, heeft verwezenlijkt en wanneer het totaal van de balans bij het einde van het laatste boekjaar niet hoger was dan 370 000 euro.” De vraag voor het Hof van Cassatie is bij wie de bewijslast ligt om aan te tonen dat de bestuurder wel of niet aan deze voorwaarden voldoet om te ontsnappen of net in aanmerking te komen voor deze bestuurdersaansprakelijkheid.

Volgens de voorziening in cassatie ligt de bewijslast bij de eisende partij (art. 1315 oud BW, thans art. 8.4 BW), dus ook de bewijslast in verband met de ontvankelijkheidsdrempels waarvan sprake in artikel 265 van het wetboek van vennootschappen. Op basis van deze redenering, komt het aan de curator toe om aan te tonen dat de voorwaarden vervuld zijn om de bestuurder aansprakelijk te stellen.

Echter, het Hof van Cassatie gaat uit van de omgekeerde redenering en stelt dat het aan de bestuurder toekomt om aan te tonen dat hij de bovenvermelde drempels niet overschrijdt en dus op basis van dit artikel niet aansprakelijk kan worden gesteld. Bijgevolg, berust het onderdeel dat ervan uitgaat dat de curator dient te bewijzen dat de gefailleerde vennootschap de drempels van artikel 265, tweede lid, Wetboek van Vennootschappen overschrijdt op een onjuiste rechtsopvatting en faalt bijgevolg naar recht.

 

 

Comments are closed.